Home De speeltuinrevolutie

De speeltuinrevolutie

Door Patrick van IJzendoorn op 26 november 2012

02-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Graffiti spuiten op metrowagons, een rel met de oproerpolitie en een spontaan drinkfestijn – de situationisten maakten kunst zoals guerillastrijders oorlog voeren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Time Magazine had onlangs een bijzondere winnaar verkozen voor de titel ‘Persoon van het Jaar’: ‘U!’ In de laatkapitalistische wereld van Wikipedia, YouTube en duizenden blogs is, met dank aan het internet, iedereen opeens belangrijk. In deze virtuele wereld wemelt het van de verdraaiingen, plagiaat, waarheden, leugens en halve waarheden. Iedereen kan er zijn eigen kunst of gebrekkig geformuleerde gedachten delen met miljoenen anderen. Ja, iedereen kan zich nu voordoen als kunstenaar, filosoof, schrijver, musicus of journalist. Is dit de ‘democratische’ wereld die de Franse filosoof Guy Debord en z’n kameraden binnen de Situationistische Internationale voor ogen hadden?

Deze vraag doemt op bij de tentoonstelling over de situationisten in het Centraal Museum te Utrecht met de titel ‘In Girum Imus Nocte et Consumimur Igni’, een palindroom dat staat voor: Wij dolen rond door de nacht en worden verteerd door vuur. Het is tevens de titel van Debords film uit 1978 waarin hij op melancholische wijze meldt dat het Parijs dat hem voor ogen stond, niet meer bestaat. Tien jaar eerder had de avant-gardistische beweging haar summun bereikt tijdens de studentenopstand. Even was er de hoop dat de wereld, in ieder geval Parijs, volgens de situationistische denkbeelden kon worden heringericht. Maar de gevestigde wereld sloeg slim terug door de lonen te verhogen, meer inspraak te beloven en nieuwe verkiezingen uit te roepen. O ja, op de Universiteit van Nanterre mochten mannelijke studenten voortaan blijven slapen bij hun vriendinnetjes. Daar was het immers om begonnen, de revolutie van 1968.

Voor Debord betekende deze pyrrusoverwinning dat er geen ontsnappen is aan het ‘spektakel’, een begrip dat centraal staat in zijn Spektakelmaatschappij. In deze twintigste-eeuwse versie van Het Kapitaal had Debord beschreven hoe de mens een passieve toeschouwer was geworden van spectaculaire beelden. Het verschil tussen beeld en werkelijkheid was langzamerhand verdwenen. Dit boek was een ‘Non, merci!’ tegen de wereld van werk, televisie, teamsport, onderwijs, de schone kunsten, toerisme, warenhuizen, musea en andere tentakels van de consumptiemaatschappij. Het échte leven is elders.

Guerrilla

Naar dat elders waren Debord en z’n situationistische vrienden jarenlang op zoek geweest. In het Italiaanse Alpendorpje Cosio d’Arroscia hadden ze in 1957 de Situationistische Internationale opgericht. Deze politiek-esthetische beweging hoopte aan de wieg te staan van nieuw tijdperk in de beschaving. Als de Che Guevara van de denkende mens stond Debord een guerrilla voor ogen tegen de toenemende macht van de media, de consumptiemaatschappij en traditionele normen, zowel op artistiek als op maatschappelijk gebied. Deze achterneefjes van Dada wilden kunst en het dagelijkse leven met elkaar herenigen.

Een vorm van levenskunst was de ‘situatie’. In de late Middeleeuwen was de ‘situatie’ een onderdeel van een militaire strategie. Het ging erom telkens weer een nieuw territorium te veroveren, tijdelijk in bezit te houden om het later weer prijs te geven. Dankzij de situ’s kreeg het begrip een ruimere betekenis. Volgens de Belgische situationist Raoul Vaneigem moest men situaties construeren ‘waarin het scheppen van het dagelijks geluk ons leert een humane maatschappij te creëren.’ Zolang het maar om een spontane, directe ervaring ging, kon een situatie van alles zijn: het spuiten van graffiti op metrowagons, een rel met de oproerpolitie tot een spontaan drinkfestijn (een situationistische specialiteit).

Naast drinken (bier of absinth – in ieder geval geen koffie) hadden de situ’s twee andere specialiteiten: détournement en dérive. Dat eerste staat voor het scheppen van speelse momenten van ‘poëtische intensiteit wanneer het echte leven even aanschouwd kan worden’, waaronder het veranderen van een reclameboodschap, het maken van absurde strips, het verkopen van sigaren bij de apotheek, plagiaat, verkeerd citeren of een woord als ‘niet’ in een tekst te vervangen door schuttingtaal. In Nederland vallen veel daden van de Provo’s en van Wim T. Schippers in deze categorie. Conform de ideeën in Johan Huizinga’s Homo Ludens – Debords lievelingsboek – kon de spelende mens met ludieke initiatieven de rationalistische mechanismen in de samenleving even blootleggen.

‘Dérive’ was situ-jargon voor de nachtelijke dwaaltochten langs braakliggende terreinen, nachtkroegen en achterbuurten. De dolende situ’s dienden, al dan niet in kennelijke staat, een psychogeografische plattegrond op te stellen, waarin de effecten van de omgeving op het affectieve gedrag van individuen werd vastgelegd. Dit was in zekere zin veldonderzoek om te komen tot een radicaal nieuwe stedenbouw. Nog voordat de situationistische internationale was opgericht, had Debord hierover gesproken met de Nederlandse Cobra-kunstenaar Constant Nieuwenhuys. In een nieuwe superstad, New Babylon, zou de mens bevrijd zijn van lichamelijke arbeid, zodat hij zich uitsluitend kon wijden aan het ontwikkelen van creatieve ideeën. Deze visie werd verder uitgewerkt door de Frans-Russische situationist Ivan Chtcheglov in Een model voor een nieuwe stedenbouw: ‘De wijken van de stad zouden overeen kunnen stemmen met diverse, geregistreerde gevoelens, waardoor je toevallig getroffen wordt in het gewone dagelijkse leven.’

Verveeld

Tijdens hun dwaaltochten werden de situ’s soms vastgelegd voor fotograaf Ed van der Elsken, die wat sceptisch oordeelde dat z’n gastheren in hun puberteit waren blijven steken. In deze observatie schuilt een waarheid. De situ’s waren in wezen verveelde, rebelse adolescenten met een gebrekkig inlevingsvermogen. Dat uitte zich allereerst in de onderlinge omgangsvormen, of het gebrek eraan. Debord leek het excommuniceren van leden als een ‘situatie’ op zich te beschouwen. Zo werd de Engelse situationist Ralph Rumney, een kostschooljongen die wegens een gebrek aan talent van de kunstadacemie was gestuurd, uit de beweging gezet, omdat hij zijn psychogeografische studie van Venetië twee dagen te laat had ingeleverd.

Problematischer zijn de praktische gevolgen van het situationistische gedachtengoed. Voor het gemak vroeg Debord zich nooit af wat voor sociaal-economische of metafysische implicaties zijn denken had voor de samenleving. Hoe gelukkig zouden de werkloze mensen zijn die in situationistische themawijken als de Bizarre Wijk, de Gelukkige Wijk, de Tragische Wijk, de Historische Wijk, de Nuttige Wijk en de Onheilspellende Wijk wonen en de ganse dag speelse situaties dienen te bedenken? Met andere woorden: hoe leefbaar is het situationisme? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Uiteindelijk was het situationisme een elitaire beweging, met een aristocratisch karakter en bijbehorende nostalgie naar een pre-kapitalistische samenleving. Aan de ene kant heerste het idee dat iedereen een (levens)kunstenaar kan zijn, en aan de andere kant leefde er een dédain voor gewone burger, zoals blijkt uit deze passages in een van de vele manifesten: ‘Maar uiteraard verkiezen we niet de onwetendheid, het kleinburgerlijke gezond verstand van de slager, het neo-primitivisme’ en ‘Wij lachen, maar niet op hetzelfde moment als u.’ Debords kreet ‘Werk niet!’ had ook uit de mond kunnen komen van een Engelse jonkheer in de negentiende eeuw. Hij hoefde ook niet te werken want z’n vrouw onderhield hem – zij schreef horoscopen voor renpaarden. Ook iets ‘burgerlijks’ als huishoudelijk werk was niet aan hem besteed: ‘Zij doet de afwas, ik de revolutie.’

Het ironische is dat de voorstellen om de verveling te verdrijven – ‘We willen geen wereld waarin de garantie dat we niet van de honger zullen omkomen het risico met zich meebrengt dat we sterven van verveling’, luidde het in 1968 – zullen zorgen voor meer verveling. Dag en nacht spelen, drinken en wat dies meer zij, zal snel gaan vervelen. Dat is meteen ook het probleem met de situationistische utopie dat machines mensenwerk zullen vervangen. Waartoe dat leidt, is in onze huidige samenleving zichtbaar, waar nogal wat mensen zonder werk de dag proberen te overleven met ‘interactieve spelprogramma’s’ op de televisie.

Zelfs Debord zou zich gaan vervelen. In de jaren zeventig ging deze ‘doctor in nothing’ op het platteland een kluizenaarsbestaan leiden, werkend aan een verfilming (sic) van zijn Spektakelmaatschappij. Op een namiddag in 1994 maakte hij een einde aan zijn leven. Dit was geen ‘situatie’, maar een vroegtijdige euthanasie; hij leed aan een ongeneeslijke ziekte. Zijn ideeën zouden niet sterven. Hoewel hij ooit had voorgesteld musea te slopen, duiken er regelmatig exposities over Debord en het situationisme op. Sporen van zijn denken zijn terug te vinden bij schrijvers als Julian Barnes en Michel Houellebecq, in de conceptuele kunst, in de punkmuziek en in de filosofie van Jean Baudrillard.

Onderwijl is de spektakelmaatschappij geperfectioneerd. Tot in de Londense black cabs hangen televisieschermen, de burger is al lang vervangen door de consument, die op Tweede Kerstdag om half vier in de ochtend in de rij ligt voor de uitverkoop. Bekende mensen worden op hysterische wijze verheerlijkt, in voetbalstadions is het spel zelf tot bijzaak gedegradeerd en er zijn al mensen gesignaleerd die hun leven te koop aanbieden op eBay. Tegelijkertijd biedt de technologie mogelijkheden om de situationistische dromen tot uitvoer te brengen, op artistiek gebied althans, waar ze geen kwaad kunnen.

Situationisme

14 december t/m 11 maart – Utrecht

In Girum Imus Nocte et Consumimur Igni: het verloren paradijs van de Situationistische Internationale. Tijd: di t/m zo 12.00 -17.00 uur. Vrijdag: 12.00 – 21.00 uur. Kosten: € 8,-. (Korting mogelijk, MJK geldig.)
Locatie: Centraal Museum Utrecht, Nicolaaskerkhof 10, 3512 XC, Utrecht.
tel. +31 (0) 30 236 23 62, e-mail: info@centraalmuseum.nl, website: www.centraalmuseum.nl