‘Alle revoluties hebben een betekenis gehad, ook in hun falen.’ Een gesprek met Claudio Magris over de moeizame maar noodzakelijke drang om de wereld te veranderen.
‘De Geschiedenis is een reanimatiekamer en je kunt je gemakkelijk in de doseringen vergissen en de patiënten die je wilde redden naar de andere wereld helpen.’ Dat zegt de hoofdpersoon van Claudio Magris’ laatste roman, Alla cieca (Blindelings). Hij is op het spreekuur in een psychiatrische kliniek, maar wij bevinden ons in het laboratorium van de geschiedenis, waar de hoofdpersoon zelf op dubieuze wijze geneest.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Claudio Magris – cultuurhistoricus, essayist en romancier – is in Amsterdam voor een kort bezoek. In de bibliotheek van zijn hotel vertelt hij, ondogmatisch en weldoordacht, over Blindelings. In deze roman over verzet en revolutiedrang trekt een enkele en tegelijk meerduidige stem de lezer mee de zee van de geschiedenis op, die soms griezelig deint. De stem is van Salvatore Cippico, die bewogen door socialistische idealen in 1947 naar Joegoslavië emigreerde, na de breuk tussen Tito en Stalin gearresteerd werd als kominformist en in ’49 gedeporteerd naar de goelag van Goli Otok. Maar het is ook de stem van Jorgen Jorgenson, de in de negentiende eeuw voor korte tijd zelfverklaarde koning van IJsland, die uiteindelijk gedeporteerd werd naar Tasmanië. Bovendien echoot in Salvatores kampverleden de pijn van Dachau mee – en het lot van zo veel andere partizanen.
Boegbeeld
De kracht die deze in het prisma van de geschiedenis gebroken stem boven water houdt, is die van het verzet en de impuls de wereld te veranderen, te herscheppen. Daardoor veranderde de recente geschiedenis en de omgang met het menselijk lot ingrijpend. De revolutie is een modern gegeven. Magris: ‘In het pre-moderne Europa waren er opstanden, maar het idee de wereld te veranderen en de geschiedenis te sturen leefde niet. Dat is een typisch modern verschijnsel en die gedachte drijft de hoofdpersoon Salvatore. Hij heeft zijn leven en dat van anderen opgeofferd.’
Centraal beeld in de roman is het boegbeeld: Salvatore maakt boegbeelden na. Het zijn, schrijft Magris, ‘authentieke vervalsingen. Van artistieke waarde.’ De geschiedenis kent een voortdurende herhaling van pogingen te komen tot een tabula rasa, geïnspireerd door – paradoxaal genoeg – het voorbeeld van mythische voorouders die een arcadische samenleving schiepen. De belangrijke revoluties kenden boegbeelden: Napoleon, Marx, Garibaldi. ‘De revolutie,’ licht Magris toe, ‘is een imitatie van wat onze voorouders deden. Een culturele imitatie, die een gebrek aan authenticiteit verraadt. Het is de drang te herhalen, de hang naar namaak.’ Omdat ze hieruit voortkomt, kent de revolutie slechts een kort moment van artistieke bevrijding: ‘In het algemeen worden revoluties geboren op een bevrijdend moment, ook in de meningsuiting en de kunst. Denk aan de Russische futuristen, die later juist scholastisch en classicistisch worden. De revolutie is bevrijdend voor de kunst, zo lang zij nog niet overwonnen heeft. Als ze overwint, wordt ze censuur. Want dan verkondigt ze de Enige Waarheid. Zo helpt ze zichzelf om zeep.’
Hoewel als concept modern, is de drang te ‘revolutioneren’ aangeboren. Het is de drang de mens opnieuw uit te vinden. ‘De grote droom van de uomo nuovo. En om de nieuwe mens te maken, moet de oude mens vernietigd worden. Revolutionairen houden vol dat de wereld van de ene op de andere dag volmaakt zal worden. En als ze zien dat dit niet gebeurt, worden ze nog reactionairder, zoals de talloze intellectuelen uit de jaren zeventig, maar ook de leden van de Rode Brigade, die vervolgens de regering Berlusconi steunden. Een ander voorbeeld is Friedrich Schlegel die, toen hij zag dat de revolutie niet volledig was gelukt, zei dat niet de politiek het terrein van de revolutie was, maar de kunst, Eros, en Ethos, de gewoonten. Hij vond de Romantiek uit en werd nog veel reactionairder.
Zo gaan we met Salvatore door de hel van de revolutiedrang, met alle hoop en illusies van dien, beleven we de contradicties van de revolutie: om het geweld te stoppen moet de revolutionair geweld plegen.
Maar de revolutie heeft ook iets onschuldigs. Historisch gezien is er nooit sprake van mislukken, omdat revoluties per definitie een hoogtepunt vormen. Alle revoluties hebben betekenis gehad, ook in hun falen. Ze hebben de wereld veranderd. Er is een fundamenteel verschil tussen de revolutie en bevrijdingsbewegingen als die van ’68, die een bevrijdingsbeweging was, maar ook een look die het kapitalisme zichzelf heeft gegeven. Als een minirok. Met alle merites van dien natuurlijk. Het was in feite een anti-communistische, en vooral in Amerika heel positieve beweging.’
‘Er is nu iets veel gevaarlijkers aan de hand. Dat is de gedachte dat de wereld slechts geadministreerd hoeft te worden. Alsof de markt niet een nuttig en efficiënt systeem op een bepaald niveau, maar de wereld zelf is. De techniek stelt je meer dan ooit in staat de dingen in real time te weten te komen, en nooit wist men zo weinig van de wereld. In plaats van censuur, is er nu een ongebreidelde hoeveelheid informatie en een gebrek aan hiërarchie hierin. Daarom is niet de idee van de revolutie nodig, maar die van verandering, verbetering van de wereld. Het veranderen van de democratische, flexibele wereld is een continue zelfcorrectie. Het gevaar is dat de idee van De Administratie van de wereld op den duur irrationeel en overontwikkeld wordt. Dat is niet een gevaar van de revolutie, maar van het democratische reformisme. De hervormingsgezindheid zelf verkeert in een crisis.’
Blindelings, door Claudio Magris, vert. Anton Haakman en Linda Pennings, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 2007, 346 blz., € 19,90