We hebben de morele opdracht ons te wapenen tegen onze aangeboren neiging om maar van alles te geloven, vindt de Belgische filosoof Johan Braeckman. Daarom scherpt hij zes cd’s lang ons kritisch vermogen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Is Jezus uw leidsman? Of laat u zich liever inspireren door Thomas? De Belgische filosoof Johan Braeckman spoort u in zijn collegereeks over kritisch denken vurig aan vooral te kiezen voor het laatste: voor de ongelovige Thomas.
Want zoals de vraag ‘What would Jesus do?’ (doorgaans afgekort als wwjd) in de jaren negentig het morele richtsnoer werd van de evangelische gemeenschap in de Verenigde Staten, zo moet ‘Wat zou Thomas doen?’ (wztd) nu de helder denkende mens op het rechte pad gaan houden.
De kritische, rationele, onderzoekende mens stelt de twijfel voorop. Hij, of zij, staat open voor nieuwe indrukken, maar denkt bij alles: is dit wel waar? Net als Thomas. Zoals bekend wilde deze sceptische discipel niet zomaar het – vrij onwaarschijnlijke – verhaal geloven dat de Heer waarlijk uit de dood was opgestaan. Hij wilde eerst Jezus’ handen weleens zien. Toen de Verlosser opdook, wees deze Thomas terecht: ‘Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’
Jezus’ vermaning is het tegenovergestelde van wat Braeckman aan de luisteraar wil overbrengen. Braeckman predikt geen geloof, maar kritisch denken. Eerst zien, dan geloven. Eerst onderzoeken, dan pas een bewering accepteren. Dat is wat hij er bij zijn toehoorders in wil hameren. Op zes cd’s van elk een uur geeft Braeckman een onderhoudend hoorcollege over hoe we helderder kunnen denken en ons kunnen wapenen tegen de vele valkuilen van ons brein.
Gepassioneerde intonatie
Zes uur luisteren naar verhalen over denken en over de vele dingen die hierbij misgaan – dat zou saai kunnen zijn. Maar niet bij deze professor. Braeckman is een Belg. En dat maakt zijn colleges al bijzonder charmant, voor Hollanders. Braeckman heeft daarbij een aantrekkelijke stem en een gepassioneerde intonatie. Bovendien lardeert de hoogleraar van de Universiteit van Gent zijn betoog met droge humor en opmerkelijke voorbeelden.
Braeckman begint zijn college over de ‘ondraaglijke lichtgelovigheid van de mens’ met de sceptische doctrine van de Britse denker Bertrand Russell: ‘Het is onwenselijk om te geloven in een bewering wanneer er geen enkele reden is om aan te nemen dat deze waar is.’
Net als Russell zelf tachtig jaar geleden, constateert Braeckman dat er heel wat op de helling zou gaan wanneer we Russells doctrine consequent toepasten. Mensen geloven in ontvoering door buitenaardse wezens. Ze geloven dat ze vulkanen tot rust kunnen manen door offers te brengen aan God. Ze geloven in homeopathie, in telepathie, in een psychologische theorie die beweert dat veel mannen in hun vroege jeugd heimelijk met hun moeder naar bed wilden. Zo geloven we allemaal wel wat onwaarschijnlijks.
Geloven, dat is iets waar onze hersenen goed in zijn. Ons brein speldt ons met gemak verhalen op de mouw. We zien ook makkelijk betekenisvolle patronen in willekeurige stimuli. Dat we het leuk vinden vormen te herkennen in wolken is misschien wel de meest alledaagse vorm van dit verschijnsel, apofenie. Mensen zien, of horen, informatie en kennen daar zelf betekenis aan toe. Sommigen zijn daar heel creatief in. Zij zien bijvoorbeeld het gezicht van Moeder Teresa in een koffiebroodje of piramides in de schaduwen op de oppervlakte van de planeet Mars. Braeckman geeft een reeks voorbeelden van dit soort pareidolia (waarvan er overigens op internet vele te vinden zijn).
Niet alleen visueel maakt ons brein dit soort illusies, maar ook auditief. Denk aan het ‘mamma appelsap’-fenomeen – bekend geworden dankzij tv-programma De Wereld Draait Door –, waarbij Nederlandse zinnen hoorbaar zijn in anderstalige songteksten. Het zien en horen van pareidolia is een universeel menselijke eigenschap, maar de invulling van op zich betekenisloze stimuli is weer geheel cultureel bepaald. De pareidolia die christenen zien, zijn vrijwel altijd gezichten van Jezus, Maria of een andere heilige. Dit terwijl moslims in willekeurige stimuli vooral Koranteksten ontwaren, bijvoorbeeld in een wolk, of in een bijenraat.
Het zien van en betekenis hechten aan pareidolia is slechts een van de vele valkuilen van het brein die Braeckman opvoert. Cognitieve-dissonantiereductie, groepsdruk, gehoorzaamheid – ze passeren allemaal de revue.
Vochtig denkwerk
Het is de taak van de kritische denker zich te wapenen tegen lichtgelovigheid en ander vochtig denkwerk. Braeckman ziet dat als een morele opdracht. Het gaat erom de wereld te begrijpen op een zo waarachtig mogelijke manier. Vooral kinderen hebben volgens Braeckman recht op goed onderbouwde, heldere informatie. Voor hem is het net zoiets als dat kinderen recht hebben op gezond voedsel. Hij citeert Spinoza: ‘Ik heb onophoudelijk geprobeerd om menselijke handelingen niet te ridiculiseren noch te betreuren of verachten, maar om ze te begrijpen.’ En hoewel hij dit uitgangspunt omarmt, onderdrukt Braeckman niet zijn weerzin tegen kwakzalvers, charlatans en bedriegers die misbruik maken van de zwaktes van het menselijk brein.
Het hoorcollege gaat hierdoor niet alleen over kritisch denken, maar ook over de wetenschappelijke methode. Braeckman wil mensen wapenen tegen slechte theorieën. Hij wil dat iedereen weet hoe deugdelijk dubbelblind onderzoek gedaan wordt, hoe een peerreview werkt, hoe een goede wetenschappelijke theorie zelf aangeeft hoe deze onderuitgehaald kan worden. Braeckman wil dat zijn luisteraars gevoel krijgen voor wat wel en wat niet waarschijnlijk is, en wat wel en niet goed bewijs is.
Ook als het om religie gaat. Religieuze beweringen over ethiek zijn tot daaraan toe. Maar zodra religie empirische beweringen poneert die niet kunnen kloppen, moeten deze bestreden worden. Het is irrationeel vast te houden aan een letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal. Creationisten gaan bij Braeckman dus genadeloos op de grill. De lijkwade van Turijn is natuurlijk een hoax. Dat wisten ze in de Middeleeuwen al. Mensen mógen daarom nu niet meer geloven dat het écht om de lijkwade van Jezus zou gaan.
Braeckman houdt een vurig pleidooi om kritisch denken veel explicieter aan bod te laten komen in het onderwijs. Immers, denken moet je leren. Iedereen beseft dat een topvoetballer hard moet trainen, maar dat je om een goede denker te worden ook veel moet oefenen, dat besef mist Braeckman in de samenleving.
Ten slotte de hamvraag: wat zou Thomas nu doen? Hij zou dit verhaal niet geloven, maar zelf het college van Braeckman beluisteren. Helder.