Home De Nederlander slingert tussen depressie en manie

De Nederlander slingert tussen depressie en manie

Door Rutger Claassen op 26 maart 2013

10-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

De Nederlander is depressief, blijkt uit een onderzoek van het SCP. Hij verlangt naar gemeenschapszin, maar vreest een kille toekomst zonder sociale zekerheid. Hij wil warmte en gezelligheid in kleine, bekende kring, maar ziet onbekenden met vreemde culturen. Dus leeft hij zich uit in de giftige manie van het ‘multiculturele drama’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Er gaapt een kloof tussen wensen en verwachtingen voor de toekomst. Mensen wensen een zorgzame en solidaire samenleving maar verwachten de komst van een harde prestatiemaatschappij. Dat was één van de voornaamste uitkomsten van het rapport In het zicht van de toekomst, dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) onlangs uitbracht. Daarin presenteerde het de uitkomsten van een onderzoek onder ruim tweeduizend Nederlanders over hun wensen en verwachtingen met betrekking tot Nederland in de nabije toekomst (in 2020). De resultaten waren verrassend. Naast de kloof tussen wensen en verwachtingen bleek er ook een kloof te gapen tussen de waardering die mensen hechten aan hun eigen leven en hun waardering van de samenleving. Terwijl ze over hun eigen leven tevreden tot zeer tevreden zijn (81 procent), maken ze zich zorgen over de samenleving, die een mager vijfje als rapportcijfer krijgt.

Het nadeel van enquêtes zoals de SCP die heeft uitgevoerd is dat de uitslagen weinig zeggen over de daadwerkelijke kwaliteit van leven in Nederland. Zo krijgt de samenleving in 1999 van de respondenten een rapportcijfer 7, terwijl het ondenkbaar is dat we er nu werkelijk over de hele linie zoveel slechter voorstaan dan toen (zo blijkt uit de rest van het rapport dat allerlei maatschappelijke indicatoren een veel grotere stabiliteit vertonen dan we geneigd zijn op basis van ‘de publieke opinie’ te denken). Het nadeel van de enquête is echter ook zijn voordeel: we krijgen een uniek inkijkje in de perceptie van de Nederlander van zichzelf, de samenleving en de toekomst – de vinger aan de pols van het maatschappelijk humeur, van de stemming van ons tijdsgewricht. Wat zich in die stemming openbaart, lijkt het beeld van de Nederlander als een schizofreen persoon, als iemand die leidt aan een gespleten persoonlijkheid.

Stel dat de Nederlanders het menen met hun overweldigende voorkeur voor een zorgzame en solidaire samenleving. Dan zou je verwachten dat zij zich daar actief voor inzetten. Maar nee, dat is niet het geval. Het SCP constateert: ‘De Nederlanders hopen wel op een toekomst met een sterk gemeenschapsgevoel, maar lijken toch nauwelijks geneigd zich daar zelf in enigerlei vorm gezamenlijk voor te willen inzetten. Voor de meeste mensen is het eigen leven en het eigen gezin de belangrijkste bron van zingeving geworden.’ (SCP, p. 85) Maar misschien hebben we de Nederlanders verkeerd begrepen. Misschien bedoelden ze met die zorgzame en solidaire samenleving wel een samenleving waarin niet zijzelf, maar de overheid zorgt en solidair is: die zorgt voor goede en toegankelijke publieke voorzieningen en een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid. Maar als dat zo is, dan dringt zich de vraag op waarom de Nederlanders tijdens de verkiezingen vorig jaar juist die partijen aan een Kamermeerderheid hebben geholpen die geen zorgzame maar een competitieve samenleving nastreven. Met als gevolg een kabinetsbeleid dat haaks staat op de wensen van de Nederlanders voor de toekomst. Zoals het SCP zelf ook op pagina 82 van het rapport constateert: ‘het is niet de richting waarin de politiek zich nu beweegt’.

Schizofreen

Of de Nederlander zijn toekomstwensen over een zorgzame samenleving nu zou willen realiseren via zijn eigen daden (civil society) of via de politiek – in beide gevallen gedraagt hij zich anders dan je op grond van zijn eigen wensen zou verwachten. Een klassiek voorbeeld van een gespleten persoonlijkheid? Misschien. Maar het feit dat de Nederlander een andere toekomst verwacht dan hij wenst, duidt erop dat hij een bepaald zelfinzicht heeft over zijn gebrek aan daadkracht om de toekomst in de gewenste richting vorm te geven. Misschien voelt de Nederlander zich simpelweg overweldigd door alle veranderingen die onze wereld ondergaat en accepteert hij de noodzaak van een niet-gewenste politieke koers als een noodzakelijk kwaad. We willen wel een zorgzame samenleving maar we moeten een prestatiemaatschappij accepteren, vanwege de vergrijzing, vanwege de mondiale concurrentieslag waarin we verzeild zijn geraakt, et cetera. Dat vergt een lager niveau van sociale voorzieningen en meer concurrentie in onderwijs, gezondheidszorg, et cetera. Accepteren we dat niet, dan gaan we ten onder in de mondiale overlevingsstrijd en blijft er helemaal geen zorgzaamheid en solidariteit meer over.

Als dit de redenering is, geeft het SCP de burger (en de heersende politiek) echter ongelijk. Zo concludeert zij – op pagina 330 – over de hervormingen in de sociale zekerheid dat deze geenszins het dwingend noodzakelijke gevolg zijn van globalisering, vergrijzing en andere trends: ‘De besproken maatschappelijke trends dwingen niet tot een specifieke modernisering van de sociale zekerheid. (…). Uiteindelijk is het een kwestie van collectieve preferenties.’ Nog duidelijker blijkt dit op pagina 351, waar zij stelt: ‘Maar misschien is er sprake van een meer fundamentele kloof tussen beleid en bevolking. Waar in het beleid het accent sterk lijkt te liggen op de negatieve economische en sociale effecten van de regelingen, hebben de burgers meer oog voor de positieve functies van de collectieve sociale zekerheid in het eigen leven.’ Het vermoeden van schizofrenie blijft dus bestaan, want de burger heeft de politiek van vandaag toch echt zelf gekozen. Of heeft hij zich laten bang maken door de redenering over de gevolgen van mondiale concurrentie – en is hij dus gewoon slap geweest?

Zo’n vermoeden van slapte zou ook kunnen verklaren waarom de Nederlander zich niet zelf meer inzet voor de door hem gewenste zorgzame samenleving: hij kan het eenvoudigweg niet opbrengen. En ook die andere kloof, tussen de tevredenheid over het eigen leven en over de samenleving, zou door zo’n zwakte verklaard kunnen worden: de behaaglijkheid van het eigen leven schuurt met de onbehaaglijke buitenwereld, en de tegenstelling is zo groot dat zij de burger verlamt – dus blijft hij comfortabel thuis; maar met een gevoel van onbehagen, dat hij gelukkig kwijt kan bij de SCP-enquêteur. Deze diagnosticeert vervolgens – op pagina 85 – over zijn slachtoffers: ‘In de verwachtingen voor de toekomst is in Europa dan ook niets te merken van het licht manische dat in Amerika als normaal geldt en als optimisme en ondernemingszin te boek staat. De stemming is eerder aan de depressieve kant, men mist de gemeenschapszin. Wat ontbreekt, is een inspirerend perspectief.’
Dus dat is het: de Nederlander is niet schizofreen; hij is depressief! Niet een gespleten persoonlijkheid is het probleem, maar het feit dat hij er niet meer in slaagt de wensen en idealen die zijn persoonlijkheid uitmaken ook om te zetten in daden. Of het nu in zijn eigen handelen is of in zijn politieke keuzes, hij lijdt aan apathie en verlamming, hij is ten prooi gevallen aan een collectieve depressie. Frappant is dat het SCP ons voorhoudt dat dat anders is in de VS: daar geen depressie maar een ‘licht manische’ instelling, die optimisme en ondernemingszin heet te brengen.

Hype

Nu heeft Nederland de afgelopen decennia in ruime mate zijn eigen collectieve manieën gehad. Het begon in de jaren vijftig met de wederopbouwmanie: hard werken aan een betere toekomst na de verwoestingen van de oorlog. Daarop volgde de bevrijdingsmanie van de jaren zestig, waarin we ons uitleefden in seksuele en creatieve vormen van zelfontplooiing en politieke actie voor een betere wereld. En in de jaren tachtig en negentig overviel tenslotte ons de carrière-, beurs- en consumptiemanie, waarin het grote geld ons meesleepte tot ongekende hoogten. Nu al die fraaie manieën zijn uitgewoed, blijven we uitgeput achter. Niets bevredigt meer – wat nu? Wat wordt het volgende collectieve doel, de volgende hype?

Geconfronteerd met een zich verhardende wereld trekken we ons terug in onze schulp en hopen op een miraculeuze terugkeer van sociale cohesie en gemeenschapsgevoel, maar voelen ons ondertussen eenzamer dan ooit. Dit is wat het SCP bedoelt als zij schrijft dat een ‘inspirerend perspectief’ ontbreekt: we willen verbonden zijn maar we weten niet wat ons verbindt, we willen ons inzetten maar weten niet waarvoor, en dus zijn we vooral bang kwijt te raken wat we hebben en is de toekomst een bedreiging in plaats van een uitdaging. Deze toestand is in de reacties op het verschijnen van het SCP-rapport ook wel geïnterpreteerd als een hang naar nostalgie bij de burger, een terugverlangen naar een overzichtelijke wereld met ‘burgerlijke waarden’. Die reactie is echter in dubbel opzicht misplaatst. Zij doet zo de uitkomsten van het onderzoek smalend af als goedkoop sentiment van een verwende burger, in plaats van zijn depressie serieus te nemen.

Maar daarbij komt dat deze reactie het toekomstideaal van de Nederlander verkeerd verstaat: hij wil niet ‘terug’ naar een geborgen Nederland van weleer, hij wil naar een nieuwe samenleving met andere waarden. Alleen heeft hij geen idee hoe die samenleving eruit zou moeten zien. Dus blijft het lege verlangen naar een gemeenschap over – niet de beklemmende gemeenschappen van de verzuilde jaren vijftig, maar andere gemeenschappen; maar hoe en wat, dat is hem onhelder. In zijn depressie is het verlangen een koortsachtige droom waarin de mist maar niet wil optrekken; misschien is de Nederlander verleerd wat dat ook al weer is en hoe het moet – gemeenschap.

Op dit punt van het betoog zou nu de omslag moeten komen. Ik zou nu de Nederlander uit de depressie moeten praten door aan te geven dat het allemaal niet zo somber is als het lijkt. Door te wijzen op de volgende manie: bijvoorbeeld de opkomst van flexibele netwerken en ‘lichte gemeenschappen’ (de nieuwste vondst om de vluchtige mens te vangen), of het nieuwe levenskunstig ideaal van onthaast slow leven, of de anders-globalistische ijver voor een betere wereld. Eerlijk gezegd, al deze trends van de afgelopen jaren verdienen niet het karakter van een nieuwe manie, een nieuw collectief doel dat ons in vervoering brengt en de samenleving richting geeft. Hoe sympathiek (soms) ook. En waarom ook zoeken naar een nieuwe manie? Ligt die niet immers voor het oprapen voor wie vandaag zijn ogen en oren open heeft? Zijn we soms niet in vervoering – tegelijk met al onze depressiviteit? Maar dan in een giftige vervoering, die van het ‘multiculturele drama’? Dat is de preoccupatie van onze tijd. Beter dan de weg te wijzen naar een nieuw gemeenschapsideaal, is het om de aandacht te vestigen op deze manie – en te huiveren. Nu Theo van Gogh is vermoord, moskeeën en kerken doelwit zijn van represailles, en het publieke debat wordt gedomineerd door onverdraagzame polarisatie, wordt nu duidelijk wat de Nederlander bedoelt met zijn voorkeur voor een zorgzame samenleving?

Bij het formuleren van de verschillende gewenste en verwachte toekomstbeelden baseerde het SCP zich op een eveneens recent verschenen onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de toekomst van duurzaamheid. Het RIVM legde de Nederlanders vier toekomstbeelden voor op basis van twee polaire begrippen: efficiency (markt) versus solidariteit, en regionalisering versus globalisering. Het met 45 procent veruit meest populaire wereldbeeld, de ‘zorgzame regio’ genoemd, is de combinatie van solidariteit en regionalisering. Het met zes procent minst gewenste, maar voor de toekomst dus wel verwachte wereldbeeld, de ‘mondiale markt’ genoemd (ofwel de prestatiemaatschappij), is in dit schema de combinatie van efficiency en globalisering. Onmisbaar bestanddeel van de huidige stemming van de Nederlander is dus niet alleen een kiezen voor solidariteit of gemeenschapszin in plaats van markt en prestaties (de ene as), maar ook voor een regionale identiteit (de andere as). Regionaal is hier niet een uitsluitend geografisch, maar ook een ethisch begrip: betrokkenheid op anderen is gewenst (solidariteit), maar wel met anderen die ons nabij zijn (regionaal), met de eigen groep en niet met de hele wereld.

Zorgzame regio

Verklaart dat de verharde opstelling op dit moment in Nederland tussen allochtoon en autochtoon? Trekken beiden zich terug in hun ‘regionale’, particuliere en elkaar uitsluitende identiteiten, die nu op Nederlands grondgebied naast elkaar leven? Dan lijkt het me dat diezelfde Nederlander (en de SCP-enquête ondervroeg hen allemaal, autochtoon en allochtoon) nog eens goed moet nadenken over zijn gewenste toekomstbeeld. Misschien is het beter om de wens naar gemeenschapszin te behouden maar de regionalisering in te ruilen voor globalisering, en over te stappen naar het toekomstbeeld van ‘internationaal en nationaal gemeenschappelijk welzijn’ (de combinatie van solidariteit en globalisering, nu met slechts 22 procent gehonoreerd). Misschien kan de Nederlander ook wel bij zijn voorkeur voor de ‘zorgzame regio’ blijven, maar dan zal hij duidelijk moeten maken hoe dat ideaal van gemeenschapszin, warmte en gezelligheid, kleinschaligheid en een ‘sociale leefomgeving’ te combineren is met het vreedzaam naast elkaar leven van heel verschillende identiteiten. Wat warmte naar binnen is, is al snel kilte naar buiten. De klassen- en schoolstrijd werd pas na vele decennia bezworen door de pacificatie van 1917. Aan ons de opgave in deze cultuurstrijd een nieuwe pacificatie tot stand te brengen; ditmaal sneller dan toen, en ditmaal een pacificatie die allochtone en autochtone bevolkingsgroepen niet opsluit in hun eigen verworvenheden, maar uit hun verzuilde kokers lokt. Liever één grote diffuse Nederlandse gemeenschap, dan twee gesloten gemeenschappen. Liever een milde depressie dan deze furieuze manie.

Rutger Claassen is filosoof en als docent verbonden aan de Universiteit Utrecht