Home De mens is een dier dat zichzelf overschat

De mens is een dier dat zichzelf overschat

Door Patrick van IJzendoorn op 21 september 2009

08-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Wat delen humanisme, islamisme, nazisme, neoliberalisme en ga zo nog maar even door? John Gray beantwoordt deze vraag in een bundel essays, die laat zien hoe consequent de Britse filosoof al drie decennia lang strijdt tegen iedere vorm van vooruitgangsgeloof.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Vooruitgang bestaat niet’, zo schreef Gerard Reve, ‘en dat is maar goed ook want zoals het nu is, is het al erg genoeg.’ De opmerking van de volksschrijver zou voortreffelijk dienst hebben gedaan als motto voor Grays anatomie. Tegenstanders hebben John Gray ervan beschuldigd een modieuze politiek-filosofische windvaan te zijn, maar uit de dertig verzamelde essays blijkt juist een sterke continuïteit.
Die bestaat uit zijn argwaan jegens het verlichte idee dat de mensen beter worden naarmate de menselijke kennis toeneemt, dat ethische vooruitgang noodzakelijk samengaat met wetenschappelijke vooruitgang. Inderdaad vinden tandartsbehandelingen tegenwoordig mét verdoving plaats, kunnen mensen waar ook ter wereld met elkaar communiceren en zijn er koelkasten met een ingebouwde televisie te koop. Maar dat betekent volgens Gray nog niet dat mensen zijn opgehouden elkaar de vreselijkste dingen aan te doen, al gebeurt dat op een steeds geavanceerdere wijze. Deze observatie brengt de 61-jarige Britse filosoof ertoe het optimistische vooruitgangsdenken, de kern van de Verlichting, waar mogelijk spottend te relativeren. De drie decennia bestrijkende bundel leest dan ook als een aanklacht tegen de Verlichting. Een welkom geluid in een tijd waarin de Verlichtingsfundamentalisten, van Dawkins tot Wilders, van Dworkin tot Wolfowitz, de toon zetten.

Grays anatomische lessen
Grays anatomische lessen – de titel is een woordspeling op de tv-serie Grey’s Anatomy – bestaan uit vijf, grotendeel chronologische delen. In het eerste deel analyseert hij het liberale denken, waarbij hij onder meer ingaat op het werk van zijn leermeester Isaiah Berlin. Deel twee laat zien hoe het neoliberale denken in de jaren tachtig het conservatisme vernietigde. Vooral voor anglofielen is dit interessant, en voor mensen die geïnteresseerd zijn in het werk van conservatieve denkers als Edmund Burke en Michael Oakeshott. Het einde van het communistische tijdperk vormt het onderwerp van het volgende deel, waarin Gray onder meer afrekent met Francis Fukuyama. Inmiddels is het ongelijk van deze hegeliaanse optimist bewezen, maar ten tijde van Grays afrekening verkeerde vrijwel iedereen nog in een postcommunistische jubelstemming. Het einde van de feeststemming is het thema van deel vier, dat handelt over het moslimterrorisme en de opkomst van de neoconservatieven. Ten slotte onderzoekt de filosoof wat er na de vooruitgang komt. Dit actuele deel van het boek is het meest interessant, zeker voor wie al bekend is met het werk van Gray.
In zijn helder geschreven essays ontleedt hij vrijwel alle ‘ismes’ die de politieke filosofie rijk is. Die hebben met elkaar gemeen dat ze conform het verlichte gedachtegoed streven naar een betere wereld, waarin het kwaad verdwenen is en de mens een centrale rol vervult. Zelden houden ze rekening met de onbedoelde gevolgen van hun inspanningen, terwijl daar zoveel reden toe is. Het liberalisme acht Gray te optimistisch en te weinig historisch bewust. Voor de liberalen heeft de mens geen natuurlijke banden met zijn omgeving, zijn geschiedenis en zijn medemens. Het contract dat de maatschappij bijeen moet houden, blijft een abstracte overeenkomst tussen vreemden. Het neoliberalisme is hier een extreme variant van, waarbij de nadruk meer op geld dan op vrijheid ligt. Dat geldt ook voor het kapitalisme, dat niet zozeer gelooft in de perfectie van de maatschappij als wel in de perfectie van de vrije markt. Te vaak zijn de mensen er voor de markt, in plaats van andersom. De socialisten geloven volgens Gray te veel in de maakbaarheid van de samenleving, en net als Berlin vreest hij dat dit streven kan leiden tot repressie. Het communisme heeft dit bewezen.
In het humanisme heeft Gray evenmin veel fiducie. De misantroop hekelt het antropomorfisme ervan. Ten onrechte zien humanisten, aldus Gray, de aarde als een plaats om de menselijke ambities te verwerkelijken. Hier tonen zich de schopenhaueriaanse sporen in zijn denken: de mens is een dier dat zichzelf overschat. Het imperialisme spreekt hem evenmin aan. Hij wijst op de romans van Joseph Conrad, een andere held in Grays pantheon, die duidelijk maken dat het imperialisme als beschaving brengende missie een illusie was die de Europeanen zichzelf hadden aangepraat. Ook de moderne variant ervan, het neoconservatisme, roept bij Gray weerzin op. Volgens hem gaat het om een soort trotskistisch imperialisme. Bij veel neoconservatieven, zoals Christopher Hitchens, is nog zichtbaar hoezeer ze in hun jonge, trotskistische jaren besmet zijn geraakt met het utopistische denken. Niet de wereld zoals die is telt voor hen, maar de wereld zoals die zou moeten zijn. Geen echte conservatief zou geloven dat een democratie van de ene op de andere dag kan worden opgelegd aan een land.
Opvallend genoeg schaart Gray ook het nazisme en het islamisme onder de verlichte familie. De nazi’s, zo beweert hij, waren uit op een utopische samenleving. Ze probeerden die te bereiken via wetenschappelijk racisme en een goed geoliede bureaucratie. Ook de islamisten zijn uit op een Heerlijke Nieuwe Wereld en maken steeds vaker gebruik van moderne technieken, van vliegtuigen tot YouTube.

Apostelen van het ongeloof
Een van Grays origineelste gedachten is dat de Verlichting in wezen een voortzetting van het christelijke geloof is met modernistische middelen. Het joden- en het christendom hebben onze liberale waarden gevormd. Net als de christen droomt de atheïst van de verlossing, en voor beiden is de mens heer en meester op aarde. Atheïsten zijn, kortom, christenen die de taal van de rede spreken. Op een geestige wijze valt hij de apostelen van het ongeloof aan, zoals Richard Dawkins, Christopher Hitchens en Daniel Dennett. Stuk voor stuk wijzen ze op de oorlogen die uit naam van het geloof zijn gevoerd, maar ze blijven opvallend stil over de gruwelen van de ongelovige nazi’s en communisten. Behalve Hitchens, die na een bezoek aan Noord-Korea tot de onbedoeld hilarische conclusie kwam dat daar sprake is van een soort eigentijds confucianisme. Hoewel Gray in de Engelse pers werd afgeschilderd als ongelovige, hecht hij meer waarde aan echte religie dan aan de verlichte surrogaatvorm ervan. Immers, in tegenstelling tot Verlichtingsdenkers leggen christenen zich neer bij de eeuwige onvolmaaktheid van de mens.
Gezien dat laatste is het niet verwonderlijk dat het enige isme waarvoor Gray waardering kan opbrengen het conservatisme is. Deze filosofische stroming houdt rekening met de gebreken van de mens en maatschappij. In plaats van te streven naar verbetering is het zaak goed om te gaan met het onvermijdelijke kwaad, ons lot stoïcijns te omarmen. Verbetering is natuurlijk mogelijk, maar alleen in kleine stapjes. Evolutie in plaats van revolutie. Volgens Gray sluit het conservatisme ook beter aan bij de risicomijdende en behoudende aard van de mens. Hoewel het stoer is hardop te schreeuwen om vrijheid, is geborgenheid wat de meeste mensen willen. Gray is echter geen conservatief die, zoals Roger Scruton, verlangt naar de organische nationale gemeenschap van weleer. Dat is in Grays ogen een zinloos waandenkbeeld, zeker in de multiculturele westerse maatschappijen. Het conservatisme sluit goed aan bij Grays toverwoorden ‘modus vivendi’: ondanks alle menselijke gebreken en culturele verschillen moeten mensen een manier vinden om met elkaar samen te leven, zonder dat er een pasklaar filosofisch model voorhanden is. Bij dit pluralisme zonder fundamenten moeten altijd compromissen worden gesloten. ‘Het goede leven vindt men niet’, zo stelt Gray, ‘in dromen over vooruitgang, maar door de tragische wisselvalligheden van de wereld met opgeheven hoofd tegemoet te treden.’

Groen conservatisme
Er is nog een andere reden waarom het conservatisme goed aansluit bij Grays filosofie. De laatste jaren heeft hij zich steeds meer beziggehouden met de milieuproblematiek, en naar zijn idee is een groen conservatisme het beste antwoord. Immers, zowel het zorgeloze liberale kapitalisme als het door de staat geleide socialisme is een vertraagde natuurramp gebleken. Daarentegen ligt ‘conserveren’ al in de term ‘conservatisme’ besloten. Binnen dit denken hebben niet alleen de levenden het voor het zeggen, maar ook, zoals Burke reeds schreef, de doden en de ongeborenen. Het idee dat je maar één keer leeft en alles uit het leven moet halen, geldt hier niet. De aarde is geen plaats om de ambities van de mens te verwerkelijken, anders dan voor socialisten en liberalen. Hoewel het ‘groene conservatisme’, zeker in Grays vaderland, langzaam opkomt – getuige ook alle boerenmarkten in de grote steden – heeft hij de tijdgeest tegen. Zo is de romantische egocultus en daarmee de menselijke overmoed nog nooit zo groot geweest als nu. Het ‘de klant is koning’ van de reclamejongens is nu wijdverspreid en iedere burger – of beter: consument – voelt zich een ster. Hij is ‘soeverein’ in verschillende betekenissen. Geluk is geen toeval meer, en ongeluk evenmin. De rechten van het individu, een ander product van de Verlichting, gaan momenteel boven alles. En zeker boven het zorgen voor medemens, dier en aarde. Twijfel, de grootste filosofische kwaliteit, heeft plaatsgemaakt voor schijnzekerheden. Wie zou er nog, zoals Pyrrho, ‘Ik weet het niet’ antwoorden op de vraag: ‘Leef je?’ Het enige wat nog voor vertwijfeling zorgt – paniek eigenlijk – is het kwaad. Dat blijft ondanks alle vooruitgang en veiligheidsexperts steeds maar weer opduiken, in de vorm van milieurampen, terrorisme of andere averechtse effecten. Het zorgt voor de rusteloze onvrede waar populisten momenteel zo voortreffelijk gebruik van maken. We zouden die volgens Gray grotendeels kunnen wegnemen door het beste te maken van onze troosteloze werkelijkheid en kostbare tradities te handhaven, maar vooral door het naïeve geloof in verbetering van de wereld te vergeten. Een hoogst amodieus voorstel.