Home De mens: een schakeltje in de natuur

De mens: een schakeltje in de natuur

Door Han van Ruler op 29 november 2012

07-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Hoe kun je in een kille wetenschappelijke wereld toch een moment van geluk ervaren? Spinoza over de geborgenheid van de kleine schakel in de grote ‘Natuur’.

Net als ik mijzelf aan het schrijven van dit artikel wil zetten, krijg ik per e-mail een uitnodiging om naar Spinoza-kenner Steven Nadler te komen luisteren in Rotterdam. Hij zal daar spreken over Spinoza en uitleggen dat je ‘Spinoza als een atheïst moet lezen’. Gisteren kreeg ik ook al zo’n uitnodiging, toen voor een lezing van Jonathan Israel in Nijmegen. Daarin wordt toegelicht dat Israel zich niet alleen ‘fel tegen de opvatting’ zal verzetten ‘dat de vroege Nederlandse Verlichting van Spinoza (…) in harmonie met de godsdienst was’, maar dat hij het ook ‘als zijn plicht’ ziet dat soort uitspraken over de Verlichting tegen te spreken. Dat de visie van Spinoza in harmonie gebracht zou kunnen worden met de godsdienst is, zo waarschuwt deze e-mail ons, niet alleen ‘geschiedkundig volslagen verward en onjuist’, maar ook ‘politiek en sociaal uiterst schadelijk’.

Wat is dat toch, dat Spinozakenners en Spinoza-aanhangers zich opeens zo fel afzetten tegen het idee dat Spinoza wellicht iets had met religie? Nou ja, opeens – het is eigenlijk al een oud en telkens terugkerend thema. In de negentiende eeuw maakten vrijdenkers, ongetwijfeld om tegenwicht te bieden aan de machtige confessio­nele stromingen uit hun tijd, Spinoza tot hun anti-Christelijke held. De huidige felheid waarmee het beeld van Spinoza als atheïst wordt verdedigd, heeft waarschijnlijk ook maatschappelijke kanten. Misschien kunnen we er de naweeën van 9/11 in zien of, voorzover het Nederland betreft, van de moord op Theo van Gogh. In het verstevigen van ‘de liberale traditie’ dragen filosofen en historici op die manier hun steentje bij, of willen ze, zoals in het geval van Nadler, in ieder geval niet de mogelijke verdenking op zich laden er toch nog een religieuze Spinoza-interpretatie op na te houden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Maar waarom bestaat er eigenlijk zo’n discussie rondom Spinoza? Spreken Spinoza’s geschriften dan niet voor zich? Kennelijk wordt eraan getwijfeld of Spinoza wel zo anti-religieus was. Kennelijk bestaat er onduidelijkheid over de vraag of Spinoza nou een spiritueel geïnspireerd denker was of juist een beeldenstormer, en leidt zijn filosofie tot de meest uiteenlopende interpretaties. Dat was in de achttiende eeuw al niet anders, toen Franse materialisten zich baseerden op het gedachtegoed van de Nederlandse filosoof, maar Duitse idealisten net zo goed. In de jaren ‘30 van de vorige eeuw bestonden er in Nederland zelfs rivaliserende verenigingen: de ‘Rijnsburgse’ Vereniging (Het Spinozahuis), die de filosoof op een rationalistische manier interpreteerde, en de ‘Haagse’ Vereniging (Domus Spinozana), die een mystieke lezing voorstond. Hoe kan dat toch?
 
Misschien ligt het aan Spinoza’s eigengereide vorm van ‘dubbelspraak’, een vorm van Newspeak, om met George Orwell te spreken, waarmee hij aan natuurlijke gebeurtenissen een goddelijke glans gaf. In zijn Theologisch-Politiek Traktaat van 1670 rekende Spinoza af met elk geloof in wonderen en wees hij erop dat zelfs waar wij een wonder willen lezen in de bijbel, de bijbel zelf natuurlijke oorzaken aanwijst. Zo staat er in de bijbel dat God, toen Mozes het Volk Israël door de Rode Zee leidde, gebruik maakte van een oostenwind die dag en nacht waaide, om zo Zijn volk doorgang te verlenen door de drooggevallen zee. Aangezien ‘Gods handelen’ hier en elders naar niets anders verwijst dan naar de natuurlijke loop der dingen, kun je er volgens Spinoza voor kiezen om gebeurtenissen zowel in filosofische en ‘natuurlijke’ termen na te vertellen, als in religieuze termen, waarin wordt verwezen naar ‘God’. Zo schiep Spinoza voor zichzelf een bonte en barokke manier van uitdrukken, waarmee hij een natuurlijke blik op de werkelijkheid presenteerde met behoud van de bijbelse woordenschat – een beetje zoals wij in het dagelijks taalgebruik uitdrukkingen als ‘hopelijk’, of ‘bij gezondheid’ kunnen vervangen door uitdrukkingen als ‘met Gods wil’, of ‘Insjallah’. Dit maakte van het Theologisch-Politiek Traktaat een geniaal geconstrueerd boek waarin vrome uitdrukkingswijzen werden gebezigd ook al bedoelde Spinoza er iets anders mee.

Niemand liet zich intussen door Spinoza’s dubbelspraak om de tuin leiden en geschokte lezers concludeerden al gauw dat hier een ongelovige aan het woord was. In 1670 stond het dus meteen al ‘1-0’ voor de rationalistische interpretatie: Spinoza was een nieuwlichter die nergens in geloofde! In de huidige discussie komt daar nog eens bij dat sommigen een verband zien tussen Spinoza’s veronderstelde atheïsme en zijn verdediging van de vrijheid van meningsuiting. Voor iemand als Jonathan Israel, die een rechte lijn trekt van de filosofie van Spinoza naar onze ‘moderne’ en ‘redelijke’ Westerse waarden, was Spinoza de ultieme vertegenwoordiger van het idee dat vrijheid alleen mogelijk is zonder God en een redelijke samenleving alleen zonder religie.

Intellectuele liefde

Dat past natuurlijk goed in het huidige tijdsgewricht en het verhaal zou daarmee af zijn, als het filosofisch toch niet wat ingewikkelder lag. Bij zijn dood in 1677 liet Spinoza een tekst achter die hij bij zijn leven niet had durven publiceren: de Ethica, zijn filosofische hoofdwerk. In dat boek komt Spinoza er onomwonden voor uit dat hij God aan de natuur gelijkstelt. Geheel in overeenstemming met het nieuwe mechanistische wereldbeeld dat in zijn tijd ontstaat, legt hij bovendien uit dat alles in de natuur noodzakelijk en deterministisch met elkaar samenhangt, zodat er geen ruimte is voor vrijheid of voor een doelmatigheid in de natuur. Alles is een kwestie van oorzaak en gevolg.

Toch is daarmee over de God van Spinoza het laatste woord nog niet gezegd. De Ethica staat bol van de verwijzingen naar God. Als Spinoza echt zo’n atheïst was, waarom zou hij dan nog behoefte hebben aan een godsbegrip in een boek dat pas na zijn dood zou verschijnen? Het antwoord voert ons naar filosofische diepten die Spinoza in het Theologisch-Politiek Traktaat buiten beschouwing had gelaten. Niet alleen God en de Natuur zijn volgens Spinoza hetzelfde, maar het is voor hem ‘God alias de Natuur alias de Substantie’. Volgens Spinoza is de hele werkelijkheid slechts een enkele substantie.

Waarom gebruikt Spinoza het begrip substantie? Net als de meeste filosofen vóór hem en de meeste van zijn tijdgenoten was Spinoza van mening dat je zonder het idee ‘substantie’ geen verandering kunt verklaren. Een substantie is een ‘metafysische bron’ van ‘actie’ of ‘werkdadigheid’. Als er iets gebeurt, zo luidt een typisch-menselijke gedachte, moet er ook ‘iets’ zijn dat voor die gebeurtenis aansprakelijk is – er moet, met andere woorden, altijd ‘iets’ zijn dat iets ‘doet’. Aristoteles, net als René Descartes een van de grote voorgangers van Spinoza, gaf alle dingen hun eigen substantie, zodat alles wat er in de wereld gebeurt uit de werkzaamheid van afzonderlijke ‘dingen’ verklaard kon worden. Elk afzonderlijk en op zichzelf bestaand ‘ding’ bij Aristoteles was een ‘substantie’. Descartes gaf een nieuwe wending aan het idee van substantie: hoewel er in de wereld van het mentale nog steeds veel individuen bestonden, elk met een eigen wil, en dus nog allerlei mentale substanties, presenteerde hij de Natuur als een soort gigantisch uurwerk zonder eigen individualiteit of daadkracht. Spinoza ten slotte, begreep de hele werkelijkheid als slechts één enkele ‘substantie’ – en dat was ‘God’, of ‘de Natuur’.

Wat is dat voor Natuur, een Natuur die Spinoza gelijkstelt aan substantie? Anders dan bij Descartes is de Natuur geen mechanisch uurwerk meer dat door een kracht van buiten aangezwengeld moest worden. De daadkracht zit bij Spinoza opgesloten in de Natuur zelf. De Natuur is geen ‘dode natuur’, maar een Natuur die tegelijkertijd ‘God’ is.

Om dit duidelijk te maken greep Spinoza in zijn Ethica terug op een oude filosofische uitdrukkingswijze die we wel vaker aantreffen bij zeventiende-eeuwse denkers die worstelden met de filosofie van René Descartes. Hij sprak van een Natuur met twee gezichten: aan de ene kant de ‘naturende natuur’ – dat wil zeggen: God, of de Natuur – en aan de andere kant de ‘genatuurde natuur’ – ofwel de natuur in de gebruikelijke zin van het woord, de natuur met een kleine letter; de natuur als het ‘effect’ of het ‘gevolg’ van God.
 
Spinoza’s godsbeeld was dus verre van leeg. Het was bovendien een godsbeeld dat in zekere zin opnieuw persoonlijk was, omdat het was gebaseerd op het aloude idee van een substantie als ‘individuele oorzaak’. Was Spinoza’s godsbeeld daarmee minder vernieuwend? Nee, het was ook zo al een hele schok. God was geen God der Wrake meer, die zich als Rechter opstelde over de mensheid. God is bij hem een filosofische God geworden. Bovendien voerde Spinoza tot schrik van zijn Nederlandse tijdgenoten het idee in dat God zelf aan de noodzakelijkheid onderworpen was. Net zo onvrij als de mens, was Spinoza’s God dus een God zonder willekeur en zonder de vrijheid van geest die we zo graag (als we tenminste zelf geen Spinozist zijn) aan onszelf toeschrijven.

Spinoza’s identificatie van God met de Natuur is om allerlei technisch-filosofische redenen erg problematisch. Volgelingen van Spinoza leggen daarom graag de nadruk op het feit dat Spinoza tenminste duidelijk maakte dat er slechts één werkelijkheid bestaat, wat zijn filosofie beter zou doen aansluiten bij de moderne wetenschap. Toch gebruikte Spinoza zijn idee van een ‘naturende’ God helemaal niet voor wetenschappelijke doeleinden. Hij had zijn God voor iets heel anders nodig, namelijk als object van een intellectuele liefde. Als Spinoza in zijn Ethica iets wilde bereiken, dan was het wel dat hij wilde uitleggen hoe je ondanks het wetenschappelijke wereldbeeld toch nog een wereldse vorm van gelukzaligheid kon bereiken. Dat kon volgens hem door via de wetenschap tot het intuïtieve inzicht te komen dat je zelf een kleine schakel bent in de grotere Natuur. Daarbij toonde Spinoza zich een Calvinist in het kwadraat: de Ethica is doordrenkt van de onuitgesproken eis dat je als weldenkend mens die intuïtieve stap eigenlijk ook zou moeten maken, maar of je dat ook werkelijk lukt, dat heb je zelf niet in de hand. Wie die fase wel bereikt, ervaart volgens Spinoza een staat van gelukzaligheid die hij beschrijft als ‘intellectuele liefde tot God’. De God van Spinoza is de Grote Macht waarin je je geborgen voelt.

Spinoza’s voorbeeld bewijst dat ook iemand zonder bijbels godsbegrip nog best een spiritueel denker kan zijn. Daardoor blijft het gemakkelijk scoren voor zijn meer mystiek geïnteresseerde lezers. Hoeveel wedstrijden er ook worden gehouden tussen de rationalistische en de spiritualistische interpretaties, na de openingstreffer volgt al gauw de gelijkmaker. En voor beide doelpunten heeft Spinoza in zijn Ethica zelf de voorzet gegeven.

Het manuscript voor de Ethica rustte jarenlang verborgen in Spinoza’s bureau omdat zijn tijdgenoten niet bijzonder gecharmeerd waren van zijn vooruitstrevende filosofie. Eenmaal probeerde hij het uit te geven, maar door bedreiging van de kerk en wellicht de herinnering aan zijn door de meute gelynchte vriend Johan de Witt, besloot Spinoza de publicatie uit te stellen. Toen de filosoof-lenzenslijper in 1677 stierf aan de tering, besloten zijn trouwe vrienden om de Ethica uit te geven. Geen van hen durfde zijn naam in het boek te vermelden en dat bleek geen teken van overmatig wantrouwen. Korte tijd na de verschijning was het niet alleen uitverkocht, maar ook door de kerk verboden.

Spinoza schreef de Ethica op een ‘wiskundige manier’. In ieder van de vijf delen vertrekt hij vanuit definities en axioma’s en werkt daarna op systematische wijze zijn gedachten uit over God, de Natuur, de menselijke geest, de hartstochten en de menselijke vrijheid. Deze geometrische methode heeft het doel om vanuit grondstellingen tot zuivere kennis te komen. Want waar is dat wat berust op de helderheid van inzicht volgens de filosoof. Hoewel deze opzet het niet doet vermoeden, is het oorspronkelijke doel van de Ethica de mens een troostende visie op het leven te geven: als mens ben je een schakel in de Natuur, die Spinoza gelijkstelt aan God. De mens kan zich uiteindelijk geborgen voelen in de macht van God.

Verder lezen

Roger Scrutons monografie over Spinoza is een heldere inleiding in leven en denken van Spinoza (uitg. Lemniscaat, € 12,50). Meer over Spinoza’s leven en tijd in de uitgebreide biografie Spinoza (uitg. Olympus, € 15,00) van Steven Nadler. Wie Spinoza zelf wil lezen kan goed terecht bij Herman de Dijns De uitgelezen Spinoza (uitg. Boom, € 15.95) waarin fragmenten uit het Traktaat over de verbetering van het verstand, de Ethica en het Theologisch-Politiek Traktaat van duidelijk commentaar zijn voorzien. Van de Ethica zijn ook verschillende integrale uitgaven beschikbaar. Lees de versie die is vertaald en ingeleid door Henri Krop (uitg. Prometheus/Bert Bakker, € 29,90)

Spinoza: groot denker of over het paard getilde excentriekeling? 

Ruim driehonderd jaar nadat Spinoza in 1677 in Den Haag zijn laatste adem uitblaast, vallen er in ons land nog altijd stevige woorden over de denker. Het comité ‘Spinoza in het eindexamen VWO!’ protesteert tegen de ‘systematische ontkenning van de importantie van Spinoza’, terwijl christelijke historici de ‘over het paard getilde’ wijsgeer het liefst uit de officiële canon zouden zien verdwijnen.

Haije Bouwman, voormalig bestuurssecretaris van de Amsterdamse Spinoza Kring en initiatiefnemer van het comité ‘Spinoza in het eindexamen VWO!’, legt uit waarom het tijd werd voor actie: ‘Het thema van het eindexamen filosofie is de komende jaren “rede en religie”. Wij hebben minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ronald Plasterk – die in 1999 nota bene zelf de Spinozapremie ontving – in een open brief laten weten dat hij een historische vergissing maakt als Spinoza niet wordt opgenomen in het eindexamen. Spinoza is bij uitstek dé filosoof die voor het eerst in de moderne geschiedenis een duidelijk onderscheid maakt tussen rede en religie. Zijn Theologisch-politiek tractaat gaat grotendeels over het onderscheid tussen kerk en staat: het verstand bepaalt wat er moet gebeuren, niet de Bijbel. Bouwman kreeg tot op heden geen reactie van Plasterk. Van het CEVO (Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven) kreeg hij naar eigen zeggen te horen dat men geen minderheden voor het hoofd wilde stoten. ‘Dat vond ik schokkend. Als je dit omdraait, betekent het dat religieuze fundamentalistische groepen bepalen wat er wel of niet in het eindexamen komt en de strijd die Spinoza streed nog steeds niet is gestreden.’

Volgens Ton van der Schans, hoofdredacteur van het tijdschrift van de Vereniging van Christen-Historici, docent geschiedenis en medesamensteller van een alternatieve, ‘christelijke’ canon, komt ‘de bepalende en vormende invloed van het christendom op de samenleving’ er in de officiële canon ‘bekaaid’ vanaf. Toch is Spinoza’s vermeende atheïsme niet de reden waarom christen-historici hem liever vervangen zien door koning en stadhouder Willem III: ‘Spinoza is historisch gezien enorm over het paard getild, met name door Jonathan Israel – auteur van onder andere Radicale Verlichting en Enlightenment Contested. De werkelijke invloed van Spinoza in Nederland is veel minder dan Israel beweert. Spinoza was een excentriek, extreem buitenissig figuur die zich met zijn pantheïsme en atheïsme volstrekt buiten de 17e-eeuwse samenleving plaatste, en pas in de twintigste eeuw werd herontdekt. Het feit dat hij atheïst was heeft niets te maken met het gegeven dat hij volgens ons niet in de canon thuishoort. Een voorbeeld: de Statenvertaling symboliseert de christianisatie van Nederland vanaf 1637. Als tegenhanger had wat mij betreft een atheïst als Ferdinand Domela Nieuwenhuis in de canon opgenomen mogen worden als boegbeeld van de secularisatie vanaf de negentiende eeuw.’