Hoe kun je in een kille wetenschappelijke wereld toch een moment van geluk ervaren? Spinoza over de geborgenheid van de kleine schakel in de grote ‘Natuur’.
Net als ik mijzelf aan het schrijven van dit artikel wil zetten, krijg ik per e-mail een uitnodiging om naar Spinoza-kenner Steven Nadler te komen luisteren in Rotterdam. Hij zal daar spreken over Spinoza en uitleggen dat je ‘Spinoza als een atheïst moet lezen’. Gisteren kreeg ik ook al zo’n uitnodiging, toen voor een lezing van Jonathan Israel in Nijmegen. Daarin wordt toegelicht dat Israel zich niet alleen ‘fel tegen de opvatting’ zal verzetten ‘dat de vroege Nederlandse Verlichting van Spinoza (…) in harmonie met de godsdienst was’, maar dat hij het ook ‘als zijn plicht’ ziet dat soort uitspraken over de Verlichting tegen te spreken. Dat de visie van Spinoza in harmonie gebracht zou kunnen worden met de godsdienst is, zo waarschuwt deze e-mail ons, niet alleen ‘geschiedkundig volslagen verward en onjuist’, maar ook ‘politiek en sociaal uiterst schadelijk’.
Wat is dat toch, dat Spinozakenners en Spinoza-aanhangers zich opeens zo fel afzetten tegen het idee dat Spinoza wellicht iets had met religie? Nou ja, opeens – het is eigenlijk al een oud en telkens terugkerend thema. In de negentiende eeuw maakten vrijdenkers, ongetwijfeld om tegenwicht te bieden aan de machtige confessionele stromingen uit hun tijd, Spinoza tot hun anti-Christelijke held. De huidige felheid waarmee het beeld van Spinoza als atheïst wordt verdedigd, heeft waarschijnlijk ook maatschappelijke kanten. Misschien kunnen we er de naweeën van 9/11 in zien of, voorzover het Nederland betreft, van de moord op Theo van Gogh. In het verstevigen van ‘de liberale traditie’ dragen filosofen en historici op die manier hun steentje bij, of willen ze, zoals in het geval van Nadler, in ieder geval niet de mogelijke verdenking op zich laden er toch nog een religieuze Spinoza-interpretatie op na te houden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees