Lucius Seneca (4 v.Chr. – 65)
Een gelukkig mens is tevreden met zijn bezit en sociale status, en probeert niet almaar meer geld en status te verkrijgen – aldus de steenrijke adviseur van de Romeinse keizer Nero. Als stoïcijn betoogde hij dat een ascetische levensstijl de beste manier van leven is. Hij schrijft voor wat passende grenzen zijn aan rijkdom. Beperk jezelf tot wat ‘essentieel’ is en vervolgens tot wat ‘genoeg’ is. Zelf vond hij deze uitspraken helemaal niet in strijd met zijn eigen rijkdom. Hij zou namelijk alles kunnen verliezen, en zou dan geen greintje minder gelukkig zijn. Het gaat allemaal om de houding ten opzichte van je bezit en niet om je bezit zelf. Op de golf van kritiek die hierop volgde antwoordde hij rustig dat filosofen nou eenmaal niet de daad bij het woord voegen.
Henry David Thoreau (1817–1862)
Thoreau loofde het eenvoudige leven in de natuur. Maar het natuurleven dat Thoreau liefhad was niet zo primitief als hij ons wil doen geloven. De natuur waar hij zich het liefst in begaf, bevond zich op een stuk grond dat in bezit was van zijn vriend Ralph Emerson. Thoreau mocht hierop een houten hutje bouwen; in ruil hiervoor verzorgde hij het land. Ook het eten van Thoreau was niet erg wild. Zijn manier van leven was geen romantische terugkeer naar het tijdperk van jagers en verzamelaars, eerder een dagelijkse terugkeer naar de stad waar mensen voor hem kookten, op twintig minuten lopen. Vaak kwamen zijn vrienden bij hem eten. En om zich écht volledig onafhankelijk te voelen dumpte hij zijn vuile was nog even snel bij zijn moeder voordat hij verderging met het schrijven van een boek dat het teruggetrokken leven prijst.
Voltaire (1694–1778)
Censuur is slecht voor de geestelijke opvoeding van de gemeenschap, behalve als het over Rousseau gaat. Voltaire leefde in een tijd waarin de machthebbers in Frankrijk vreesden voor de opkomende vrijheidsidealen en schrijvers in de Bastille werden gegooid als ze te veel kritiek hadden op het bestuur. In de brief genaamd ‘Over de vrijheid van de pers en het theater’ (1733) vroeg Voltaire aan een commissaris om ‘de vleugels van de schrijvers niet zo kort te wieken. Redelijke vrijheid staat de geest toe om op te stijgen.’
Een lichte kritiek op het gezag zou gezond zijn voor de gemeenschap. Alleen zijn vriend en aartsvijand Jean-Jacques Rousseau kon niet op Voltaires genade rekenen. Toen Rousseau zijn Brieven geschreven vanuit de berg uitbracht, waarin hij zich tegen de autoriteiten van Genève uitsprak, probeerde Voltaire de publicatie actief te verhinderen. Des te kwader werd hij toen het boek toch uitkwam. Uit wraak schreef Voltaire een pamflet waarin hij, zogenaamd als een collectief van goedbedoelende burgers, persoonlijke details uit Rousseaus leven openbaarde.
Jean-Jacques Rousseau (1712–1778)
Jean-Jacques Rousseau wist precies hoe je kinderen hoort op te voeden, maar bracht zijn eigen vijf kinderen naar het weeshuis. In zijn boek Émile beschrijft Rousseau hoe hij wil dat de kinderen zouden worden opgevoed. Het kind moet op natuurlijke wijze leergierig gemaakt worden. Het zou zelf het leven moeten ondergaan en de persoonlijke weg daarin vinden. Te veel sturing zou de creativiteit van het kind inperken. De opvoeding van de kinderen is een van de belangrijkste punten in de vorming van de bewoners van een stad. Frappant is dat Rousseau zijn tweede vrouw dwong om hun kinderen af te staan. In zijn eigen woorden, te lezen in zijn Bekentenissen, deed ze dat met veel moeite bij het eerste kind, maar ging dat bij de tweede al makkelijker, en ten slotte bij de vijfde geheel uit zichzelf. Zo leerde Rousseau zijn vrouw om tegen haar wil in toch te doen wat hij haar vertelde.