Home De illusie van kennis

De illusie van kennis

Door Rob Hartmans op 20 april 2020

De illusie van kennis
Cover van 05-2020
05-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Wat blijft er over als je iemands persoonlijkheid als een ui laag voor laag afpelt? Niets. Uit zelfbescherming omringt een mens zich daarom met illusies, betoogt Klaas van Berkel.

Het woord ‘illusie’ heeft een negatieve klank, omdat het tegenover het positieve begrip ‘werkelijkheid’ staat. Het is niet zo erg als het begrip ‘leugen’, dat een bewuste verdraaiing of ontkenning van de waarheid is, maar toch is het niet best: illusies zijn zeepbellen, en die spatten vroeg of laat uiteen. Aan illusies hebben we dus niets, we moeten altijd ‘factchecken’. Maar klopt dit wel? Is ‘de werkelijkheid’ niet net zo’n problematisch begrip als ‘de waarheid’? Is ze misschien niet ook illusoir, en kunnen illusies eigenlijk niet heel nuttig of zelfs noodzakelijk zijn?

Dit zijn filosofische vragen, maar de auteur van Een en al illusies is geen filosoof. Klaas van Berkel was van 1988 tot begin dit jaar hoogleraar geschiedenis na de Middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit Groningen en heeft zich vooral beziggehouden met wetenschaps- en cultuurgeschiedenis. Zijn dissertatie ging over de zeventiende-eeuwse natuurwetenschapper Isaac Beeckman en ‘de mechanisering van het wereldbeeld’. Dat laatste begrip was tevens de titel van het invloedrijke hoofdwerk van wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis, over wie Van Berkel een dikke biografie schreef. In deze bundel zijn essays opgenomen die Van Berkel de afgelopen dertig jaar heeft geschreven, niet alleen over Beeckman en Dijksterhuis, maar ook over historici als Johan Huizinga, P.J. Bouman, J.W. Schulte Nordholt en Arie van Deursen. En over onderwerpen als cultuurkritiek en cultuurpessimisme, de Indische eclipsexpeditie van 1901, en de aard van de discipline cultuurgeschiedenis.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Aan het einde van zijn inaugurale rede, waarmee de bundel opent, had Van Berkel reeds de vraag opgeworpen: ‘Wat is de cultuurgeschiedenis anders dan de geschiedenis van illusies?’ Alle pogingen om tot een totaalbeeld van de ontwikkeling van de cultuur te komen zijn immers aanvechtbaar en daarmee tot mislukken gedoemd. Historici kunnen hun object helemaal niet van buitenaf benaderen, omdat ze er zelf deel van uitmaken. En als ze het verleden tot leven willen wekken, doen ze iets wat per definitie onmogelijk is.
 

Kunnen illusies nuttig of zelfs noodzakelijk zijn?

Toen hij deze bundel samenstelde, ontdekte Van Berkel een rode draad: ‘de illusies in de geschiedenis en de geschiedenis als illusie.’ Dijksterhuis koesterde illusies over het morele gehalte van de wiskunde – wat hem niet verhinderde tijdens de oorlog in ethisch opzicht nogal te zwabberen – en dacht ten onrechte dat wetenschapsgeschiedenis de kloof tussen de alfa- en bètacultuur kon overbruggen. P.J. Bouman was van mening dat hij met sociologische begrippen helderheid kon verschaffen daar waar de beroemde Huizinga in zijn ogen slechts mist creëerde, en hij heeft een tijdlang de illusie gekoesterd dat het nationaal-socialisme voor een regeneratie van onze cultuur kon zorgen. En Schulte Nordholt verkeerde in de veronderstelling dat zijn eigen preoccupaties hem dichter bij president Woodrow Wilson brachten.

In zijn nawoord bij deze boeiende bundel schrijft Van Berkel over de aangetrouwde oom die heel belangrijk is geweest voor zijn vorming en die hem in aanraking had gebracht met de natuur, de geschiedenis en Groningen. Zonder deze man was hij waarschijnlijk zelf een heel andere persoon geworden. Maar pas geruime tijd na diens dood kwam hij erachter dat de man NSB’er was geweest, in de oorlog bij de Duitse bevoorradingstroepen diende en vervolgens een paar jaar als ‘politiek delinquent’ gevangen had gezeten.

Hoe goed had hij deze man eigenlijk gekend? Waarom had hij zich nooit aan de richtlijn gehouden die hij als hoofdredacteur van een biografisch woordenboek hanteerde: als iemand tijdens de oorlog (jong)volwassen was moet je altijd uitzoeken wat hij gedaan heeft? Had deze ‘foute’ oom onbewust invloed gehad op zijn eigen denkbeelden en fascinaties? Hoe goed kun je jezelf eigenlijk kennen?

De ui op het omslag van dit boek verwijst naar de bekende scène uit Ibsens toneelstuk Peer Gynt, waarin het titelpersonage een ui afpelt om tot de kern van deze bol te komen. De Groningse psycholoog Ben Kouwer gebruikte deze metafoor in Het spel van de persoonlijkheid (1963) om te laten zien dat ook de menselijke persoonlijkheid bestaat uit allerlei lagen. Die kun je stuk voor stuk afpellen, maar dan hou je niets over. Volgens Kouwer kleedt de mens zich in illusies, en volgens Van Berkel omringt hij zich daar ook mee. Dat is geen reden tot cynisme of wanhoop, want die illusies hebben wel een functie. Ze zetten aan tot onderzoek, tot theorieën, tot pogingen greep te krijgen op de werkelijkheid. En daarmee vormen ze in feite bouwsteentjes van onze cultuur.


Een en al illusies
Klaas van Berkel | Prometheus | 320 blz. | € 24,99