‘Onze samenleving dreigt van de grond losgezongen te worden’, stelt filosoof Jan-Hendrik Bakker. Hij illustreert zijn these in de polder, de metro en de Koopgoot.
Onze wortels
Als we nu beginnen op een rustig stuk land, dachten we, dan wordt dit een mooi begin van het drieluik. We zetten Jan-Hendrik Bakker met laarzen in een modderplas en laten hem vertellen over het boerenleven van vroeger. Filosofie van de koude grond. Misschien gaan we dan wel weidser denken, of voelen we iets van de stofwisseling tussen mens en natuur die er volgens Marx vroeger nog was. ‘Ik weet wel een mooi plekje’, zei Bakker door de telefoon. ‘De oude eendenkooi vlak bij mijn huis.’ Daar staan we dan. Geen eend te zien.
Wat een herrie. Is dat de A20?
‘Hierachter, ja. Die doorkruist de Aalkeetbuitenpolder, waar we nu in staan. De naam zegt het al: hier vingen ze palingen, die ze in schuren bewaarden. Op deze plek is de tegenstelling tussen natuur en mobiliteit duidelijk. Er leven grutto’s en tureluurs in de zomer, en smienten en wintertalingen in de winter. En er leven wezels tussen het hout. Al sinds de dertiende eeuw is hier een eendenkooi. Die bestond uit verschillende sloten waar eenden neerstreken. Een kooikerhondje lokte dan de eenden, die nieuwsgierig reageren op honden, in een fuik die uitkwam op een pijp. Als het eendje “de pijp uit ging”, sloeg de kooiker toe.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees