Home De grens tussen zelfliefde en zelfzucht

De grens tussen zelfliefde en zelfzucht

Door Wilhelm Schmid op 19 maart 2013

01-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
Geen autoriteit, geen dominee of politieke partij zal ons nog vertellen hoe we moeten leven; de moderne mens moet zichzelf zien te redden. De Berlijnse denker Wilhelm Schmid bespreekt deze condition humaine. Aflevering 4: ‘Mag je van jezelf houden?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Heb u naaste lief zoals uzelf’, stelt de bijbel. Maar hoe is deze liefde voor zichzelf te onderscheiden van narcisme en egoïsme?Kent u die verleiding? Een beetje zelfliefde? Is het verkeerd om enige genegenheid voor jezelf te koesteren? Misschien zou het beter zijn om van zelfvriendschap te spreken – dat klinkt tenminste niet zo egoïstisch. Zelfliefde kun je immers, net als vriendschap, beschouwen als een verhouding tussen gelijke interesses en wensen, of zelfs als tegenstrijdigheden en contrasten in je diepste kern. Wie vriendschap met zichzelf wil sluiten, dient zijn innerlijke ruzies bij te leggen om ze, in het ideale geval, samen te voegen tot een positieve en spanningsvolle harmonie. Strijdige aspecten kunnen ondanks alles vriendschap sluiten en een creatieve spanning ontlenen aan hun verhouding tot elkaar. Dat gebeurt met denken en voelen, botsende gedachten en gevoelens zoals angst en nieuwsgierigheid, hoop en teleurstelling, liefde en haat, tederheid en woede, onverstoorbaarheid en vrees, vrijheidsdrang en behoefte aan bindingen, mannelijke en vrouwelijke kanten in dezelfde persoon verenigd. Zelfvriendschap betekent ook: bevriend raken met de eigen stemmingen, waaraan niet te ontsnappen valt.

Toch kan de zelfvriendschap nog verinnigen en tot zelfliefde worden, die als een intiemere maar daardoor tevens minder vrije betrekking tot het zelf is op te vatten. Het Griekse begrip philautía, dat eraan ten grondslag ligt, staat behalve voor zelfvriendschap ook voor de zelfliefde. Deze is echter vanaf het begin omstreden: zelfliefde is het grootste kwaad, beweert Plato in het vijfde boek van zijn Wetten; zij belet de mensen goed en rechtvaardig te zijn. Toch zou níét van jezelf houden wel eens een nog groter kwaad kunnen zijn, want daardoor richten mensen zich niet op anderen. Dat bezwaar voert Aristoteles in de Ethica Nicomacheia in elk geval tegen Plato’s uitspraak aan: zelfliefde en zelfvriendschap zijn de basis van waaruit men zich op anderen richt; het gedrag tegenover anderen komt voort uit de ‘verhouding van de mens tot zichzelf’. Wie geen verhouding met zichzelf heeft, krijgt er ook geen met anderen. Aristoteles is ervan overtuigd dat de betrekking met het zelf belangrijk is voor iedere betrekking met anderen, met name in de vriendschap en de liefde, want wie niet met zichzelf bevriend is – dat wil zeggen: zichzelf niet mag – kan ook geen sympathie voor anderen voelen, laat staan hun vriend zijn. Dat spreekt eigenlijk vanzelf, want wie niet in het reine is met de verhouding tot zichzelf, is te zeer met zijn innerlijk bezig om zich op anderen te richten. Pas de betrekking tot het zelf stelt de mens in staat zich tot anderen te verhouden.

Waarschuwen

Bestaat er zelfs niet in het christendom, de godsdienst der liefde, die regel die allen kennen maar die weinigen ter harte nemen: ‘Heb uw naaste lief als uzelf’? ‘Als uzelf’: de zelfliefde dient hier duidelijk als grondslag voor de naastenliefde, al hebben theologen het nogal eens anders uitgelegd. Vele eeuwen werd er juist voor de zelfliefde gewaarschuwd en werd het afzien daarvan gepredikt. Maar waarom bracht de nadrukkelijke verkondiging van de naastenliefde zonder zelfliefde gedurende al die tijd dan niet de overwinning op het egoïsme? Nu kunnen we het bekennen, u en ik, het bij onszelf constateren: onze pogingen om van anderen te houden zijn tevergeefs indien de zelfliefde geen krachten in ons aanboort die we kunnen spenderen en wegschenken. De ethiek in de omgang met anderen schiet in dezelfde mate tekort als de ethiek in de omgang met onszelf. En waar zouden we deze ethiek beter kunnen leren kennen en beoefenen, dan in de vriendschap met het zelf en de ‘zelfliefde’.Nog in de zeventiende en achttiende eeuw mislukte de poging van enkele moralisten en verlichtingsdenkers om de zelfliefde te rehabiliteren (amour de soi in tegenstelling tot amour-propre bij Malebranche, Vauvenargues en Jean-Jacques Rousseau). Niettemin kan zij ook niet worden uitgebannen, zoals blijkt wanneer de dichteres en filosofe Bettine von Arnim in de negentiende eeuw zichzelf voor het eerst in de spiegel ziet en bij die aanblik haar hart sneller voelt kloppen: zelfliefde op het eerste gezicht, want ‘in mijn dromen heb ik dat gelaat al liefgehad, in haar blik zie ik iets dat mij tot tranen toe roert, dit wezen moet ik volgen, haar moet ik trouw en geloof schenken; wanneer zij huilt, wil ik stil rouwen, wanneer zij vrolijk is, wil ik haar stil dienen’. Pas wie van zichzelf houdt, kan zeggen: ik zal je trouw zijn en altijd bij je zijn, in alle moeilijkheden zal ik je bijstaan, je kunt op mij rekenen. Zo groeit een sterke betrekking tot het zelf, die een bron van ‘zin’ verschaft, terwijl bij ontbrekende betrekkingen ook de zin ontbreekt.

De liefde voor zichzelf kan verinnigen tot een intimiteit die duurzaam is: ‘Houden van jezelf,’ aldus Oscar Wilde in An Ideal Husband (1895), ‘is het begin van een levenslange romance’. In de alledaagse werkelijkheid van dit romantische leven met zichzelf zijn echter, zoals in elke liefdesverhouding, schommelingen te verwachten: de zelfliefde neemt in hevigheid af, hapert soms, of slaat mogelijk in haar tegendeel om, de zelfhaat. Het is in die perioden, waarin de romantiek wordt aangevuld door pragmatiek, dat het erop aankomt voor het zelf: zich inzetten voor een zaak, een doel, zich kwijten van zichzelf opgelegde of overgenomen plichten, tegemoet komen aan de wens van een ander, het in acht nemen van gebruiken en rituelen die in geval van twijfel betrouwbaarder en bestendiger blijken dan de wankelmoedige liefde.

Maar is de zelfliefde wel te onderscheiden van de zelfzucht, van egocentrisme en narcisme? Gaat het hier niet om een vloeiende overgang? In navolging van Aristoteles kunnen we evenwel een duidelijk onderscheidend kenmerk noemen: de bedoeling. Heeft de zelfliefde alleen zichzelf tot doel, dan gaat het om een egocentrische geneigdheid, een narcistische zelfliefde. Deze kan problematisch zijn, niet zozeer om morele redenen, alswel om psychologische, want zij bevordert de opsluiting van het zelf in zichzelf: de betrokkenheid op het zelf in de vorm van egocentrisme. Als de zelfliefde daarentegen betrekkingen met anderen mogelijk maakt, en dan vooral die van de vriendschap en de liefde, dan kan het geen zelfzucht betreffen, maar gaat het veeleer om een altruïstische zelfliefde. Zij schenkt ons het vermogen om anderen tegemoet te treden en er voor hen te zijn: de betrokkenheid op het zelf in de vorm van gerichtheid op anderen. Wie op deze wijze van zichzelf houdt, kan in vrijheid betrekkingen aangaan en heeft anderen niet nodig als middel tot zelfbewustwording en behoeftebevrediging.

Onze betrekkingen met anderen winnen evenzeer aan rijkdom wanneer ze vrij zijn van direct eigenbelang. Geheel onzelfzuchtig zijn wij echter nooit: via een omweg komt de betrekking tot anderen toch weer onszelf ten goede, want innerlijke rijkdom verwerven wij in het leven uiteindelijk niet door onszelf, maar door anderen. In de gerichtheid op anderen vindt het zelf zijn ware vervulling. Zo bezien, is de vraag niet langer of je van jezelf mag houden. Er zijn juist goede redenen om daar met een gerust geweten aan toe te geven: omwille van anderen, en omwille van je zelf.

Wilhelm Schmid is filosoof. Hij woont in Berlijn. In Nederland is van hem verschenen Filosofie van de levenskunst. Inleiding in het mooie leven, uitg.Ambo/Anthos, Amsterdam 2001. Homepage: www.lebenskunstphilosophie.de
Vertaald uit het Duits door Ruud van de Plassche.