Home De estafette: Ken uzelf

De estafette: Ken uzelf

Door Jacques Bos op 28 september 2017

Cover van 03-2017
03-2017 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Ken uzelf’ was volgens de over levering een van de opschriften op de wanden
van de tempel van Apollo in Delphi. In verschillende dialogen laat Plato
Socrates aan de hand van deze goddelijke aansporing uitleggen wat het belang van filosofische
activiteit is. Blijkbaar heeft filosofie volgens Socrates vooral te maken met zelfonderzoek
en zelfkennis. Een leven dat niet filosofisch onderzocht wordt, is volgens Socrates
niet de moeite waard. Het is wel de vraag wat Socrates hier precies mee bedoelt. Gaat het hem
om inzicht in onze eigen particuliere drijfveren en persoonlijkheidskenmerken of om meer
algemene filosofische kennis van ‘het’ zelf, die we kunnen gebruiken om moreel verantwoord
te leven?
 

In de hedendaagse filosofie is de problematiek van het zelf bepaald niet verdwenen. Sterker
nog, het is heel goed te beargumenteren dat het meer dan ooit urgent is om erover na
te denken. Er wordt bijvoorbeeld vaak op gewezen dat de uitkomsten van neurowetenschappelijk
onderzoek allerlei vragen oproepen die onze oude concepties van het zelf lijken te
ondermijnen. Tegelijkertijd ervaren mensen hun identiteit door allerlei sociale en culturele
veranderingen als minder vaststaand of minder vanzelfsprekend. Kortom: aan de ene kant lijkt
het zelf te verdampen doordat we het als product van hersenprocessen gaan beschouwen,
aan de andere kant wordt het meer en meer fluïde in een wereld met steeds minder sociale en culturele ankerpunten.
Als we het hebben over ‘het’ zelf, dan spreken we filosofentaal. In ons dagelijkse spraakgebruik
gebruiken we het woord ‘zelf’ niet als zelfstandig naamwoord. We zeggen dat we iets
zelf doen, of dat iemand alleen maar aan zichzelf denkt, maar spreken over ‘het’zelf doen we
doorgaans niet. Het is ook zeer de vraag of er wel een ding bestaat dat we als ‘het’ zelf kunnen
aanduiden. Toch is het zinnig om het zelf filosofisch te onderzoeken. Het zelf – wat dat
dan ook precies mag zijn – is namelijk een brandpunt waarin diverse filosofische vragen
en problemen samenkomen. Zoals ik hierboven al kort heb aangegeven, hebben die kwesties
verschillende achtergronden en zijn ze verbonden met verschillende filosofische subdisciplines,
van de philosophy of mind tot de politieke filosofie en de cultuurfilosofie.
 
Dat het zelf zich op die manier op het snijvlak van filosofische disciplines en tradities
bevindt, zouden we in verband kunnen brengen met het feit dat het menselijk bestaan tegelijkertijd
een biologische, een psychologische en een sociale dimensie heeft. Deze dimensies worden door verschillende empirische wetenschappen bestudeerd en roepen uiteenlopende filosofische vragen op. Nog belangrijker is dat
het zelf, zoals we dat nu menen te kennen en te ervaren, mede gevormd is door verschillende intellectuele tradities.
We spreken cartesiaans als we lichaam en geest haast vanzelfsprekend
van elkaar onderscheiden, terwijl we weten dat de wetenschap dat onderscheid als problematisch beschouwt. Op een vergelijkbare manier spreken we freudiaans als we het hebben over de onbewuste delen van onze
psyche, ook al beschouwen we Freuds theorieën niet meer als wetenschappelijk steekhoudend.

Volgens de bekende definitie van Daniel Dennett is het zelf een centre of narrative gravity,
waaromheen we de verhalen spinnen waarmee we ons leven begrijpen en vormgeven. Het zelf
wordt daarmee in de opvatting van Dennett iets fictiefs, wat niet wil zeggen dat het niet bestaat.
Dennett neemt stelling tegen opvattingen waarin het zelf beschouwd wordt als een immaterieel
cartesiaans ego of een centraal punt in onze hersenen waar het bewustzijn zetelt. Deze
stellingname is in de eerste plaats bedoeld als een bijdrage aan het debat op het terrein van de
philosophy of mind, maar de implicaties van Dennetts visie zijn breder. Als het zelf een centrum
van narratieve zwaartekracht is, dan doet het er niet alleen toe hoe wij individueel ons leven tot
een verhaal maken, maar ook welke culturele en intellectuele invloeden onze verhalen over
het zelf in de loop van de tijd gevormd hebben. In het filosofische onderzoek naar het zelf zou de ideeën geschiedenis – met daarin een prominente plaats voor de geschiedenis van de filosofie – daarom een centrale rol moeten spelen. Een moderne versie van het Griekse adagium ‘Ken uzelf ’ zou vooral ook te maken moeten hebben met inzicht in de historische gelaagdheid van ons denken over het zelf. Minstens zo belangrijk als een systematische analyse van de implicaties van de hedendaagse neurowetenschap voor ons denken over het zelf is een historische analyse van de intellectuele en filosofische achtergronden van de neurowetenschap en van de denkbeelden die daarmee op gespannen voet staan. Van even groot belang als een systematisch debat over de waarde van een liberaal-individualistisch
perspectief op het zelf is een historische situering van dit perspectief te midden van concurrerende benaderingen van de relatie tussen individu en gemeenschap. Rond het thema van het zelf lopen veel filosofische perspectieven
op complexe manieren door elkaar heen en komen er soms onverwachte raakvlakken tussen filosofische subdisciplines naar voren. Om deze complexiteit en meerdimensionaliteit van het moderne zelf te doorgronden, is een
historische analyse onontbeerlijk.