Aetzel Griffioen bepleit een terugkeer naar de meent, een gemeenschappelijke plek waar iedereen samenkomt en met elkaar deelt. De meent is bij uitstek geschikt voor zaken die niet marktgericht zijn, zoals kinderopvang, onderwijs en zorg.
Auto’s, fietsers, brommers en voetgangers vechten om voorrang. De neonverlichte namen van grote modemerken vragen om de aandacht van het publiek. Authentieke gevels worden door reclameborden aan het zicht onttrokken. Op de Meent in Rotterdam draait het om consumeren. Alleen met veel fantasie is voor te stellen dat dit hypercommerciële stukje Rotterdam in de zestiende eeuw een gemeenschappelijk beheerd stuk land was, waar veehandelaren tijdens de veemarkt hun schapen lieten grazen. Die functie en betekenis van het woord ‘meent’ is vandaag de dag volledig uit ons collectieve geheugen verdwenen, stelt Aetzel Griffioen (1981) op het terras van café Dudok op de Meent.
Griffioen is filosoof, onderzoeker, publicist en hoofdcoördinator van Rotterdam Vakmanstad, een programma om kinderen en jongeren die in sociale achterstand leven ontplooiingskansen te bieden. Volgens hem duidt het verlies van kennis over de oorspronkelijke meent op meer dan een gebrek aan historisch bewustzijn. ‘Het betekent dat ons idee van eigendom totaal is veranderd. We kunnen alleen nog maar denken in termen van publiek en privaat, eigenbelang versus staatsbelang. We zijn verleerd om in termen van gemeenschappelijkheid te denken en te handelen.’
Griffioen wil leven naar zijn principes. Hij koos na een afgebroken studie klassieke talen voor de studie filosofie onder invloed van Henk Oosterling, oprichter van Rotterdam Vakmanstad en universitair hoofddocent filosofie aan de Erasmus Universiteit. In Oosterling vond hij een inspiratiebron, een mentor en inmiddels ook een opdrachtgever.
Tijdens een studieverblijf in Italië kwam Griffioen in aanraking met ‘communalistische’ denkers als Antonio Negri, Michael Hardt en Paolo Virno. Geïnspireerd door Marx beschreven zij verschillende vormen van gemeenschappelijkheid. Griffioen raakte gefascineerd door het gemeenschappelijke domein met de meent als oorspronkelijke uitingsvorm. Hij buigt zich nu over de vraag hoe dit begrip een plek zou kunnen heroveren in de hedendaagse samenleving. Want dat die terugkeer noodzakelijk is, staat voor Griffioen als een paal boven water. En dan niet letterlijk, in de vorm van een gemeenschappelijke weide voor het vee. Het gaat Griffioen om de meent in filosofische zin, als uiting van de gemeenschappelijke sfeer. De mogelijkheden voor nieuwe meenten wil hij bestuderen via een gezamenlijk onderzoeksproject dat een thuisbasis krijgt op de website www.demeent.org, die naar verwachting in februari 2014 online gaat.
Eerder op de dag stemde Griffioen in met een bezoek aan een moderne meent die de traditionele betekenis dicht benadert: een van de vijf gemeenschappelijke tuinen van Rotterdam Vakmanstad, gelegen in een ‘krachtwijk’ in Rotterdam-Zuid. De tuin wordt onder andere gebruikt door de leerlingen van Rotterdam Vakmanstad. Zij leren er de noodzaak van gezamenlijke zorg voor groenten die later op hun bord komen te liggen. Ook buurtbewoners gebruiken de tuin om er ingrediënten voor gezamenlijke maaltijden te verbouwen. Griffioen: ‘De tuin heeft een sociale gemeenschap gevormd. Dat is precies waar het bij meenten om gaat. Het zijn de mensen en hun sociale gebruiken, en onderlinge regels, die de meent tot een meent maken. Niet het stuk land of de tuin zelf.’
Geen verkoop
Een van de belangrijkste kenmerken van meenten, en volgens Griffioen tevens de oorzaak van hun ondergang, is het acommerciële karakter van de gezamenlijke stukken land. Op meenten stond van oudsher niet de relatie producent-consument centraal maar subsistentie, wat zoveel betekent als voorzien in het eigen levensonderhoud. De arbeiders die in de traditionele feodale samenlevingen op private gronden van leenheren werkten, kregen vaak onvoldoende van de opbrengst van hun heer om in leven te blijven. Daarom kenden veel dorpen een gemeenschappelijk stuk grond, waar mensen hun vee konden laten grazen of groenten verbouwen. De opbrengst van het land was strikt bestemd voor de eigen gemeenschap. Er werden strenge regels gehanteerd om te voorkomen dat iemand stiekem toch producten ging verbouwen voor de verkoop.
‘De meenten bestonden als gemeenschappelijke grond naast die van de leenheren’, vertelt Griffioen. ‘Toen vanaf de zeventiende eeuw handel steeds belangrijker werd, kwam er vanuit de private sfeer echter een liberale campagne op gang waarbij gemeenschappelijk bezit werd weggezet als iets waarvoor mensen zich moesten schamen. Meenten waren meestal vruchtbare stukken grond en daardoor potentiële bronnen van inkomsten. In de liberale ideologie moesten die gronden zo snel mogelijk worden overgeheveld naar de markt.’
De gemeenschappelijke sfeer verdween, en het door de staat beheerde publieke domein ontstond naast het uitdijende private domein. Het publieke domein heeft volgens Griffioen echter niet per definitie met gemeenschappelijkheid te maken. ‘De huidige staat richt zich niet op het gemeenschappelijke, wat ze zou moeten doen, maar streeft ernaar om zo veel mogelijk publieke taken over te hevelen naar de markt, waar winst het leidende principe is. Mensen zijn in eerste instantie relationele wezens, maar worden door de markt slechts aangesproken als individuele consumenten.’
De gevolgen van het verdwijnen van een gemeenschappelijke sfeer worden volgens Griffioen steeds duidelijker zichtbaar. ‘Eén tot twee miljard mensen leven onder de armoedegrens. De inkomensongelijkheid wordt steeds groter: in Nederland, in Europa en mondiaal.’ Het grote probleem is volgens hem dat economische waarde alleen in termen van winst in plaats van opbrengst wordt uitgedrukt. Terwijl winst in de regel alleen naar de ondernemer zelf gaat, staat opbrengst volgens Griffioen daarentegen voor waarde die ten goede komt aan de gemeenschap.
‘Het woord “ondernemer” zegt het al: entre-preneur, iemand die neemt van wat er “tussen de mensen” bestaat, in plaats van iemand die bijdraagt aan het gemeenschappelijk belang. Winst maken betekent een vernietiging van de bestaande relaties tussen mensen. Een traditioneel voorbeeld is een mijn waar ijzererts wordt ontdekt. Om dat erts te kunnen verwerken tot goederen moet de hele sociale en fysieke omgeving worden aangepast: mensen moeten uit hun landbestaan worden geweerd, dicht bij de fabriek komen wonen en afhankelijk worden van loon.’
Doordat winst een leidend principe is geworden, is onze verhouding tot voornamelijk mensen op het zuidelijk halfrond volgens Griffioen ernstig verslechterd. ‘We zien niet meer wat de gevolgen van ons handelen zijn voor mensen elders in de wereld op sociaal, fysiek en mentaal niveau. Wij hebben geen idee meer hoe koffie of bananen worden geteeld. Dat maakt het heel makkelijk voor ons om de supermarkt die bananenboer te laten dwingen onder de kostprijs te verkopen.’
Een nieuwe invulling van de gemeenschappelijke sfeer kan deze negatieve spiraal doorbreken, betoogt Griffioen. Ook in de huidige, op eigenbelang en bezit gerichte samenleving. ‘Ik geloof niet dat de mens van nature alleen maar streeft naar accumulatie van zijn bezit. Die gedachte is de uitkomst van een twee eeuwen durende campagne van marktdenkers. Die hebben de overhand gekregen, en nu denken we dat het in onze natuur zit. Natuurlijk denken mensen ook aan hun eigen belangen. Als ze dat niet doen, is er waarschijnlijk iets mis met ze. Maar als we serieuzer leren nadenken over de maatschappij die we eigenlijk willen, komen we niet alleen maar op een toename van bezit of financiële winst uit.’
De vraag moet volgens de Rotterdamse filosoof dan ook zijn: wat zíjn onze belangen? ‘De meeste mensen willen vooral op een prettige manier in hun levensonderhoud kunnen voorzien. En aan die behoefte kunnen we heel goed tegemoetkomen door zo te ondernemen dat er geen winst wordt onttrokken aan dat wat in ons aller belang is, maar juist opbrengst wordt gecreëerd voor de gemeenschap. Meenten kunnen daarin voorzien.’
Intellectueel eigendom
Meenten zijn bij uitstek geschikt voor zaken die van nature niet marktgericht zijn, zoals kinderopvang, onderwijs, zorg en groenvoorziening. Maar ook intellectueel eigendom leent zich volgens Griffioen heel goed voor de aanpak als meent. ‘Steeds meer kennis op het gebied van voedseltechnologie, gezondheid en communicatie is gepatenteerd. Hierdoor zijn anderen, inclusief de mensen die van minder dan 1 dollar per dag moeten leven, verplicht te betalen om toegang tot die kennis te krijgen. Terwijl het wel degelijk mogelijk is te produceren en opbrengst te genereren zonder het intellectueel eigendomsrecht strikt te hanteren. Architecten, muzikanten en softwareprogrammeurs experimenteren hier naar hartenlust mee. Bijvoorbeeld door intellectuele gebruiksrechten te organiseren als creative commons.’ Door deze benadering kunnen creatieve producten vrijer beschikbaar worden gesteld dan bij het traditionele auteursrecht. Hierdoor kunnen producten makkelijker worden gekopieerd en verspreid.
Griffioen: ‘Het idee achter intellectueel eigendom als moderne meent is dat mensen betaald krijgen voor de uren die ze in een product steken, maar vervolgens de kennis vrijgeven. Iemand in India die jouw softwareproduct heel goed zou kunnen gebruiken, heeft er dan ook toegang toe zonder dat jij hem kapot gaat procederen.’
Overheidsbemoeienis
De vorming van een gemeenschappelijke sfeer vergt niet alleen een omslag in het denken van individuen, maar ook van de overheid. ‘De overheid moet mensen de verantwoordelijkheid geven om met elkaar zaken op te zetten voor gemeenschappelijk gebruik. Dus niet zodra een groep ouders zelf de kinderopvang onderling wil regelen, er een expert op af sturen om de boel te sluiten, maar om ze te helpen.’
De oproep van Griffioen klinkt ingewikkeld in een samenleving waarin veel mensen klagen over overheidsbemoeienis, maar zodra het niet goed met hen gaat naar de overheid wijzen voor een oplossing. Hebben wij niet doelbewust gekozen voor een overheid die publieke taken op zich neemt? Griffioen: ‘Zolang burgers zichzelf zien als consumenten van overheidsdiensten hebben we inderdaad een probleem. Dan hebben ze een vrijbrief om te klagen en eisen te stellen. Ook deze situatie is ontstaan doordat het promoten van het gemeenschappelijke is weggevallen. We worden aangesproken als individuen die hun eigen boontjes moeten doppen. En als dat niet lukt, komt de staat ze helpen. Dat idee van de staat als redmiddel is niet goed, maar is niet de schuld van burgers alleen. De staat heeft die houding in de hand gewerkt. Of mensen zelf zitten te wachten op meenten? Wel als ze een realistisch beeld van hun werkelijke belangen hebben.’