Met Strauss zijn we bij de wortels, terwijl een stamboom uiteraard begint bij de nazaten. Het startpunt van een genealogie van het neoconservatisme is vrij eenvoudig, want prominente Bush-functionarissen steken hun ideologische bronnen niet bepaald onder stoelen of banken. De uitspraken van Washington’s kopstukken wijzen op een curieus huwelijk van realistische machtspolitici – waaronder minister van Defensie Donald Rumsfeld – en meer filosofisch onderlegde moralisten als onderminister van Defensie Paul Wolfowitz die Amerika als morele wereldleider zien. Dit huwelijk tussen haviken en zendelingen verklaart waarom in Washington niet zo maar een conservatieve regering is gehuisvest, maar een regering die niet terugschrikt te handelen in de geest van een nieuwe wereldorde – het is een vermenging van conservatieve, van nature anti-revolutionaire, denkbeelden en de wil te handelen die leidt tot wat eigenlijk een contradictie zou moeten zijn: een conservatieve revolutie, nota bene op wereldschaal.
De vermenging van haviken en zendelingen is niet louter een paniekreactie om 11 september. Dat bewijst niet alleen de inmiddels roemruchte, uitgelekte ‘Wolfowitz Memo’van 1992, waarin de toenmalige hoofstrateeg van het Pentagon pleitte voor een permanente aanwezigheid van de Verenigde Staten op alle continenten, maar ook de boodschap van de conservatieve denktanks die al jaren filosoferen over de rol van Amerika in de wereld. Een prominente is ‘The Project for the New American Century’(PNAC), opgezet in 1997, die op de eigen website de ‘fundamentele overtuiging’ uitdraagt dat Amerikaans leiderschap goed is voor Amerika en de wereld, dat zo’n leiderschap militaire kracht, diplomatieke inspanningen en verbondenheid met morele principes vereist, en dat te weinig politieke leiders het durven op te nemen voor globaal leiderschap.
Oprichters zijn onder meer Wolfowitz en Rumsfeld, maar ook vice-president Dick Cheney. Ook prominente filosofen verbinden hun naam aan de denktank, zoals Francis Fukuyama, en essayisten als de in Brussel wonende Robert Kagan. Kagan lijkt de realist; in zijn recente boek De balans van de macht ziet hij de internationale politiek van VS geïnspireerd door de Engelse zeventiende-eeuwse politiek filosoof Thomas Hobbes. In de wereld geldt immers een ‘oorlog van allen tegen allen’, de woorden waarmee Hobbes de natuurtoestand beschrijft – een vreselijke toestand van ongebreideld machtsstreven, zonder wet of gezag. Laten we deze gruwelijke, amorele wereld maar onder ogen zien en ons er tegen wapenen, zegt Kagan. Dat Hobbes de natuurtoestand eerder als een waarschuwing ziet, en bovenal het belang van verdragen benadrukt om niet te vervallen in deze willekeurige barbarij, zou hem als verdedigers van het unilaterale Amerika aan het denken moeten zetten.
Interessanter dan de ‘realistische’ loot aan de neoconservatieve stamboom is de moralistische tak. Dit, omdat hieruit blijkt dat de intenties van PNAC allesbehalve ‘realistisch’ zijn, in de betekenis van een strikte scheiding tussen politiek en moraal. Paul Wolfowitz geldt hier als meest machtige exponent. Wolfowitz studeerde politieke wetenschappen aan de University of Chicago. Deze universiteit geldt – niet helemaal van harte, overigens – als laboratorium van dit ideologisch en revolutionair conservatisme; uitgerekend eind jaren zestig ten tijde van de links-revolutionaire protesten. Het is ook hier waar de naam van Leo Strauss opduikt.
Strauss vluchtte eind jaren dertig voor de nazi’s naar de Verenigde Staten, bekleedde het hoogleraarschap aan verschillende Amerikaanse universiteiten, en kwam uiteindelijk terecht in Chicago. Juist in het land dat zichzelf als bolwerk beschouwd van liberalisme en vooruitgang, zagen enkele van zijn studenten een groot gevaar in wat zij als uitvloeisel zagen van deze Amerikaanse geest: cultuurrelativisme en historicisme. De meest bekende onder hen is de in 1992 overleden Allan Bloom, auteur van de even controversiële als briljant geschreven bestseller The Closing of the American Mind.
De ontwikkeling van Leo Strauss gedachtegoed wordt uitvoerig beschreven in het recent verschenen boek Tussen Athene en Jeruzalem van de hand van de Tilburgse rechtsfilosoof David Janssens. Hij beschrijft de ‘wat overdreven verering’ van Strauss in Chicago. Is de filosofie van Strauss voornamelijk bedoeld als diagnostiek van de moderne tijd, ergens in de Amerikaanse receptie moet zijn werk zijn opgevat als een therapie. Strauss was zelf zeer terughoudend om aan zijn werk politieke consequenties te verbinden. Hij stond bijvoorbeeld uitermate kritisch tegenover een politiek ‘decisionisme’ – waarbij het belangrijker is dát er een beslissing wordt genomen dat dat er een goede of juiste beslissing wordt genomen – een houding die hij Nietzsche en Heidegger aanwreef.
Het moment tussen diagnose en therapie is moeilijk te achterhalen. Ongetwijfeld speelt Allan Bloom hierin een rol. Bloom was Wolfowitz’ mentor, en vond in hem een gedachtig toehoorder voor zijn analyse van het Amerikaanse cultuurrelativisme – dat leidt tot een gevaarlijke intellectuele vervlakking en cultuuranalfabetisme onder studenten. Daartegenover stelt Bloom een academisch ideaal van moreel leiderschap, geïnspireerd door de klassieke werken. Universiteiten, kortom, moeten niet hun elitaire taak verspelen aan een modernistische gelijkheidsgedachte.
Wolfowitz heeft Blooms ‘academische’ cultuurkritiek omgezet in politieke dadendrang. Zijn politieke kracht wordt overigens als zodanig beschreven door Saul Bellow, een vriend van Bloom. Bellows sleutelroman Ravelstein portretteert de charismatische, conservatieve hoogleraar Abe Ravelstein, gemodelleerd naar Bloom. In het boek speelt ook Wolfowitz een rol. Ravelstein zegt over hem: ‘He has a powerful mind and a real grasp of great politics, this kid.’
Ziet Wolfowitz de taak van de Verenigde Staten om ‘moreel leiderschap’ te geven aan een pluriforme, politiek diffuse, en potentieel gevaarlijke wereld? Het is in ieder geval de letterlijke tekst op de website van PNAC. De neoconservatieve revolutie in de Verenigde Staten werd mogelijk om het zwakke politieke mandaat van president Bush van een krachtige ideologie te voorzien. De oorlog in Irak,, de weinig diplomatieke taal tegenover Duitsland en Frankrijk, de feitelijke degradatie van de VN tot figurant, geven inhoud aan de wereldorde die wordt geschapen naar voorbeeld van wat neoconservatieven zien als ‘American values’.
De vraag naar het goede kan volgens Socrates alleen in een samenleving worden gesteld – het is eigenlijk de enige mogelijkheid. Maar tegelijkertijd kan ook een gemeenschap evenmin de richtlijnen die gelden voor het goede leven afdoende funderen – deze blijven steunen op aannames. De klassieke filosofie is dan ook een discipline die rationele antwoorden formuleert, terwijl ze ervan doordrongen is dat ze die waarschijnlijk nooit afdoende zal bezitten. Daarom bleef Socrates de burgers van Athene ook onophoudelijk – en uiterst scherpzinnig – bevragen, om hen bewust te maken dat hun kennis berust op aannames, schijnkennis, en niet op onbetwijfelbare fundamenten.
Biedt religie dan uitkomst omdat deze, in tegenstelling tot de filosofie, wel definitieve antwoorden geeft? Neen, zegt Strauss: de Openbaring kan de filosofische constatering van Socrates, ‘ik weet dat ik niets weet’, ook niet opheffen. De religie gaat er bij voorbaat al van uit te gaan dat ze de waarheid in pacht heeft, en kan dus onmogelijk haar eigen bestaan kritisch bevragen. Geen van beide kunnen dus, aldus Strauss, een definitief antwoord geven; het is in de tegenstelling van Athene (filosofie) en Jeruzalem (religie) dat men het goede leven vorm geeft.
In de moderne tijd – vanaf Machiavelli – is deze vraag naar het goede leven ingeruild voor een poging een samenleving zonder tegenstellingen te scheppen, met behulp van wetenschap en technologie. De netelige kwestie van het goede leven, waar Athene en Jeruzalem hun tegengestelde antwoorden op gaven, worden ingekapseld. Maar hoe mooi de parel van de moderne beschaving ook glimt, ze blijft gevormd rondom een zandkorrel – de onbeantwoorde vraag naar het goede leven. Het is dan ook een kwestie van tijd voordat het modernisme, gedreven door een genadeloze ontmaskering van schijnwaarheden in de naam van vooruitgang, ontdekt dat het zélf berust op aannames. Als dat gebeurt, is de enige mogelijkheid een absoluut relativisme omarmen als laatste waarheid óf tot het laatst toe vasthouden aan de utopie van een absoluut gefundeerde orde. Overigens is Strauss daarmee geen anti-modernist. In zijn eigen woorden: ‘the friends of democracy are not its flatterers’- het gaat erom via een diagnose de gevaren die de democratie bedreigen aan het licht te brengen.
De Amerikaanse neoconservatieve beweging toont zich in zijn kritiek op het relativisme een volgeling van Strauss, maar de draconische oplossing valt precies onder de cultuurkritiek op het modernisme van de joodse denker. Ze bedrijven moreel decisionisme, waarbij het belangrijker is dát er morele waarden zijn, dan dat het goede, doordachte morele beginselen zijn – uitgerekend datgene waar Strauss voor waarschuwt. De ‘vergeten’ vraag naar het goede wordt ingeruild voor het streven naar een wereldorde. De illusie daarbij is dat in deze nieuwe wereld alle problemen zijn opgelost. De neoconservatieven bedrijven ‘messianistische politiek’, een modernistische utopie bij uitstek. Strauss spreekt in dat opzicht van het gevaar van een ‘koorts van het decisionisme’ – een verheerlijking van het momentum in de verdwaasde opvatting dat een wereld zonder tegenstellingen mogelijk is. Het is dan ook onmogelijk om de oorlog in Irak te verkopen als een ‘politiek neutrale’ bevrijding van de Irakezen. De gevolgen daarvan blijken overigens uit een bizar spiegelbeeld, dat de Egyptische politicoloog Diaa Rashwan schetst in een interview met NRC Handelsblad-correspondent Joris Luyendijk. In het Midden-Oosten dreigt een fusie tussen moslimfundamentalisme en pan-Arabisch nationalisme, als enige mogelijke antwoord op wat men niet anders kan zien dan een waarde-imperialisme van de Verenigde Staten.
Met dank aan David Janssens voor diens uitleg over Leo Strauss.
David Janssens, Tussen Athene en Jeruzalem, uitg. Boom 2002, € 26,95
Robert Kagan, De balans van de macht, uitg. De bezige bij 2003, €13,50
Saul Bellow, Ravelstein $ 10,40 (via Amazon.com)
De website van Project for the new American century: www.newamericancentury.org.