Home ‘Ben je boos, schat?’

‘Ben je boos, schat?’

Jij vraagt retorisch of hij boos is; hij vindt dat je geen gezond verstand hebt en dat er meer zo over denken – ruzies met je partner leiden vaak alleen maar tot nog meer boosheid. Toch leert juist die strijd je wie je bent.

Door Robert Rowland Smith op 26 april 2010

Jij vraagt retorisch of hij boos is; hij vindt dat je geen gezond verstand hebt en dat er meer zo over denken – ruzies met je partner leiden vaak alleen maar tot nog meer boosheid. Toch leert juist die strijd je wie je bent.

Cover van 04-2010
04-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Stel je eens voor dat je George bent in de verfilming van Wie is er bang voor Virginia Woolf ? en dat je het gezanik van je vrouw Martha over je heen krijgt. George en Martha hebben een jonger, blakend stel uitgenodigd om bij hen thuis de maaltijd te gebruiken. Ze hebben een bescheiden woonruimte op het universiteitscomplex, waar beide mannen docent zijn. De vileine en voluptueuze Martha – reeds straalbezopen – is eropuit om de bebrilde George in zijn gebreide slobbertrui ten overstaan van hun gasten te provoceren. Die zijn te beleefd om tussenbeide te komen en gaan zich alleen maar steeds ongemakkelijker voelen. In deze scène gaat Martha na waarom haar huwelijk op de klippen is gelopen:

Martha [tegen de gasten]: Hoe dan ook, ik trouwde met die zak. Ik had het helemaal uitgedokterd. Eerst zou hij hoofd van de geschiedenisfaculteit worden – en daarna, als Paps met emeritaat ging, zou hij het hele college overnemen, snap je? Zo had het moeten gaan. [tegen George] Ach liefje, je wordt toch niet boos? [tegen de gasten] Zó had het moeten gaan. Erg simpel allemaal. En ook Paps vond het een goed idee. Aanvankelijk althans. Tot hij zag wat er in de jaren daarna gebeurde. [tegen George] Je wordt toch niet boos? [tegen de gasten] Tot hij zag wat er in die jaren gebeurde, en zich afvroeg of het wel zo’n goed idee was geweest – dat Georgie-boy misschien de benodigde materiaal niet in huis had, dat hij het misschien niet in zich had –
George: Hou op, Martha.
Martha: Maak het even! Kijk, George stootte niet echt door, hij was niet bepaald assertief. Sterker nog, hij was een soort nul! een grote dikke vette nul!!
[George smijt een fles wodka stuk tegen de schoorsteenmantel]
George: Hou je bek! Genoeg nu, Martha!
Martha: Ik hoop dat die fles leeg was, George. ’t Is namelijk zonde prima drank weg te gooien! Zeker met jouw salaris! Zeker met jouw salaris van bijzonder hoogleraar!!

De rollen van George en Martha worden gespeeld door Richard Burton en Elizabeth Taylor, die berucht waren vanwege hun eigen stormachtige knipperlichtrelatie, wat nog eens een extra lading geeft aan Edward Albees script. Hoewel Martha George publiekelijk vernedert, put hij toch ook een schuldbewust genot uit het feit dat hij Martha’s strafknaap is. Op deze noodlottige avond gaat Martha echter zover in haar sadisme dat het Georges te veel wordt ondanks zijn zielige masochistische verlangen.

Vuile was

Het punt is dat liefde en oorlog niet samengaan, al is er een stroming binnen de psychotherapie die het aanbeveelt om af en toe ruzie te maken. Zo kunnen sommige moeilijke kwesties aan het licht worden gebracht en kunnen ze worden ‘doorgenomen’: het is beter om alles eruit te gooien dan op te kroppen. Het begrip komt van het Duitse werkwoord durcharbeiten, de theorie dat praten, hoe pijnlijk ook, in elk geval wat verlichting schenkt en misschien zelfs definitief allerlei gordiaanse knopen kan ontwarren. Het onthullen van je meest duistere gevoelens aan een therapeut verschilt alleen wel van het bespreken van allerlei zaken met je partner. Het probleem is dat jij en je partner geen van beiden in staat zijn tot enige objectiviteit, waardoor het gesprek eerder kan leiden tot louter uitbarstingen dan tot oplossingen. Tijdens het gesprek kunnen jullie je ingraven in je verschillende posities waardoor de ingesleten onenigheid nog meer versterkt wordt .

Martha is zo sluw om ervoor te kiezen de vuile was buiten te hangen. Door het jongere stel tot haar getuigen te maken hoopt ze dat de waarheid zoals zij die ziet algemeen wordt geaccepteerd en dat haar subjectieve gezichtspunt objectiever wordt. Maar hun getuigenis zal vals zijn, want door hun bezoek, dat beleefdheid en decorum jegens de gastheren vergt, zijn de jongelui al te zeer betrokken en kunnen ze niet meer neutraal oordelen over de situatie. Daarom werkt Martha’s strategie niet, hoe slinks die ook is. Zij zullen haar niet bijstaan en daardoor zal de eindeloze ruzie zich eens te meer voortslepen.

Ondanks Martha’s geniepige manier van doen is het moeilijk om geen sympathie voor haar te voelen. Zij drukt uit wat veel mensen denken wanneer ze met hun partner ruziemaken: konden anderen dit eens horen! Dan zouden ze toch zeker mijn kant kiezen! Je wilt dat iemand jóúw opvattingen bevestigt en als er niemand is, zul je in plaats daarvan anderen gaan citeren: ‘Ik ben niet de enige die er zo over denkt, je moeder zei precies hetzelfde’, of: ‘Als je mij niet gelooft, vraag het dan aan onze vrienden.’ Op die manier doe je een beroep op sociale normen om zelf niet te hoeven argumenteren (een bekende retorische truc).

Het probleem met ruzies is dus dat ze een eigen dynamiek kennen, waarin het gelijk krijgen de overhand kan nemen op het vinden van een oplossing. Op het hoogtepunt – of dieptepunt – van een slaande ruzie zijn er twee zekerheden die niet met elkaar te verzoenen zijn: beide partijen menen stellig dat zij gelijk hebben en zijn ervan overtuigd dat de zogenaamde waarheid van de ander onzinnig is. Bij zulk soort ruzies zul je geneigd zijn om je op de rede te beroepen, een kracht die de ruzie overstijgt en haar daarmee naar de onbetwistbare sfeer der eeuwige waarheid voert – alwaar, verbazingwekkend genoeg, de overkoepelende waarachtigheid die jijzelf te hulp hebt geroepen jouw kant kiest. Of – wat op hetzelfde neerkomt – je noemt de argumenten van je partner ‘onlogisch’, of je doet net of ze getuigen van een gebrek aan ‘gezond verstand’ (lees: je eigen voorkeur). In beide gevallen kan de rationaliteit die je aanroept een sluier voor je eigen emoties zijn, een sluwe poging of zelfs een kwestie van zelfbedrog om je ziedende en subjectieve gevoelens onbetwistbaar te laten lijken. Nog afgezien van alle psychologische processen die daarbij een rol spelen, laten zulke trucs zien waarom ruziemaken retorisch van aard is – elke ruzie bestaat uit een reeks verbale manoeuvres, die is bedoeld om de tegenstander te onderwerpen.

Wanneer Martha tot twee keer toe aan George vraagt of hij boos is, weet ze het bloed onder zijn nagels vandaan te halen. Ze stelt een (letterlijk) retorische vraag: ‘Ben je boos, schat?’ Op zo’n vraag verwacht men geen reactie; het is een stelling die vermomd wordt als een vraag. Hier blijkt dat ruziemaken vaak verloopt volgens bepaalde regels, zozeer zelfs dat de Grieken en Romeinen, de uitvinders van de retorica (redeneerkunst) elk taalkundig foefje dat je zou kunnen gebruiken hebben gecatalogiseerd – waaronder de retorische vraag, die zij erotema noemden. Het ging hun hierbij niet zozeer om het bevredigen van een wetenschappelijke behoefte, maar om politici te voorzien van overtuigingsmiddelen, die ze nodig hebben om hun ideeën te ondersteunen – je zult hoogstwaarschijnlijk minder kiezers voor je winnen als je ze niet van jouw kwaliteiten kunt overtuigen. En daarvoor is perfect taalgebruik noodzakelijk.

Totale oorlog

Laten we nu even dit taalgedoe terzijde schuiven. Vraag je af waardoor jij en je partner zo vaak ruzie hebben. Sommige dingen zul je snel kunnen aanwijzen – tegenstrijdige opinies, ongelijke wensen en verwachtingen, slechte communicatie. Maar wat gebeurt er nu wanneer de behoefte om het uit te vechten nog dieper zou gaan? Aan het slot van Wie is er bang voor Virginia Woolf ? sluiten George en Martha een pact tot ‘totale oorlog’, maar omdat ze dit zo enthousiast doen – omdat het een pact is – begrijpen wij als kijkers hoe weinig haat en liefde van elkaar verschillen. In de psychoanalyse wordt er dan ook op gewezen dat beide soorten gevoel getuigen van een grote preoccupatie met de andere: beide vereisen intense psychologisch gerichte aandacht. Wanneer wij de strijd met een partner aangaan, is ons oorlogsinstinct niet zo eenvoudig te onderscheiden van onze liefdesgevoelens, en wat er prikkelt tijdens een ruzie is de spanning tussen het aantrekken en afstoten van je partner. In de oorlogstheorie die de rechtse denker Carl Schmitt ten tijde van nazi-Duitsland ontwikkelde, heeft dit afstoten een diepliggende bedoeling. Schmitt heeft het uiteraard over politieke en niet over persoonlijke verstandhoudingen, maar de logica blijft toch overeind. Hij zegt dat een staat een staat wordt door zijn vijanden uit te sluiten; door deze handeling bevestigt de staat zijn bestaan. Een oorlog bevestigt dan ook zijn eigen identiteit. Vertaal deze politieke noodzaak nu eens naar het gekibbel tussen jou en je partner; je zult zien dat ruziemaken ervoor kan zorgen dat je opnieuw weet wie je bent als iemand vanaf de andere kant van de kamer tegen je staat te blèren – als hij of zij probeert je aan te vallen, bij je binnen te dringen en je te annexeren. De implicatie is dat – wil je een partner blijven – je partner anders moet blijven. Het gevaar waaraan jullie beiden in het heetst van de strijd worden blootgesteld is dat een van beiden wint en er maar één identiteit zal overblijven, terwijl er voordien nog twee waren.

Er moet altijd een verschil zijn, wil een verhouding kunnen bestaan – elke verhouding is immers een zich verhouden tot de ander – ook wanneer verschillen geen liefde oproepen maar ruzies. Met je partner als tegenstander krijg je tijdens een conflict de gelegenheid om je identiteit te hergroeperen die normaal gesproken gedachteloos in elkaar gezet is. In dit opzicht hoef je je om dergelijke ruzies geen zorgen te maken. Tenzij ze tot een onomkeerbare breuk leiden, helpen onenigheden om beide partijen te ‘beschermen’ doordat ze uitdrukken wie ze als individuen zijn. Op die manier zorgen ruzies ervoor dat partners zich elke keer weer kunnen verzoenen.

Dit is een ingekort en bewerkt hoofdstuk uit het zojuist verschenen Ontbijten met Socrates. De filosofie van het dagelijkse leven, door Robert Rowland Smith, vert. Jan Sietsma, uitg. Paradigma, Amsterdam 2010, 239 blz., € 18,95

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.