Home Beloofd is beloofd

Beloofd is beloofd

Door Suzanne van den Eynden op 28 oktober 2014

Cover van 11-2014
11-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Van hulp bij het klussen tot eeuwige trouw: wij beloven elkaar van alles. Maar wat zijn onze beloftes werkelijk waard? En laten ze zich vastleggen in regels of codes?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat je belooft, moet je doen; we kregen het massaal met de paplepel ingegoten. Toch is het niet zo vanzelfsprekend dat deze leefregel ook wordt nagekomen. Politieke partijen doen in verkiezingstijd prachtige toezeggingen die – als ze eenmaal aan de macht zijn – door coalitieverplichtingen ineens niet zo gemakkelijk na te komen blijken te zijn. De nieuwe keuken zou binnen zes weken geleverd worden, maar liet drie maanden op zich wachten. De huwelijksgelofte werd in 2013 in 37 procent van de gevallen verbroken. En hoe vaak zeggen we op het werk niet toe om die klus vandaag écht af te maken, om aan het einde van de dag te moeten constateren dat we die belofte niet na zijn gekomen?

Beroepseed
Beloftes behoren tot de meest mysterieuze en onbegrijpelijke handelingen, stelde David Hume in zijn Treatise of Human Nature. Onze relatie met de belofte lijkt inderdaad nog het meest op een haat-liefdeverhouding. Beloftes nakomen kost vaak moeite, met teleurstellingen tot gevolg. Tegelijkertijd lijkt het wel alsof we steeds méér van beloftes verwachten. In een toenemend aantal beroepsgroepen eisen we van professionals een officiële, geformaliseerde belofte om zich netjes te gedragen, na keer op keer teleurgesteld te zijn door amoreel gedrag. Naast onder meer de eed voor artsen, notarissen, ambtenaren en advocaten werd in 2013 de bankierseed ingevoerd; sinds de affaire-Stapel klinkt ook de roep om een eed voor wetenschappers. Wat zegt deze ambivalente verhouding tot de belofte over ons en de samenleving? En waaraan ontleent de belofte überhaupt zijn morele kracht?

Het meest overtuigende antwoord op die laatste vraag vindt Paul van Tongeren, hoogleraar wijsgerige ethiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen, bij de filosoof Immanuel Kant (1724-1804). ‘Volgens Kant is de belangrijkste verplichting van de mens de plicht om redelijk te zijn. Op basis daarvan is het per definitie voor de mens moreel onmogelijk zichzelf tegen te spreken. Kant neemt de belofte als voorbeeld: iemand die een belofte breekt, bevestigt enerzijds dat hij iets zal doen en ontkent dit tegelijkertijd door zich niet aan de belofte te houden. Het verbreken van een belofte is daarmee volgens Kant een logische contradictie: het is beloven en niet-beloven tegelijk. Wie een belofte doet en in het achterhoofd de mogelijkheid openhoudt deze niet na te komen, handelt dan ook tegensprekelijk. Ik was bijvoorbeeld eens bij een huwelijksplechtigheid, waarbij de geliefden de traditionele trouwformule hadden aangepast tot de volgende: “Ik beloof dat ik je trouw zal blijven zolang als ik dat zal willen.” Je hoort onmiddellijk dat dit niet kan! Ze deden alsof ze iets beloofden, maar ze zochten meteen al een uitweg. Daar was dus geen sprake van een belofte.’

De Nijmeegse hoogleraar beschrijft een belofte als een reducering van onze mogelijkheden tot concrete handelingen, zoals de belofte om in het weekend een vriend te helpen met het schilderen van zijn huis. ‘Ik zou dat weekend allerlei andere dingen kunnen doen, maar ik kies voor helpen schilderen. Ik concretiseer een groot, vaag geheel van mogelijkheden door uit al die opties een duidelijke keuze te maken.’

Schamel
Als Kant de sterkst denkbare ethische rechtvaardiging biedt voor de plicht om een belofte te houden, ziet Van Tongeren het voor de belofte echter somber in. Het ‘harde bewijs’ op basis waarvan we ons volgens Kant aan beloftes moeten houden, komt volgens de hoogleraar namelijk nogal schamel over. ‘Redelijkheid staat haaks op onze natuur, die helemaal niet redelijk wil zijn, en biedt onvoldoende motivatie. Het is een magere beloning voor het nakomen van een belofte als het verbreken ervan ons veel aantrekkelijkere zaken biedt. Zoals de vrijheid om in het weekend iets anders te gaan doen dan schilderen.’

De rechtvaardiging van de belofte moet volgens Van Tongeren dan ook eerder worden gezocht in precies dat aspect: vrijheid. Maar onze hedendaagse opvatting van vrijheid zit ons vaak juist in de weg bij het nakomen van beloftes. ‘Vrijheid wordt vooral gezien als oneindig veel mogelijkheden hebben; de beperking daarvan, zoals onszelf een verplichting opleggen middels een belofte, voelt als een vermindering van die vrijheid. Dat is echter een misvatting. Juist door onze vrijheid in te perken, wordt zij verwezenlijkt. Zolang ik alle mogelijkheden die tot mijn beschikking staan niet omzet in concrete keuzes, heb ik niets aan die zogenaamde vrijheid. Ik zou bij wijze van spreken in bed kunnen blijven liggen en nietsdoen.’

‘Vrijheid wordt pas werkelijkheid door die te beperken, en dat doen we door een duidelijke, oprechte keuze te maken, bijvoorbeeld door de belofte te doen in het weekend een vriend te helpen schilderen. De filosofen Paul Ricoeur en Charles Taylor stellen het als volgt: door te kiezen maak je jezelf tot iemand. Wie de ene dag besluit om filosofie te studeren en de volgende dag om stratenmaker te worden, blijft zich vasthouden aan mogelijkheden en wordt geen “werkelijkheid”.’ Een ander “beloven” bij hem of haar te blijven zolang je daar zin in hebt, is volgens Van Tongeren dan ook geen belofte. ‘Je kiest niet werkelijk, maar houdt alle opties open. Wie een oprechte belofte doet, weet dat andere opties vervallen. En dat vinden we moeilijk.’

Schimmenrijk
Soms wordt die inperking van vrijheid van zo’n wezenlijk belang geacht dat een hulpmiddel wordt ingeroepen om een belofte af te dwingen: de eed, die in een toenemend aantal beroepen zijn opwachting maakt. Jonathan Soeharno, advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek N.V. en hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam, deed onderzoek naar herkomst en rol van deze formele belofte. Hij vroeg zich af waarom vrijwel alle oude beschavingen in een bepaalde vorm gebruikmaakten van de eed. ‘Vooral de oude Grieken zwoeren op van alles, zoals wapens, bezittingen, ouders en goden. Ook de goden zelf zwoeren; de hoogste goden, waaronder Zeus, deden dit op de Styx: de rivier die de wereld van de levenden scheidt van de Hades, het schimmenrijk. Dit beeld raakt de kern van de eed. Elke keer als we zweren, bevinden we ons op de grens van het schimmenrijk, van wat wij kunnen weten. De eed staat symbool voor de onkenbare waarheid.’

Het feit dat de eed in steeds meer beroepsgroepen wordt ingevoerd, duidt volgens Soeharno op een toegenomen onzekerheid. ‘De eed speelt vooral een rol bij mensen die in hun beroep te maken hebben met mensen die afhankelijk van ze zijn, of die minder kennis hebben, zoals arts, advocaat, rechter en bankier. Er is vertrouwen nodig, en dat is minder vanzelfsprekend geworden. Tot ongeveer de jaren zestig vloeide het vertrouwen in beoefenaars van dergelijke beroepen voort uit het feit dat mensen arts of advocaat werden vanuit een bepaalde roeping en vanwege de eer, en niet om er rijk van te worden. In het begin verdiende je in deze beroepen dan ook weinig. Het neveneffect was dat advocaten, rechters en artsen alleen gerekruteerd werden uit die lagen van de bevolking waar men zich kon veroorloven tegen een lagere beloning te werken. Voor iedereen was duidelijk uit welke achtergrond of familie deze mensen kwamen en welke overtuiging zij hadden. 

Vanaf de jaren zestig kwam er een omslag: mensen werden niet meer op afkomst, maar op competenties geselecteerd. Dat had natuurlijk als voordeel dat degenen die daarvoor nooit kans hadden om advocaat te worden, dit nu wel konden bereiken. Maar het nadeel was dat niet meer duidelijk was welke overtuiging een advocaat aanhing, en of hij wel in het belang van zijn cliënt handelde wanneer hij adviseerde een langere procedure te beginnen.’

Risico
Ook Van Tongeren ziet de afname van onderling vertrouwen – de basisvoorwaarde voor oprechte beloftes – als gevolg van het wegvallen van dergelijke traditionele structuren en hiërarchie. De eed is volgens hem dan ook vooral een soort controlemiddel waarmee we grip proberen te krijgen op situaties waarin vertrouwen ontbreekt – een middel waar Van Tongeren zijn twijfels over heeft. ‘De op vertrouwen gebaseerde moraal wordt langzaam vervangen door een moraal die op regels is gebaseerd. Vertrouwen betekent altijd een risico, en tegenwoordig zijn we er zo op gericht om risico’s te vermijden dat er voor op vertrouwen gebaseerde structuren nauwelijks plaats is. De op vertrouwen gestoelde belofte wordt vervangen door iets dat vastgelegd is. Dat leidt onherroepelijk tot een vicieuze cirkel, want controle roept altijd nieuw wantrouwen op.’

Volgens Soeharno kan de eed wel degelijk morele kracht hebben, mits deze aan een drietal voorwaarden voldoet. ‘Op de eerste plaats is er rechtvaardigheid nodig om de eed van inhoud te voorzien. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat een advocaat of bankier zijn professionele waarden en normen voorrang geeft boven persoonlijke belangen. De eed biedt weinig soelaas wanneer er onduidelijkheid bestaat over die onderliggende waarden. Ten tweede moet een eed geloofwaardig zijn. Mensen moeten waarmaken wat ze zweren, maar de eed kan dit niet zelf bewerkstelligen. Het is niet zo dat een eed mensen geloofwaardig maakt, maar andersom: mensen maken de eed geloofwaardig, zoals Aeschylos het treffend zei.’

Ten slotte moet er volgens Soeharno sprake van ‘cohesie’ zijn. Dat wil zeggen, de eed moet mensen ervan bewust maken dat ze toetreden tot een bepaalde groep, zoals de groep van bankiers of advocaten. Dit motief blijft vaak onderbelicht, vindt Soeharno. ‘De eed wordt vaak gezien vanuit het perspectief van de eedaflegger, terwijl het een heel sociaal gebeuren is, met publiek en collega’s erbij. Wie de eed niet naleeft, wordt daardoor gezien als iemand die het aanzien van de hele groep heeft geschonden. Er ontstaat sociale druk op het geloofwaardig houden van de eed.’ Onder die drie voorwaarden gelooft Soeharno dat de eed wel degelijk kan bijdragen aan gewenst gedrag, al waarschuwt hij dat het geen wondermiddel is. ‘Zoals Hobbes zei: de eed voegt niets toe aan de verplichting, maar degene die de eed zweert, weet dat de straf groter is als hij de onderliggende verplichting alsnog niet nakomt. Het is niet zo dat alles vanzelf goed komt wanneer er een eed is gezworen. De eed zet vooral de verplichting op scherp.’

Van levensbelang
Maar hoe oprecht we iets ook beloven, soms lukt het gewoonweg niet het ook na te komen. Al willen beide partners nog zo graag, huwelijken lopen nu eenmaal soms op de klippen. Wie de oprechte intentie heeft om een vriend te helpen schilderen, kan door ziekte of een nog dringender verplichting toch moeten afhaken. 

Van Tongeren: ‘Dan is er sprake van een mislukte belofte, wat iets heel anders is dan een toezegging die met halfslachtige intentie is gedaan – in het laatste geval is er géén sprake van een belofte. Een verbroken belofte schendt altijd het vertrouwen, maar het verschilt of dit wordt gedaan binnen een vertrouwensband of dat je met het verbreken van de belofte laat zien dat er nooit een vertrouwensband is geweest. Wanneer iemand goede argumenten heeft en laat merken dat hij het heel erg vindt de belofte te verbreken, hoeft dit niet het einde te zijn van de vertrouwensband. Wie echter lichtzinnig omgaat met een belofte, geeft het signaal af dat er nooit een vertrouwensband is geweest.’

Terwijl de eed onder de juiste voorwaarden in bepaalde beroepsgroepen de geloofwaardigheid kan terugbrengen, is een dergelijke ‘oplossing’ in het dagelijks leven minder voorhanden. Van Tongeren: ‘Het is natuurlijk veel te simplistisch om te zeggen dat we elkaar maar meer moeten vertrouwen. Wel denk ik dat hechtere structuren tussen mensen kunnen bijdragen aan vertrouwen, en daarmee aan een sterkere grond onder beloftes. Denk aan het versterken van lokale gemeenschappen, zoals scholen en sportverenigingen, maar ook universiteiten en bedrijven. 

Het zou interessant zijn om na te gaan of daar waar die structuren al nauwer zijn, meer beloftes worden nagekomen. Bijvoorbeeld in families, maar ook jeugdbendes bijvoorbeeld. Waar de samenleving atomiseert, is de basis om elkaar te vertrouwen zwakker en de neiging om onszelf te beveiligen met bijvoorbeeld contracten sterker – waardoor het beetje vertrouwen dat er misschien nog is alleen maar minder wordt.’

Het belangrijkste argument om onze beloftes wat serieuzer te nemen is volgens Van Tongeren het feit dat beloftes letterlijk van levensbelang zijn. ‘Hannah Arendt en Friedrich Nietzsche beschreven de belofte als een van de zaken waardoor mensen zich van dieren onderscheiden. De belofte maakt het onberekenbare toeval tot menselijke geschiedenis, stelt Arendt. Volgens Nietzsche haalt de belofte mensen uit de pure en dierlijke onmiddellijkheid en geeft ze hun verleden en toekomst. Een wezen dat geen beloftes doet, geen vertrouwen en risico’s kent, is geen mens. Met andere woorden, een samenleving waaruit de belofte verdwijnt, dehumaniseert.’