Desiderius Erasmus (1466-1536) schreef op jonge leeftijd Liber antibarbarorum of Antibarbari, ofwel Het Boek tegen de barbarij. Het is onvoorstelbaar, maar nu pas is het boek voor het eerst in het Nederlands vertaald.
Erasmus begon nog voor zijn twintigste te werken aan dit schotschrift tegen de barbaren. Hij houdt een vurig pleidooi voor het lezen van de klassieke heidense auteurs, zoals de oude Grieken en de Romeinen. De barbaren in zijn tijd vonden dat je de heidenen niet mocht lezen. Heidenen zouden niets van waarde kunnen schrijven, want de christelijke waarheid was aan hen niet geopenbaard.
In het verhaal komt Erasmus op een landgoed samen met Jacob Battus, Willem Hermans en Joost van Schoonhoven. Erasmus raast en tiert niet zelf: hij laat het aan Battus over. Battus (Latijn voor praatziek) vreest dat Erasmus alles op zal schrijven. ‘Wees maar niet bang’, sust Erasmus, ‘ik heb hier schrijfgerei noch papier bij de hand.’
Het bestuderen van de klassieken maakt je tot een beter mens, gelooft Battus. Hij meent dan ook dat de verloedering van zijn tijd toe te schrijven valt aan de vijanden van de klassieken. Er zijn drie soorten vijanden: de onontwikkelde godsdienstigen, degenen die onderwijs hebben genoten zonder wijs te worden en degenen die alle letterkunde geweldig vinden ‘op voorwaarde dat zijzelf als de grootste dichters en sprekers worden beschouwd, terwijl zij dat allerminst zijn’.
Battus trekt alle retorica uit de kast. Als je niets van de klassieken weet, hoe kun je ze dan veroordelen? Toen de joden uit Egypte vertrokken, namen ze de huisraad mee, dus waarom zouden wij niet de kennis mee mogen nemen die de heidenen vergaard hebben?
Battus verwijst om de haverklap naar de klassieken. Hij scheldt bijvoorbeeld iemand uit voor ‘Icarus’. Wie de verwijzingen naar de mythen niet begrijpt, zo lees je tussen de regels door, is net zo dom als de barbaren.
De hedendaagse lezer kent de klassieken niet op zijn duimpje. In deze vertaling staat daarom bij elke verwijzing een zakelijke voetnoot. Bij Icarus staat bijvoorbeeld: ‘Zoon van Daedalus (zie noot 1). Tijdens zijn vlucht van Kreta vloog hij te dicht bij de zon, waardoor de was smolt waarmee zijn vleugels waren vastgemaakt en hij in zee neerstortte.’ Op dezelfde glasheldere manier heeft de vertaler István Bejczy het boek ook ingeleid.
Erasmus had het liefst gezien dat het boek niet uitgebracht was, omdat er een te zeer ‘onvolwassen geest’ uit sprak. Maar het manuscript was in verkeerde handen gevallen en illegaal verspreid. Daarom moest Erasmus dit boek, dat het eerste en slechtste zou zijn van vier boeken, in 1520 alsnog zelf uitgeven, zodat er tenminste een correcte versie van bestond. Het tweede deel is verloren gegaan en de andere delen bleven ongeschreven.
Erasmus’ pleidooi is nog altijd actueel: onze tijd heeft zijn eigen ‘heidense’ auteurs. Er zijn barbaren die bijvoorbeeld beweren dat je Heidegger niet hoeft te lezen, omdat hij de fout beging in ‘33 lid van de partij te worden. Het is diezelfde soort hooghartigheid waar Erasmus een hekel aan had.
Het boek tegen de barbarij, door Desiderius Erasmus. Vertaald, ingeleid en van voetnoten voorzien door István Bejczy. Uitg. SUN, Nijmegen 2001, 169 blz., € 18,-.