Home Alain de Botton: ‘Zonder status blijf je onopgemerkt’

Alain de Botton: ‘Zonder status blijf je onopgemerkt’

Door Alain de Botton op 19 maart 2013

01-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
‘Zij die geen status hebben blijven onopgemerkt, worden geschoffeerd, zien hun gevoeligheden weggehoond en hun identiteit genegeerd.’ Alain de Botton over onze zoektocht naar de liefde van de wereld.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Er bestaan algemeen aanvaarde ideeën over de redenen waarom we uit zijn op een hoge status. Een daarvan is een verlangen naar geld, roem en invloed.
Misschien is het echter juister om ons streven samen te vatten met een woord dat in politieke theorieën zelden wordt gebruikt: liefde. Zodra voedsel en onderdak gewaarborgd zijn, heeft onze drang een geslaagde positie in de maatschappelijke rangorde te verwerven wellicht niet zozeer te maken met de mogelijkheid aldus materiële bezittingen te vergaren of macht uit te oefenen als wel met de hoeveelheid liefde die we dankzij een hoge status mogen verwachten. Misschien worden geld, roem en invloed eerder gewaardeerd als bewijzen van liefde – en middelen om liefde te verkrijgen – dan als een doel op zich.

Hoe kan een woord dat normaal gesproken alleen wordt gebruikt voor hetgeen we verlangen van een ouder of een geliefde van toepassing zijn op iets wat we verlangen van de wereld, op iets wat de wereld ons te bieden zou hebben? Wellicht kunnen we liefde, in onze betrekkingen met zowel familie en partners als de wereld, definiëren als een vorm van respect, als de ontvankelijkheid van de ene persoon voor het bestaan van de ander. Als ons liefde wordt betoond, hebben we het gevoel dat men zich om ons bekommert. Onze aanwezigheid wordt opgemerkt, onze naam geregistreerd, naar onze mening wordt geluisterd, voor onze tekortkomingen is begrip en in onze behoeften wordt voorzien. En we bloeien op bij zulke aandacht. Ook al zijn er verschillen tussen romantische liefde en de statusvariant – die laatste heeft geen seksuele dimensie, kan niet uitlopen op een huwelijk, en degenen die deze vorm van liefde bieden hebben meestal bijbedoelingen –, de beminde in de statuswereld zal zich, net als romantische geliefden, onder het toeziend oog van welwillende derden beschermd weten.

Een persoon die een belangrijke maatschappelijke positie bekleedt is ‘iemand’, en een persoon voor wie dat niet geldt een ‘nobody’ – onzinnige termen, want we zijn allemaal hoe dan ook individuen met een eigen identiteit en eenzelfde bestaansrecht. Maar dergelijke woorden geven accuraat weer hoe verschillend verschillende groepen behandeld worden. Zij die geen status hebben blijven onopgemerkt, worden geschoffeerd, zien hun gevoeligheden weggehoond en hun identiteit genegeerd.

Het effect van een lage status moet niet alleen in materiële omstandigheden worden gezocht. De nadelige gevolgen zijn zelden alleen een kwestie van fysiek ongemak – in elk geval voor wie boven het bestaansminimum leeft. Minstens zo belangrijk is de manier waarop het gevoel van eigenwaarde door een lage status op de proef wordt gesteld. Ongemakken kun je langdurig en zonder morren verdragen zolang ze niet met vernederingen gepaard gaan, zoals blijkt uit het voorbeeld van sommige soldaten en ontdekkingsreizigers: zij doorstonden gewillig ontberingen die vele malen erger waren dan die van de armsten in hun samenleving, maar putten kracht uit het besef bij anderen in hoog aanzien te staan.

Zo beperken de voordelen van een hoge status zich meestal ook niet tot rijkdom. Het zou ons niet moeten verbazen dat vele reeds welvarende lieden meer geld blijven vergaren dan vijf generaties zouden kunnen uitgeven. Hun inspanningen zijn alleen merkwaardig als we achter het vergaren van een fortuin per se een materieel rationale willen zien. Ze zijn echter net zozeer uit op het respect dat men met het oppotten ervan kan verwachten als op het geld zelf. Weinigen onder ons zijn onverbiddelijke estheten of levensgenieters en toch hunkeren we bijna allemaal naar waardigheid; en als een toekomstige maatschappij liefde zou bieden als beloning voor het verzamelen van plastic schijfjes, zou het niet lang duren voordat die waardeloze voorwerpen eveneens een centrale rol speelden in onze diepste verlangens en angsten.

Armoede

Adam Smith, Theorie van de morele gevoelens (Edinburgh, 1759): ‘Wat is de zin van al het gezwoeg en geploeter van deze wereld? Wat is het doel van hebzucht en ambitie, van het najagen van rijkdom, macht en superioriteit? Willen we ermee in onze natuurlijke behoeften voorzien? Het loon van de eenvoudigste handarbeider volstaat daarvoor. Wat zijn dan de voordelen van dat grote streven in het menselijk bestaan dat we het verbeteren van onze positie noemen?

Opgemerkt te worden, aandacht te krijgen, met waardering, ontzag en goedkeuring te worden gadegeslagen, dat zijn alle voordelen die we ervan mogen verwachten. Een rijk man gaat prat op zijn rijkdom omdat hij daardoor vanzelfsprekend het oog van de wereld op zich gericht weet. Een arm man daarentegen schaamt zich voor zijn armoede, die hem immers onzichtbaar maakt voor de mensheid. Door het besef over het hoofd te worden gezien doven onherroepelijk de vurigste verlangens van de menselijke natuur. Een arm man komt en gaat ongezien, en is midden in een menigte in dezelfde duisternis gehuld als wanneer hij zich terugtrekt in zijn krot. Omgekeerd wordt een vooraanstaand en aanzienlijk man door de hele wereld opgemerkt. Iedereen ziet hem gaarne. Zijn daden gaan eenieder ter harte. Vrijwel geen woord, geen gebaar van hem wordt genegeerd.’

Men kan stellen dat elk volwassen leven wordt bepaald door twee grote liefdesverhalen. Het eerste – dat van onze zoektocht naar lichamelijke liefde – is welbekend en goed gedocumenteerd; met zijn verwikkelingen, die het hoofdbestanddeel vormen van onze muziek en literatuur, is het een geaccepteerd en gevierd fenomeen in onze samenleving. Het tweede – het verhaal van onze zoektocht naar de liefde van de wereld – is een geheimer en beschamender geschiedenis. Als ernaar wordt verwezen, is het meestal in sarcastische, spottende bewoordingen, alsof het iets betreft waar vooral afgunstige of onvolwaardige lieden op uit zijn; verder wordt alleen het economische aspect van statusdrang geduid. Toch is dit tweede liefdesverhaal niet minder hartstochtelijk, niet minder gecompliceerd, belangrijk of universeel dan het eerste, en zijn de beproevingen die het met zich meebrengt niet minder pijnlijk. Ook in deze geschiedenis komt hartzeer voor, getuige de starende, gelaten blikken van al diegenen die door de wereld zijn afgedaan als nobody’s.

Machteloze wanhoop

William James, De hoofdsom van de psychologie (Boston, 1890): ‘Ware het fysiek mogelijk, dan zou er geen duivelser straf denkbaar zijn dan los te worden gelaten in de samenleving en door iedereen geheel onopgemerkt te blijven. Als niemand omkeek wanneer we binnenkwamen, antwoord gaf wanneer we spraken of zich iets aantrok van wat we deden, als eenieder die we tegenkwamen ons straal negeerde en deed alsof we niet‑bestaande voorwerpen waren, zou er weldra een soort woede en machteloze wanhoop in ons opwellen, waarna de wreedste lichamelijke foltering nog een verademing zou zijn.’

Hoe kan een gebrek aan liefde ons zo raken? Waarom zou het feit dat we worden genegeerd ons tot ‘woede en machteloze wanhoop’ drijven waarnaast zelfs een foltering een verademing zou zijn?


Je zou kunnen stellen dat de aandacht van anderen vooral zo belangrijk voor ons is doordat we lijden aan een aangeboren onzekerheid over onze kwaliteiten – met het gevolg dat wat anderen van ons vinden bepalend wordt voor de manier waarop we onszelf zien. Ons zelfbeeld wordt geheel bepaald door de oordelen van de mensen tussen wie we leven. Als zij om onze grapjes lachen, groeit ons vertrouwen in ons vermogen te amuseren. Als zij ons prijzen, krijgen we vanzelf de indruk dat we heel wat voorstellen. En als zij onze blik mijden wanneer we een ruimte binnenkomen of ongeduldig kijken nadat we hebben verteld wat we doen, kunnen we gaan twijfelen aan onszelf en aan wat we waard zijn.

In een ideale wereld zouden we minder beïnvloedbaar zijn. Het zou ons niets uitmaken of we genegeerd werden of opvielen, of we werden geprezen dan wel uitgejouwd. Als iemand ons een compliment gaf zonder het te menen, zouden we ons er niet onterecht door gevleid voelen. En als we tot een redelijk oordeel over onszelf waren gekomen en onze kwaliteiten hadden vastgesteld, zouden toespelingen op onze onbeduidendheid ons niet kunnen deren. We zouden weten wat we waard zijn. In plaats daarvan lijken we een reeks uiteenlopende meningen over ons karakter met ons mee te dragen. We zien bewijzen van slimheid en domheid, van humor en saaiheid, van belangrijkheid en overbodigheid. En in zulke onzekere omstandigheden hangt het beslissende oordeel over onze relevantie uiteindelijk af van de houding van de maatschappij. Veronachtzaming haalt ons latente negatieve zelfbeeld naar boven, terwijl een glimlach of een compliment net zo snel het tegenovergestelde opwekt. Om onszelf te verdragen lijken we aangewezen op de genegenheid van anderen.
Ons ‘ego’ of zelfbeeld kan worden voorgesteld als een lekkende ballon, die voortdurend liefde van buitenaf nodig heeft om opgeblazen te blijven en gevoelig is voor de kleinste speldenprikjes die door veronachtzaming worden uitgedeeld. De mate waarin we worden opgemonterd door de erkenning van anderen en beschadigd door hun geringschatting heeft iets ontnuchterends en absurds. We kunnen somber worden doordat een collega ons afwezig heeft begroet of doordat iemand ons niet terugbelt. En we zijn in staat het leven de moeite waard te vinden omdat iemand onze naam nog wist of ons een fruitmand heeft gestuurd. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat we evenzeer om emotionele als om materiële redenen gefixeerd zijn op de plaats die we in de wereld innemen. Die zal immers bepalen hoeveel liefde we mogen ontvangen en dus ook of we onszelf aardig kunnen vinden of gedoemd zijn ons zelfvertrouwen te verliezen. Er hangt iets van af wat we van onschatbaar belang achten: een liefde die onontbeerlijk is voor ons vertrouwen in en onze trouw aan ons eigen karakter.

Dit artikel is een voorpublicatie uit Statusangst, door Alain de Botton, vert. Jelle Noorman, uitg Atlas, Amsterdam 2004, 339 blz., € 22,50

Wat is statusangst?

•De kwellende gedachte, waarvan de funeste invloed zich over grote delen van ons leven kan uitbreiden, dat we mogelijk niet in staat zijn te voldoen aan het succesideaal zoals geformuleerd door onze samenleving en dat we dientengevolge het risico lopen gespeend te blijven van waardigheid en respect; de angst dat we ons op een te lage sport van de maatschappelijke ladder bevinden of op het punt staan nog dieper te zinken.
• Deze angst wordt teweeggebracht door zaken als recessie, ontslag, promoties, pensionering, gesprekken met collega’s in dezelfde bedrijfstak, krantenartikelen over prominente personen en de geslaagdere carrière van vrienden. Net als aan het opbiechten van afgunst (waaraan deze gemoedsbeweging is gerelateerd) zijn er maatschappelijke risico’s verbonden aan het onthullen van de mate waarin we door angsten worden geplaagd; daardoor komt dit innerlijke drama zelden aan het licht en blijven de symptomen doorgaans beperkt tot een afwezige blik, een dunne glimlach of een al te lange stilte na nieuws over andermans succes.
• Dat we ons zo druk maken over onze positie op de maatschappelijke ladder, komt doordat ons zelfbeeld voor een belangrijk deel afhankelijk is van hoe anderen over ons denken. Een enkele uitzondering daargelaten (Socrates, Jezus), verlaten we ons allemaal op tekenen van respect van de wereld om genoegen te kunnen nemen met onszelf.
• Helaas is status niet gemakkelijk te verwerven, laat staan een leven lang te behouden. Behalve wanneer we met adellijk bloed zijn bedeeld, in een samenleving waarin iemands positie bij geboorte al vaststaat, is onze status afhankelijk van ons welslagen; en we kunnen heel wel falen, door een stommiteit of gebrek aan zelfkennis, door de macro‑economie of kwaadwilligheid.
• En uit falen komt vernedering voort: het knagende besef dat we niet in staat zijn geweest de wereld te laten zien wat we waard zijn en voortaan gedoemd zijn succesvolle personen met verbittering te bezien en onszelf met schaamte.