Home 1974: Sartre bezoekt Andreas Baader

1974: Sartre bezoekt Andreas Baader

Door Ruud Welten op 18 april 2005

04-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Vijfentwintig jaar na zijn dood wordt Sartre nog steeds gevierd als advocaat van de menselijke vrijheid, maar als politiek denker wordt hij toch vooral verguisd. Ten onrechte, betoogt Ruud Welten in zijn reconstructie van een van Sartres meest omstreden politieke daden: zijn bezoek aan de terrorist Andreas Baader in diens cel in de Stammheimgevangenis.

Op woensdag 4 december 1974 bezoekt Jean-Paul Sartre Duitslands Staatsfeind Nr.1: Andreas Baader, de man achter de Rote Armee Fraktion (RAF). De wereld verbaast zich over de zoveelste rebelse daad van de dan wereldberoemde filosoof. Wat bezielt hem? Sartrebiografen besteden niet veel woorden aan het bezoek. Het wordt meestal afgedaan als een fatale misser. De recente onthullingen van de inmiddels gepensioneerde gevangenisbewaarder Horst Bubeck, die bij het bezoek aanwezig was, bevestigen dit oordeel alleen maar: was er wel sprake van ‘Isolationsfolter’, zoals de RAF-gevangenen en ook Sartre claimden, of waren de gevangenen ondergebracht in luxe cellen waar zelfs fitnessapparatuur aanwezig was, zoals Bubeck nu zegt? Zur Vorstellung des Terrors, de kunsttentoonstelling in Berlijn over de RAF, heeft de discussies over de ‘Isolationsfolter’ weer doen oplaaien. Wat zijn nu de feiten over Sartres bezoek? En kan het gerechtvaardigd worden?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De politie zet in de zomer van 1972, naar aanleiding van de voortdurende terreur van de Rote Armee Fraktion, voor de tweede keer een grootscheepse klopjacht in en arresteert de bekendste leden. De arrestatie wordt triomfantelijk rechtstreeks uitgezonden op tv en de hele wereld kijkt toe hoe de naakte Andreas Baader aan zijn haren over de grond wordt gesleept. Baader is samen met Ulrike Meinhof, Gudrun Ensslin en Jan-Carl Raspe de drijvende kracht achter de extreem-linkse Baader-Meinhofgroep, die zichzelf de Rote Armee Fraktion zou noemen.

De arrestanten worden gedelegeerd over verschillende gevangenissen. Baader krijgt een apart voor hem gebouwde zwaar beveiligde cel in de Stammheimgevangenis nabij Stuttgart. Later zouden Ensslin, Raspe en Meinhof zich bij hem voegen en wordt er zelfs een aparte, aan de cellen grenzende rechtszaal bijgebouwd. Terwijl de RAF na een aanvankelijke stilte haar strijd met ongekende gewelddadigheid hervat – tussen 1970 en 1977 zouden de acties 47 levens en talloze gewonden eisen – voert de kern van de Baader-Meinhofgroep de strijd vanuit de cel.

Meinhof had voor haar overplaatsing naar Stammheim in 1973 in verschillende gevangenissen gezeten. De toten Trakt in de gevangenis van Keulen-Ossendorf had ze als een regelrechte hel ervaren. In een brief aan haar kinderen schreef ze: ‘Het gevoel dat je kop uit elkaar barst. Het gevoel dat je schedel eigenlijk moet openbreken, openspringen. Het gevoel dat je ruggengraat je hersens wordt ingeperst. Het gevoel dat de cel rijdt. Je wordt wakker, doet je ogen open: de cel rijdt. ’s Middags als de zon binnenschijnt, blijft ie plotseling staan. Je kan dat gevoel van rijden niet van je afzetten. Razende agressiviteit waar geen uitlaatklep voor is. Dat is het ergste…’

Eenmaal in Stammheim, waar geen van de kerngroepleden nog levend uit zou komen, is het enige strijdmiddel het bespelen van het sentiment van het publiek door hongerstaking. In totaal zouden ze deze tactiek van hongerstaking nog viermaal herhalen, tot hun einde twee jaar later.

Brief

In november 1974, tijdens de eerste gebroederlijke hongerstaking, ontvangt de oude, blinde en afgetakelde Sartre een brief van Ulrike Meinhof waarin zij erop aandringt Baader te bezoeken.

Meinhof weet dat Sartre niet zal weigeren. Hij beschouwt zich ten aanzien van elke linkse revolutionaire beweging als een ‘fellow traveller’, immer bereid om zijn naam uit te lenen aan elke revolutie, zonder deze overigens in alle opzichten te steunen.

Op 4 november dient Sartre bij de Duitse regering een verzoek in om Baader te mogen bezoeken. Het verzoek wordt afgewezen omdat de filosoof zich een jaar daarvoor positief had uitgelaten over de terreurgroep in een interview in Der Spiegel: ‘Er doet zich een zeer interessant fenomeen voor’, had hij gezegd, ‘namelijk de Baader-Meinhofgroep. Ik geloof dat dat werkelijk een revolutionaire groep is, maar ook dat hij een beetje te vroeg is begonnen’. Bovendien had het illustere tijdschrift Les Temps Modernes, waarvan Sartre de hoofdredacteur was, in maart ’74 een nummer gewijd aan de omstandigheden waaronder de gearresteerde leden van de Baader-Meinhofgroep gevangen werden gehouden. Er werd gesproken over ‘marteling door sensorische deprivatie’ en in hetzelfde nummer stond ook een artikel van Baaders advocaat, Klaus Croissant: ‘Marteling door isolatie’. De toon was gezet. De Duitse regering was woedend vanwege deze ‘steunbetuigingen’.

Na vele onderhandelingen krijgt Sartre begin december toestemming om met Baader te spreken. De filosoof houdt van tevoren een persconferentie die op tv wordt uitgezonden.

Hoewel Sartre het geweld van de RAF had afgekeurd, herinnert hij er toch nog even aan dat ‘elke bom tegen de Nazi’s in 1943 gerechtvaardigd was’. Maar hij zegt ook dat ‘het terrorisme dat bijvoorbeeld in Latijns-Amerika te rechtvaardigen valt, in de West-Europese landen niet inzetbaar is’. En dat was nu juist de inzet van de RAF.

In de cel worden, naast Sartre, Baaders advocaat Croissant en Sartres secretaris en Libération-redacteur Pierre Victor toegelaten. De gevangenisbewaarder Horst Bubeck ziet toe. Het boegbeeld van de mei ’68-beweging Daniel Cohn-Bendit moet tolken, maar hij wordt niet in de cel toegelaten. Hij is alleen aanwezig bij de persconferentie. (In een recent artikel in Libération, weet Cohn-Bendit zich nog goed te herinneren wat Sartre uitriep toen ze eenmaal weer in de auto zaten, vrij van journalisten: ‘Ce qu’il est con ce Baader!’, ‘Wat een stomme lul is die Baader!’) Drie dagen later publiceert Sartre in Libération een verslag van zijn ontmoeting met de terrorist. Het heet ‘De langzame dood van Andreas Baader’:
 
‘In het begin schudden we de handen. Hij ging recht tegenover mij zitten, en, na drie minuten, was het eerste wat hij zei – een beetje alsof het een groet betrof:
Ik dacht dat ik met een vriend te maken had, maar ze stuurden me een rechter.’
 
Sartre beschrijft verder hoe Baader gemarteld wordt, niet door een beul, maar door eenzame opsluiting, geheel afgezonderd van elk geluid; hoe de cel dag en nacht verlicht is en waarom dit langzaam maar zeker tot totale depressiviteit en uiteindelijk tot de dood zou leiden. Hij protesteert tegen deze omstandigheden in naam van de Mensenrechten. Hoewel hij duidelijk het geweld afkeurt en zich beperkt tot protest tegen de detentieomstandigheden, wordt Sartres bezoek in de publieke opinie als een regelrechte steunbetuiging aan de Baader-Meinhofgroep opgevat, terwijl de terreurbeweging zelf uiterst teleurgesteld is in het hele optreden.
Waarom wil men Sartre niet begrijpen? Vooral in de beginperiode kan de Baader-Meinhofgroep op een aanzienlijke sympathie rekenen bij linksgezinden, studenten en intellectuelen. Vanuit dat opzicht zijn de hongerstakingen uiterst effectief: links kan het opnemen voor de groep vanwege de ‘Isolationsfolter’, zonder zich daarmee zelf als geweldenaar te afficheren. Althans: dat is de inzet. Maar de Duitse staat beschouwt elke linkse intellectueel die zich niet ondubbelzinnig tegen de Baader-Meinhofgroep uitspreekt als verdachte. Langharige jongeren worden aangehouden en huiszoekingen zijn aan de orde van de dag. Wie protesteert tegen de ‘Isolationsfolter’ staat aan de kant van de RAF en is dus staatsgevaarlijk in een tijd dat de RAF snel groeit. Sartre probeert nog, tevergeefs, samen met onder andere Heinrich Böll een comité op te richten voor verbetering van de detentieomstandigheden van de Stammheimgevangenen, maar niemand wil zijn vingers daaraan branden.

Franse kranten schrijven dat Sartre blijkbaar seniel is geworden. Hijzelf verklaart enkele jaren later in een interview dat het bezoek een ‘complete mislukking is geweest’, maar ook dat als hij weer gevraagd zou worden, hij hetzelfde zou doen. Deze dubbelheid is kenmerkend voor Sartres gehele houding ten aanzien van de zaak.

Staatsgeheim
De onthullingen uit 2003 over de toedracht van de detentieomstandigheden door de gevangenisbewaarder Horst Bubeck (Stammheim. Die Geschichte des Vollzugsbeamten Horst Bubeck), die aanwezig was bij de historische ontmoeting, zijn uitermate compromitterend voor Sartres verhaal. De inmiddels gepensioneerde Bubeck – tot voor kort gehouden aan zwijgplicht vanwege zijn ambt – vertelt aan de journalist Kurt Oesterle wat jarenlang staatsgeheim bleef: al vanaf het begin van de detentieperiode werden Baader, Ensslin, Raspe en Meinhof uitzonderlijk goed behandeld, precies om te voorkomen dat de gevangenen de hongerstakingen zouden verwezenlijken waarmee ze al maanden hadden gedreigd. De cel waarin Sartre Baader had gesproken was slechts een officiële cel, zoals deze gebruikt werd voor alle andere gevangenen in Stammheim. Maar op de zevende verdieping beschikte het viertal over radio en tv, platenspelers, ze hadden meerdere cellen tot hun beschikking die waren ingericht als fitnessroom, een bibliotheek en een archief. Overdag waren de deuren geopend en waren zij bij elkaar, hoewel Meinhof, voortdurend vernederd en overschreeuwd door Baader, steeds meer geïsoleerd werd van de groep en zich terugtrok in haar cel waar ze in 1976 zelfmoord pleegde. Volgens Baader en Ensslin was het moord.

Wanneer we Bubeck op zijn goede woord geloven, dan nog hebben zijn onthullingen slechts betrekking hebben op de detentie in Stammheim, en niet op de andere gevangenissen waar wel degelijk sprake was van strikte isolatie en constante verlichting. De vraag blijft ook waarom de regering er niet voor zorgde dat Sartre het ‘paradijs’ op de zevende verdieping niet te zien kreeg. De mythe van ‘Isolationsfolter’ zou ontmanteld zijn geweest dankzij de meest invloedrijke intellectueel denkbaar. Bubeck verbaast zich erover dat Sartre tijdens de persconferentie vlak na het bezoek breeduit sprak over ‘Isolationsfolter’, terwijl Baader daar volgens hem met geen woord over had gerept. Sartre verstond geen Duits en de tolk stond buiten. Van de andere kant geeft Bubeck op zijn beurt toe geen Frans te verstaan, in tegenstelling tot Baader. Babylonische toestanden alom.

Verschoppelingen
Natuurlijk is het verleidelijk en eenvoudig om dit bezoek af te doen als een fatale misser. Daarmee is de grote schrijver-filosoof gered. De onthullingen van Bubeck pleiten bovendien niet voor Sartres zaak. Hoe ongemakkelijk het ook is, ik denk dat deze verklaring geen recht doet aan Sartres politieke intenties, en nog minder aan zijn filosofie. Het komt er dus op aan om deze actie vanuit zijn filosofie te begrijpen.

Sartre was gevoelig voor het revolutionaire karakter van de Baader-Meinhofgroep. Ook de maoïstische gauchisten in Frankrijk, waarvan zijn nieuwe secretaris Pierre Victor tot voor kort leider was geweest, achtte acties tegen de gevestigde orde rechtvaardig, omdat de staat als bezetter werd beschouwd. Sartre had de gauchisten gesteund door hoofdredacteur te worden van het maoïstische blad La Cause du peuple, dat weldra verboden werd. Het zou de enige keer zijn dat Sartre, na het uitdelen van dit blad op straat, enkele uren in de cel zou zitten. Hoewel de politieke intenties van de gauchisten en de Baader-Meinhofgroep hetzelfde waren, hadden de gauchisten zich niet schuldig gemaakt aan roofovervallen en moord. Maar Sartre beoordeelde de nieuwe maoïstische groeperingen – al moest hij zelf niets van Mao hebben – op hun revolutionaire daadkracht. Hij geloofde in de linkse revolutie, zag de noodzaak ervan in, en had sinds 1956 zijn hoop op het Sovjetcommunisme als verwezenlijking ervan laten varen. Sinds Critique de la raison dialectique uit 1960 had hij zijn zinnen gezet op een socialistische strijd van binnenuit. Nergens bleek dat zo duidelijk als een jaar later in zijn beruchte voorwoord tot het boek Les damnés de la terre (De verschoppelingen der aarde) van de zwarte schrijver Frantz Fanon.

In dit boek pleitte de psychiater Fanon voor de inzet van geweld uit naam van de werkelijke vrijheid. De gekoloniseerden zouden door de inzet van geweld hun eigen neurose, opgelopen door gewelddadige onderdrukking, kunnen genezen. Fanon was daarin beïnvloed door Sartre, die op zijn beurt een lofrede hield in het voorwoord: ‘De gekoloniseerde geneest zichzelf van de koloniale neurose door de kolonist met de wapens te verjagen. Wanneer zijn woede losbarst, vindt hij zijn verloren doorzichtigheid terug.’

Vooral deze ‘therapeutische rol’ van geweld maakt het boek van Fanon en het voorwoord van Sartre nog steeds zo omstreden. Geweld staat hier niet alleen in dienst van het verjagen van een bezetter, het is zelfs geneeskrachtig, in psychologische termen therapeutisch, of in marxistische termen: het brengt de gekoloniseerde tot zelfbewustzijn, het geweld is nodig om het klassenbewustzijn tot klaarheid te brengen.
Minder omstreden is dat Sartre wilde laten zien dat terreur altijd al een reactie is op een oorspronkelijke, primaire terreur (la violence originelle), waartegen de secundaire terreur – het terrorisme – zich verzet. Het oorspronkelijke geweld is het geweld dat de gevestigde orde gebruikt om haar macht te laten gelden. Tegelijkertijd doet het zich voor als het Goede, als de juist norm. Vanuit deze optiek is contraterreur ‘gerechtvaardigd’, en het was door de ‘schuld’ van de oorspronkelijke terreur dat geweld moest worden ingezet. Zeker, er zullen slachtoffers vallen, maar dat zal gebeuren ten bate van de oorspronkelijke eenheid: ‘Een andere mens: van betere kwaliteit’, schreef Sartre. Bovendien – daarvoor kunnen we al terecht in Het zijn en het niet – vallen er nooit ‘onschuldige’ slachtoffers. Nooit ben ik ‘getuige’ van geweld, maar altijd erin betrokken, omdat ik altijd al een keuze heb gemaakt: ben ik beul of slachtoffer, zal ik strijden, mij solidair verklaren of de rol van het ‘onschuldige slachtoffer’ op mij nemen? Voor Sartre zijn het in alle gevallen keuzes van een vrij mens.

In Fanon herkende Sartre de geest van de Franse Revolutie, die door de communisten was verkwanseld. Fanon maakte voor Sartre het geweld inzichtelijk, al had hij de inzichten zelf nauwkeurig voorbereid. Het geweld speelt de rol van de destructie van de ingeslapen, repressieve en daarom gewelddadige moraal. Het geweld dat zich tegen ons – de westerse maatschappij – keert is ons eigen geweld dat zichtbaar wordt. Sartre schreef: ‘Het geweld komt naar ons terug, het is het ogenblik van de boemerang: het treft ons, en evenmin als de andere keren begrijpen we dat het ons eigen geweld is’.

Voor Sartre is terrorisme dus geen manifestatie van een ‘ultiem Kwaad’, maar veeleer het uiterste middel tegen een oorspronkelijke terreur die de ander kolonialiseert of onderwerpt aan het allesvernietigende egoïstische kapitalisme. Het geweld dat ermee gepaard gaat, is nooit een doel op zich. Het terrorisme moet dus altijd vanuit een dialectiek worden begrepen. Wanneer het verzet in de Tweede Wereldoorlog – het opblazen van bruggen en het liquideren van Duitse militairen – gerechtvaardigd was, dan was elke strijd tegen elke bezetter gerechtvaardigd.

Sartres voorwoord tot Fanon werd niet alleen gretig gelezen en geciteerd door de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijders, maar ook door de Black Panterbeweging en de westerse stadsguerrilla’s die met name sinds ’68 actief werden. Het circuleerde als pamflet in ultralinkse kringen. Het pronkte naast andere werken van Sartre ook in de boekenkast van Ulrike Meinhof. Het was vooral de oorlog in Vietnam die de stadsguerrilla’s ervan overtuigden dat de gehele westerse wereld verdorven (gewelddadig) was en dat de guerrillastrijd zich dus niet moest beperken tot de moerassen van Vietnam.

De Baader-Meinhofgroep ontstond in het kielzog van deze nieuwe linkse strijd en het geweld dat werd ingezet kon op basis van Sartres eigen gedachten gerechtvaardigd worden. Sartre ging mee met de claim van de gauchisten en ook van de Baader-Meinhofgroep, namelijk dat Frankrijk en Duitsland in de jaren ’60 bezet waren door kapitalistische, kolonialiserende regeringen. Toen enkele jaren geleden de laatste leden hun straf hadden uitgezeten en vrijkwamen, verklaarden sommigen onder hen dat ze als schoolkind in de jaren ’50, op het Duitse platteland, de schoollessen met de Hitlergroet moesten inwijden. Dit was de legitimatie om zich bij de Rote Armee Fraktion aan te sluiten.
 
Vanuit het dialectische, sartriaanse perspectief bezien, moet het omstreden bezoek van Sartre aan Baader dus beslist niet als een foute inschatting worden afgeschreven. Sartre wist van meet af aan heel goed waar hij aan begon. Hij bleef zijn eigen revolutionaire inzet trouw. De werkelijke ‘boodschap’ was dan ook de daad van het bezoek zelf – ongeacht de onduidelijkheden over de woordenwisseling tussen de filosoof en de terrorist, en ongeacht de waarheid van de detentieomstandigheden. Het bezoek moet als een regelrechte aanval op de West-Duitse staat begrepen worden. Daarmee verklaarde Sartre zich niet voor het terrorisme, maar veeleer tegen de bourgeoisie, de onkritische massa – en wat dat betreft: hoe meer ophef, hoe beter!

In dat opzicht werd Sartre niet alleen gebruikt door de Baader-Meinhofgroep, maar gebruikte hij de beweging teneinde de dialectiek, de revolte tegen de westerse mogendheden, zoveel mogelijk op de spits te drijven.
Sartre begreep iets dat wij ons vandaag niet meer durven te permitteren, en, dat juist daarom zo belangrijk is: dat het moderne terrorisme als een revolutionaire energie is die de maatschappij ervoor behoedt weg te zakken in een slaafse burgermoraal, zoals Sartre deze had ondervonden tijdens het Vichy-regime in Frankrijk. Een tevreden burgermoraal die koste wat kost elke strijd uit de weg wil gaan en daarmee een repressieve, geniepige terreur in stand houdt van een zichzelf verrijkende, egoïstische maatschappij die slechts kan bestaan omdat de onderdrukten bestaan.

Het bezoek was dus niet zozeer een mislukking, maar niettemin blijven er vragen aan het adres van Sartre: waarom sprak hij met de anti-intellectueel Baader en niet met de veel intelligentere Ulrike Meinhof? Waarom zweeg Sartre toen Meinhof in 1976, en Baader, Ensslin en Raspe in 1977 onder nooit opgehelderde omstandigheden dood in hun cellen werden aangetroffen? Had hij dan uiteindelijk toch gelijk gekregen?
 
Ruud Welten is universitair docent filosofie aan onder andere de katholieke Theologische Universiteit te Utrecht. Hij stelde de bundel Sartre, een hedendaagse inleiding samen (uitg. Klement-Pelckmans) en hij is de bezorger van Sartres en Benny Lévy’s Wat blijft is de hoop (uitg. Klement-Pelckmans). Momenteel werkt hij aan een boek over Terreur en terrorisme bij Camus, Merleau-Ponty en Sartre.