Beginnen, je krijgt het hier mee.
Beginnen duurt het langst.
Beginnen heeft geen toekomst dan
Beginnen.
Beginnen is het eeuwigste talent.
Leonard Nolens, Bres
Geboorte en dood
‘Meletê thanatou’, ‘een zorg voor de dood’: zo heeft de filosofie zichzelf begrepen vanaf Plato, die in de prachtige en ontroerende dialoog Phaedo de filosofie bij monde van de tot de gifbeker veroordeelde Socrates definieert als ‘een oefening in sterven’, tot Heidegger, die de aandacht voor de sterfelijkheid aanziet als de opdracht van het denken. Dit eeuwenlange, de traditie van de filosofie onderspannende ostinato, wordt sporadisch versterkt door bezweringen van de geboorte: door Oedipus in Colonus van de Griekse tragediedichter Sophocles, waarin het koor verklaart dat niet geboren te zijn zegeviert over elke betekenis, en door het boek Job uit de Hebreeuwse Tenach, waarin de Edomiet Job de dag van zijn geboorte vervloekt. Het komt Hannah Arendt toe deze hardnekkige traditie, waarmee ze ongetwijfeld diepgaand vertrouwd was, ernstig te bevragen en te ontmantelen.
In 1924, toen ze achttien jaar oud was, schreef Hannah Arendt zich in aan de universiteit van Marburg om daar filosofie te gaan studeren bij een docent wiens reputatie zich pijl- snel in Duitsland aan het verspreiden was: Martin Heidegger. In de door Arendt gevolgde colleges biedt Heidegger een grondige en vernieuwende lectuur van Aristoteles’ Rhetoricaen Plato’s Sophistes, maar stelt hij ook de existentiële analyses op punt uit wat zijn magnum opus zou worden, Sein und Zeit. Arendt hoort er voor het eerst een commentaar op het door de Griekse filosofen gehanteerde onderscheid tussen poihsiV (poiêsis) enpraxiV (praxis), over het Sein zum Tode en over de tijd als de meest fundamentele structuur van de menselijke existentie. Heidegger, die haar toevertrouwt dat ze de enige is die zijn filosofie begrijpt, heeft nooit beseft hoeveel waarheid deze woorden van liefde en bewondering bevatten en hoe Hannah Arendt hem in de jaren vijftig van antwoord heeft gediend in een boek dat hem nergens vermeldt, maar voortdurend met hem in discussie treedt: The Human Condition is de titel van de Engelstalige editie, Vita activa oder Vom tätigen Leben de titel van de Duitse editie.
Al in de eerste bladzijden van deze studie, die volgens de Duitse titel een onderzoek naar activiteiten beoogt, legt Arendt haar kaarten op tafel: de metafysica mag dan ontspringen aan de sterfelijkheid, de menselijke activiteiten vinden hun oorsprong in de nataliteit, in het feit van de geboorte. Ze distantieert zich van Heidegger door een beweging uit te voeren die een spiegelbeeld vormt van diens denkspoor. Beiden veranderen een feit in een opdracht. Heidegger schuift de stelling naar voor dat de mens enkel op een eigenlijke en authentieke manier kan existeren als hij in het reine komt met zijn eigen sterfelijkheid; Arendt daarentegen houdt staande dat de mens enkel iemand kan worden als hij erin slaagt om altijd opnieuw geboren te worden.
Wat wil dat zeggen: altijd opnieuw geboren worden? Volgens Arendt komt met de geboorte van ieder mens een nieuw begin in de wereld. Om deze visie toe te lichten doet zij een beroep op de Griekse taal, die borelingen aanduidt met het woord voor ‘nieuw’: ‘neoV’, ‘neos’. Ieder mens is door de geboorte begiftigd met het vermogen om te beginnen en te vernieuwen. Voor ieder mens bestaat de opdracht erin dit vermogen als een gave in ontvangst te nemen en de belofte van begin die in elke geboorte schuilt te hernemen.
Geboorte en handelen
We dienen dus onze fysieke geboorte te hernemen door de vernieuwing die met de fysieke geboorte het leven gekregen heeft te bestendigen. Of, zoals Arendt zegt: de fysieke geboorte die ons het leven schenkt moet worden bevestigd door een tweede, existen tiële geboorte die ons binnenleidt in de wereld van dingen en mensen, van artefacten en menselijke verhoudingen, van zin en betekenis. Geboren worden is niet alleen het leven geschonken krijgen, maar ook en bovenal ter wereld gebracht worden.
De mogelijkheid om opnieuw te worden geboren en dus ter wereld gebracht is ons gegeven door de waaier van activiteiten die ons ter beschikking staan. Steunend op een linguïstische observatie onderscheidt Arendt drie activiteiten: arbeiden, werken en handelen. Ondanks hun onderlinge verschillen hebben deze drie activiteiten iets gemeenschappelijks: ze zitten alle drie geworteld in de nataliteit, dat wil zeggen ze brengen alle iets nieuws voort. Arbeiden produceert goederen die tegemoetkomen aan de noden van het lichaam en daarom geschikt zijn voor consumptie: tot de producten van animal laborans hoort bijvoorbeeld een brood. Werken produceert goederen die
de wereld bewoonbaar maken: de tuigen en instrumenten van homo faber richten op een deskundige en efficiënte manier de wereld in. Handelen ten slotte sticht en onderhoudt menselijke verhoudingen: zowel de ethiek van een huwelijk als de politiek van een demo- cratie zijn bij het handelen in het geding.
Hoezeer ze alle drie ook een begin inluiden, Arendt rangschikt ze wel in een hiërarchische orde en betitelt handelen als de hoogste activiteit. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerstewordt handelen in vrijheid geboren, in tegenstelling tot arbeiden, dat door de dwang van het noodzakelijke aangedreven wordt, en tot werken, dat aan de logica van het nut gehoorzaamt. Waar arbeiden tegemoetkomt aan de dwingende noodzaak van de lichamelijke behoeften en werken inzet op de dwingende rationaliteit van het instrumentele, daar heeft handelen zich van elke dwang bevrijd. Niemand kan zich aan de noodzaak van arbeiden onttrekken, maar niemand kan worden verplicht om zich in menselijke verhoudingen te engageren. Ten tweede tonen mensen echt wie ze zijn in het handelen. Wat de consumptiemaatschappij ook moge propageren, niet het zalige comfort van animal laborans, noch het technologisch succes van homo faber onthult de mens in zijn menszijn, maar wel het niet te berekenen risico van betekenisvol handelen.
Tegelijk moet Arendt, zoals Heidegger, vaststellen dat de mens voor de eigenlijke opdracht die zijn existentie uittekent
Terugschrikt, zoals de mens voor de eigen dood wegvlucht en de sterfelijkheid niet onder ogen wil zien, zo is hij bevreesd voor het waagstuk van de geboorte en de verborgen macht van het beginnen. Dit komt vooral in het handelen tot uiting, omdat alleen in het handelen de toekomst radicaal geopend wordt. Arbeiden is opgenomen in de cyclus van productie en consumptie: het produceert een artikel, klaar om te worden verteerd, en dient dus altijd te worden herhaald om in eendere behoeften te blijven voorzien. Werken bereikt een eindpunt in het afgewerkte product dat klaar is om in de wereld van artefacten een duurzame plaats in te nemen. Zowel de cyclische herhaling (van het arbeiden) als de op een eindpunt gerichte lineariteit (van het werken) ontbreekt in het handelen, dat een open, onvoorspelbaar en onoverzichtelijk proces in gang zet.
De nagenoeg onhandelbare moeilijkheid eigen aan menselijke verhoudingen bestaat erin dat elke vorm van maken (of werken en vervaardigen) er gedoemd is te mislukken en dat er opgevorderd wordt tot een andersoortige activiteit, met name een activiteit die afstand doet van het beheersen en controleren en zich engageert om zonder meesterschap invloed uit te oefenen en in te grijpen. Deze activiteit van het handelen, die vereist is in het domein van ethiek en politiek, is aan het onvoorziene overgeleverd en roept ongewilde of zelfs ongewenste neveneffecten in het leven. Precies omdat de activiteit, eigen aan het ethische en politieke, een wildgroei aan onvoorziene resultaten genereert, lijkt ze verwant aan het natuurlijke proces van wedergeboorte en heropleving. Zoals overal in de natuur nieuwe bloemen en gewassen opschieten, zo brengen (ethische en politieke) handelingen resultaten voort die door niemand konden worden voorzien of gepland. Maar deze gelijkenis bevat een gevaarlijke begoocheling. Terwijl de natuur gestuurd wordt door een spontaan proces van regeneratie en door de zich immer herhalende cyclus van geboorte, wasdom en dood, zijn menselijke verhoudingen verstoken van een dergelijke spontane regeneratie: de ethiek en politiek van menselijke verhoudingen heeft nood aan een niet- aflatende vernieuwing en bevestiging, zo niet is ze voorbestemd tot ondergang en verval. Wie een initiatief wil nemen en een begin maken, wie de wereld der menselijke aangelegenheden wil vernieuwen, opent het onvoorziene en onvoorspelbare, waagt zich in een domein voorbij de controle van de expertise, geeft zich over aan het onkenbare en onberekenbare. Met een bijna aanstootgevend laconisme schrijft Arendt dan ook dat ‘he who acts never quite knows what he is doing’: wie handelt, weet nooit helemaal wat hij doet. Ze boort met deze uitspraak een theorie van het handelen aan die elke traditionele ethiek en politiek ver achter zich laat. Beginnen kan nooit helemaal verantwoord worden: elk begin is ketters, omdat het breekt met het overgeleverde en orthodoxe, met het vertrouwde en maatgevende. Het kan niet worden verantwoord, precies omdat het de oude paradigma’s opzijschuift, maar ook omdat het verantwoordelijkheid niet langer begrijpt vanuit een laatste grond en dus de betekenis van wat verantwoordelijkheid is verlegt.
Tegelijk wordt duidelijk dat een daad die volledig kan worden verantwoord en dus volledig met de bestaande regels strookt niet alleen niet vernieuwt, maar bovendien geen echte handeling kan worden genoemd. Een volledig te verantwoorden daad past in een bepaald programma, is de uitkomst van bepaalde voorschriften. Een handeling die echt een begin maakt, kan niet anders dan zijn eigen programma ontwerpen, nieuwe wetten uittekenen. Omdat het begin de zuivere toekomst exploreert, ligt het niet in het verlengde van het verleden en kan het niet in termen van het verleden worden begrepen of verantwoord. Het begin draagt altijd het geheim, en dat wil ook zeggen: het onvertrouwde en het unheimliche, in zich. Daarom staat elk begin in het teken van Luthers uitspraak die het onvermogen om een verklaring en een verantwoording te geven belijdt: ‘Hier stehe ich, ich kann nicht anders.’
Handelen bewaart het beginnen en het toekomstige; daarom aanziet Arendt beloven en vergeven als de twee belangrijkste vormen van handelen. Beide handelingen illustreren eveneens het principe dat de handelende niet weet wat hij doet. Wie de belofte ‘Ik zal van je houden in goede en kwade dagen’ uitspreekt, weet niet wat hij zegt: hij belooft een toe- komst in confrontatie met het onvoorstelbare. Hij belooft het onmogelijke: ik zal ervoor zorgen dat er ook in de toekomst voor jou een toekomst is. Dit onmogelijke, dat tot niemands mogelijkheden behoort, is het meest beloftevolle: het geloof dat een begin gegeven zal zijn.
Ook in het vergeven wordt de toekomst gevrijwaard. Wie vergeeft, is bereid om de band tussen de dader en zijn daad of tussen de dader en de misdaad door te knippen, en weigert aldus om de dader tot die ene (mis)daad te herleiden. Wie vergeeft, zegt: ‘Jij bent meer dan die ene misdaad die je begaan hebt.’ Op die manier is vergeven niets minder dan een nieuwe kans geven aan de misdadiger, hem een echte toekomst geven, dat wil zeggen een toekomst die niet in het verlengde van het verleden ligt. Maar vergeven bevrijdt niet alleen de misdadiger, het bevrijdt ook het slachtoffer. Wie als slachtoffer kan vergeven, weigert zichzelf te identificeren met de rol van slachtoffer. Of andersom: wie als slachtoffer niet kan vergeven, omdat hij de dader haat, is op een vreemde manier meer de gevangene van de dader dan wie wel kan vergeven: het onvergeeflijke heeft iets verwoestends en zet mensen vast in een onwrikbare relatie. Arendt verwijst in haar bespreking van de vergeving uitdrukkelijk naar het christendom. Ze beklemtoont dat Jezus van Nazareth de vergevingsgezindheid aan de wereld heeft geschonken: volgens de evangelist Lucas vergaf hij zelfs de soldaten die hem aan het kruis nagelden. Ze beklemtoont verder dat het christendom de geboorte van een kind als blijde boodschap verkondigt alsook het geloof dat menselijke handelingen wonderen kunnen verrichten en bergen verzetten. Ten slotte vermeldt ze graag dat binnen de christelijke cultuur komaf gemaakt is met de thanatologie uit de Oudheid. In zijn politiek-theologisch tractaat De Civitate Dei (Over de stad van God) stelt Augustinus dat God de mens geschapen heeft om in de wereld het vermogen tot beginnen te introduceren. Met de komst van de mens wordt in de reeds bestaande wereld iets nieuws binnengebracht: mens-zijn is kunnen beginnen. ‘Initium ut esset, creatus est homo’: ‘opdat er een begin zij, is de mens geschapen.’ Omdat hij een begin is, kan de mens beginnen, en dit initiële begin wordt met de geboorte van ieder mens bevestigd.
Geboorte en politiek
Het vermogen om te handelen en te beginnen geldt voor Arendt als het politieke principe bij uitstek. Ze hanteert dit principe als een criterium: welke regimes laten een begin(nen) toe?
‘In the beginning all the world was America’ (‘In het begin was heel de wereld Amerika.’) Deze zinsnede van John Locke verwoordt perfect hoe sterk de ontdekking van het nieuwe continent tot de verbeelding gesproken heeft, niet alleen van doopsgezinden, maar ook van politici als John Adams en Thomas Jefferson, die slechts één droom koesterden: ‘to found Rome anew’ (‘Rome opnieuw te stichten’). Arendt looft dan ook de Amerikaanse revolutionairen, omdat hun revolutie inderdaad iets nieuws gebracht heeft: niet alleen de overwinning op Groot-Brittannië in de bevrijdingsoorlog, maar ook een onafhankelijkheidsverklaring die opent met de beloftevolle regel ‘we hold that all men are created equal’. Jeffersons grootste zorg bestond erin om de geest van de revolutie door te geven, zodat latere generaties niet de kans ontnomen wordt om de uit zijn voegen rakende wereld te herstellen. Het is zeker niet toevallig dat president Obama in zijn inspirerende speeches altijd opnieuw de bezieling van de founding fathers in herinnering roept.
Het verbod om te beginnen en te vernieuwen vormt de meest fundamentele vuistregel van totalitaire regimes, zoals het nazisme en het stalinisme. In haar magistrale studie The Origins of Totalitarianism toont Arendt aan dat het nazisme geen nood heeft aan overtuigde
nazi’s en het stalinisme geen nood aan overtuigde communisten. De ideale onderdanen van een totalitaire heerschappij zijn mensen die door de ideologische dwang elk contact met de werkelijkheid en met hun medemensen verloren hebben; het zijn mensen die denken noch oordelen, die geen enkele ervaring opdoen en voor wie het onderscheid tussen waar en onwaar of tussen feit en fictie opgehouden heeft te bestaan. Zulke mensen handelen niet: elk initiatief, elke spontaneïteit is hun ontnomen. Ze zijn integendeel herleid tot een bundel reacties of ze zijn zo ontmenselijkt dat zelfs de meest instinctieve reacties uitblijven. De ideale onderdanen vinden we terug in de verhalen van Primo Levi. Het zijn die kampgevangenen die in het Bargoens van de Duitse kampen werden aangeduid met de term Muselmannen in dat van de Russische kampen met dochodjaga: het zijn levende doden, zo door honger en ontbering uitgeteerd dat vernederingen en stokslagen geen vat meer op hen hebben. Is dit een mens, luidt de titel van Primo Levi’s getuigenis. De titel bevat zowel een vraag als een voorwaardelijke zin: ‘Is dit nog een mens?’ en ‘Wat, als dit een mens is?’
Met aandrang dienen we ons af te vragen hoe het gesteld is in de hedendaagse democratieën die zich zo graag presenteren als de hoeders van vrijheid. Arendt waarschuwt ons: de hedendaagse democratieën worden bedreigd door zowel consumptie als door bureaucratie. De consumptiemaatschappij eigent zich alles toe om het te verteren en op te gebruiken en reduceert elke activiteit tot een vorm van arbeiden dat aan zekere behoef- ten voldoet. De bureaucratie is een niemands bewind, een regering door de anonimiteit. Beslissingen worden er genomen aan de hand van procedures die zelf in het teken staan van zogenaamd onvermijdelijke gebeurtenissen, zoals de vooruitgang of de economische ontwikkeling. Mensen worden niet aangemoedigd om iemand te worden; integendeel, ze lijken meer op de storende factor in een perfect geoliede machine. Hoe vaak ook de leuze van de vrijheid gescandeerd wordt, men is vergeten dat mensen in vrijheid iemand worden doordat ze handelen en de wereld vernieuwen: het echte begin wordt in de bureaucratie geschuwd, het zou alleen maar de procedures in de war sturen. De anonieme druk die de heerschappij van het ‘men’ invoert, bedreigt de bureaucratie met de banaliteit van het kwaad: een kwaad dat door niemand gewild is, en juist daardoor onstuitbaar toeslaat.
Een van de merkwaardigste teksten uit haar rijke oeuvre, ‘The Crisis in Education’, eindigt Arendt met de volgende zinnen:
‘Wat ons allen aangaat en daarom niet aan de pedagogiek als gespecialiseerde wetenschap kan worden overgelaten, is de relatie tussen volwassenen en kinderen in het algemeen of, nog algemener en preciezer gesproken, onze houding tegenover het feit van de nataliteit: het feit dat wij allemaal ter wereld gekomen zijn door geboorte en dat deze wereld bestendig door geboorte vernieuwd wordt. In de opvoeding wordt beslist of wij genoeg van de wereld houden om er de verantwoordelijkheid voor op te nemen en haar meteen ook te redden van de ondergang die, zonder die vernieuwing, zonder de komst van de nieuwen en de jongeren, onvermijdelijk zou zijn. In de opvoeding beslissen wij ook of we onze kinderen genoeg liefhebben om hen niet uit onze wereld te verbannen en hen aan henzelf over te laten, noch hun de kans te ontnemen om iets nieuws – iets dat niet door ons te voorzien valt – te ondernemen, maar hen integendeel nu al voor te bereiden op hun opgave: het vernieuwen van een gemeenschappelijke wereld.’
Literatuur
Arendt, H. (1951). The Origins of Totalitarianism. New York: hbc.
Arendt, H. (2005). Totalitarisme. Amsterdam: Boom.
Arendt, H. (1958). The Human Condition. Chicago: Chicago University Press.
Arendt, H. (1967). Vita Activa oder Vom tätigen Leben. München: Piper.
Arendt, H. (1994). Vita Activa. Amsterdam: Boom.
Arendt, H. (1993). The Crisis in Education. In H. Arendt, Between Past and Future. Londen: Penguin Books. Arendt, H. (1994). Tussen verleden en toekomst. Leuven: Garant.
Levi, P. (1987). Is dit een mens. Amsterdam: Meulenhoff.
Lyotard, J.-F. (1991). Survivant. In J.-F. Lyotard, Lectures d’enfance. Parijs: Galilée. Nolens, L. (2008). Bres. Amsterdam/Antwerpen: Querido.
Revault d’Allonnes, M. (2006). Le pouvoir des commencements. Parijs: Seuil.
Schutter, D. De (2005). Het ketterse begin. Budel: Damon.