Een van de hoekstenen van het idee dat de wetenschap een eenheid is, wordt gevormd door de overtuiging dat er in haar rijk één taal wordt gesproken: de taal van de feiten. Natuurlijk zijn er tussen de wetenschappen ook grote verschillen, maar die betreffen volgens deze overtuiging het gebied van de theorieën. De data waarop deze zich baseren, zouden neutraal geformuleerd kunnen worden. Als dit niet zo zou zijn, wordt ons het angstbeeld van een grote spraakverwarring voorgehouden.
Strijkkwartet
Tegen het idee dat het mogelijk is neutrale beschrijvingen van feiten te geven is herhaaldelijk bezwaar aangetekend. William James schreef in The Will to Believe: ‘Een strijkkwartet van Beethoven is werkelijk, zoals iemand ooit heeft gezegd, het geschraap van paardenstaarten op kattendarmen en kan in zulke termen uitputtend beschreven worden; maar de toepassing van deze beschrijving sluit op geen enkele wijze de toepassing van een volkomen andere beschrijving uit.’ We zouden eraan toe kunnen voegen dat lang niet alle uitvoeringen van Beethoven resulteren in muziek van hetzelfde niveau. Wat een bepaalde uitvoering zo bijzonder maakt, valt in termen van kattendarmen waarschijnlijk niet uit te leggen. Het kan dus, al naar gelang onze vragen, in de praktijk nodig zijn de (op zich complete) beschrijvingen aan te vullen met andere.
Verschoven paradigma’s
Een van de bekendste critici van de opvatting dat de wetenschap zich op een neutrale beschrijving van de wereld kan verlaten is Thomas Kuhn (1923-1996). Kuhn studeerde natuurkunde aan Harvard. Als promovendus gaf hij een cursus natuurkunde voor studenten in de alfawetenschappen waarin historische voorbeelden van wetenschappelijke vooruitgang werden behandeld. Daarover sprekend ontdekte hij dat grote wetenschappelijke omwentelingen, zoals de overgang van het aristotelische wereldbeeld naar dat van Newton, er voor de betrokkenen destijds heel anders hadden uitgezien voor dan voor de mensen nu. Kuhns eerste boek was een casestudy van The Copernican Revolution (1957). Hierna richtte zijn onderzoek zich op meer algemene patronen bij wetenschappelijke omwentelingen. Hierover publiceerde hij in 1962 The Structure of Scientific Revolutions. Aan dit boek dankt hij zijn roem: het is in zeker twintig talen vertaald en het werd letterlijk een million-seller.
Het bekendste concept dat Kuhn in dit boek lanceert is ‘paradigma’. De laatste edities van Van Dale vermelden als betekenis van dit inmiddels ingeburgerde begrip: ‘algemeen kader van de theorievorming van een bepaalde wetenschap in een bepaalde periode’ en ‘het geheel van wetenschappelijke prestaties dat door onderzoekers op een bepaald moment in de ontwikkeling van een wetenschap als maatgevend wordt beschouwd’. Het woord is een eigen leven gaan leiden en is zelfs in reclame gebruikt. Kuhn zelf heeft uit dit succes zo zijn conclusies getrokken en zich sinds het midden van de jaren zeventig niet meer van het concept bediend. In een interview met N. Wade uit 1977 zegt hij dat hij de categorieën uit zijn boek tracht te vergeten en dat zijn theorie veel te schematisch was om ook maar enigszins op één concreet geval toegepast te kunnen worden.
Slingerbeweging
Hoewel Kuhn afscheid heeft genomen van het paradigmabegrip, kent zijn filosofie sinds de jaren zestig een aantal hardnekkige thema’s. Eén daarvan is de relatie tussen de verschillende conceptuele systemen in de wetenschap en de realiteit die zij beschrijven. Volgens Kuhn stelt het kentheoretisch gezichtspunt dat ‘de afgelopen drie eeuwen in de westerse filosofie domineerde’ dat theorieën ‘eenvoudig door mensen tot stand gebrachte interpretaties zijn van vaste gegevens’. In zijn historisch onderzoek van de wetenschap ontdekte hij echter dat wat als een ‘vast gegeven’ geldt in hoge mate aan verandering onderhevig is, al naar gelang de vragen en de begrippen van de wetenschappers veranderen.
Laten we aan de hand van Kuhn naar een concreet voorbeeld kijken. ‘Sinds de grijze oudheid hebben velen een of ander zwaar lichaam heen en weer zien slingeren aan het einde van een draad of ketting tot het ten slotte tot rust kwam. Voor de aristotelici, die geloofden dat een zwaar lichaam naar zijn natuur van een hogere positie naar een ruststand in een lagere positie wordt bewogen, was het heen het weer zwaaien gewoon een bemoeilijkte valbeweging. In bedwang gehouden door de ketting kon het zwaaiende lichaam pas in de laagste positie tot rust komen na enige tijd heen en weer te hebben bewogen. Toen Galilei daarentegen naar het heen en weer zwaaiende lichaam keek, zag hij een slinger, een lichaam dat er bijna in slaagde om dezelfde beweging een oneindig aantal keren te herhalen.’ De simpele vraag is nu welke van beide beschrijvingen de juiste is. Volgens een wijdverbreide opvatting kan in geval van twijfel aan de hand van neutrale gegevens over ‘de werkelijkheid’ tot de (on)juistheid van een theorie besloten worden. Zulke gegevens zijn hier niet: metingen die men zou doen om de slingerbeweging te kwantificeren, kunnen in beide theorieën worden opgenomen. De beschrijving van wat er feitelijk gebeurt, is hier in beide gevallen al een conceptualisering, die we niet kunnen omzeilen. De keuze zou volgens Kuhn afhangen van de opvattingen die men reeds heeft. Zijn dat die van Galilei, dan is de verklaring van de aristotelici niet zozeer onjuist, maar eerder onzinnig, omdat de concepten waarvan zij zich bedienen (‘elementen’ die hun ‘natuur’ zouden kunnen volgen) in de wetenschap niet voorkomen. Kuhn wil met voorbeelden als dit laten zien dat twee theorieën de gegevens waarop zij elk betrekking hebben zo verschillend kunnen conceptualiseren dat de ene theorie niet meer begrepen kan worden in termen van de andere theorie. In zo’n geval noemt Kuhn de theorieën ‘incommensurabel’.
Incommensurabiliteit
Het woord ‘incommensurabel’ is opgebouwd rond mensura, Latijn voor maatstaf of maat, ‘datgene waarmee men iets vergelijkt of beoordeelt’. ‘Commensurabel’ betekent ‘meetbaar met dezelfde maatstaf’, ‘beoordeelbaar volgens dezelfde criteria’. Incommensurabiliteit treedt op als een maatstaf die gebruikt wordt bij het meten, begrijpen of beoordelen van het een, niet kan worden gebruikt bij het meten, beoordelen of begrijpen van het ander, en andersom.
Het woord incommensurabiliteit werd in het verleden vooral gebruikt voor de relatie tussen de zijde en de diagonaal van een vierkant: de eerste is in gehele getallen uit te drukken, de ander niet. Bij het gebruik in de wetenschapsfilosofie gaat het bij de invulling van mensurae vaak om maatstaven in de zin van concepten.
Het is misschien in de dagelijkse taal wat merkwaardig om te zeggen dat een concept een maatstaf is. Als iemand in een natuurkundig kader over bijvoorbeeld de maan zou spreken en hij zou laten blijken dat hij de maan tot de planeten (of misschien wel tot de godinnen) rekent, dan kan zijn verbale gedrag beoordeeld worden met het hedendaags fysisch conceptueel systeem als maatstaf. Hij blijkt dan eenvoudig ‘niet op de hoogte’ te zijn en verdient een portie goedbedoelde voorlichting. Dat zou iemand die vanuit een heel ander wereldbeeld naar de maan kijkt (laten we zeggen iemand uit een pre-industriële cultuur) echter ook van de fysicus kunnen zeggen. Het concept ‘maan’ uit hedendaagse fysica is aldus incommensurabel met dat uit een natuurreligie.
Een probleem is incommensurabiliteit alleen maar als men haar over het hoofd ziet, dat wil zeggen als men er als een vanzelfsprekendheid van uitgaat dat mensen die het over hetzelfde woord hebben daarmee ook hetzelfde bedoelen. Bij het historisch onderzoek dat Kuhn uitvoerde, stuitte hij voortdurend op situaties waarbij het ogenschijnlijk om een simpele contradictie leek te gaan: de één beweert bijvoorbeeld dat de aarde draait, de ander ontkent dit. Wie oog heeft voor incommensurabiliteit ontdekt dat er in zulke discussies meer aan de hand is. We kunnen alleen van een contradictie spreken als de betekenisinhoud van de termen in de redenering identiek is (‘bij hetzelfde en onder hetzelfde opzicht’ – Aristoteles). In dit geval wordt aan deze voorwaarde niet voldaan: ‘aarde’ betekent in het ene systeem iets anders dan in het andere. Bij Copernicus wordt ‘aarde’ in de betekenis gebruikt van een van de bewegende planeten, terwijl bij Ptolemeus de aarde de constante achtergrond was van waaruit zoiets als het al of niet bewegen van voorwerpen kon worden waargenomen. Kuhn schrijft: ‘de mensen die Copernicus gek noemden, omdat hij beweerde dat de aarde bewoog (…), hadden niet zomaar ongelijk. Een gedeelte van wat ze met “aarde” bedoelden, was een onbeweeglijke positie.’ Copernicus’ vernieuwing leidde tot veranderingen in de betekenis van zowel ‘aarde’ als van ‘beweging’. Zonder die veranderingen was het idee van een bewegende aarde eenvoudig onzin.
Vertaling
Wie zoals Kuhn het verschil in betekenis tussen termen uit twee theorieën problematiseert, kan de vraag verwachten of dit betekenisverschil niet door vertalingen of toelichtingen opgelost zou kunnen worden. Kuhn is in zijn latere werk gaan benadrukken dat het betekenisverschil dat optreedt bij incommensurabiliteit juist niet door vertaling kan worden overbrugd.
Kuhns impliciete analogie tussen de talen van theorieën en natuurlijke talen werkt wel misverstanden in de hand. Hij maakt in een opstel uit 1983 onderscheid tussen ‘vertalen in enge of technische zin’ (woord-voor-woordvertalingen) en een ‘interpretatief moment’. Voor vertaling in de eerste zin is het volgens Kuhn noodzakelijk dat elke term uit de brontaal kan worden verbonden met een term in de doeltaal die van gelijke strekking en betekenis is. Als een term (bijvoorbeeld ‘aarde’) in de ene taal tot andere categorieën behoort dan in de andere taal (‘centrum van het universum’ versus ‘planeet’), dan spreekt Kuhn van afwijkingen in de ‘structuur van het lexicon’. Hierdoor is de strekking van twee op het eerste gezicht identieke begrippen niet meer hetzelfde en kan aan de noodzakelijke voorwaarde voor vertaling in enge zin niet voldaan worden. In dat geval kunnen we de twee talen volgens Kuhn incommensurabel noemen. Incommensurabiliteit zou dus een bijzonder geval van onvertaalbaarheid zijn.
Kuhn heeft zonder meer gelijk als hij alleen zou beweren dat beide betekenissen van ‘aarde’ of ‘planeet’ niet door elkaar gebruikt kunnen worden. Maar uit zijn beschouwing over vertaalbaarheid blijkt dat hij een simplistisch beeld heeft van het vertaalproces bij natuurlijke talen. Merkwaardig is om te beginnen dat Kuhn het eenvoudig substitueren van woorden van de ene taal in de andere als ‘vertaling in “technische” of “enge” zin’ aanduidt, want het is in het geheel nog geen vertalen. Dergelijke substituties leveren slechts resultaten op als ‘I shall it fine find if I a picture with signature from the Beatles can get’. De twee ‘momenten’ in elk vertaalproces die Kuhn onderscheidt vallen bij het vertalen tussen natuurlijke talen samen: een vertaler kan het nooit zonder interpretatie stellen.
Het is verder nogal simplificerend om te spreken van vertaalbaarheid zonder meer. Vertaling is nooit eenvoudigweg ‘wel of niet mogelijk’ zoals Kuhn beweert: er zijn gradaties, er zijn meer of minder geslaagde vertalingen en als het nodig is kunnen gebaren, technische hulpmiddelen of tekeningen ons bijstaan.
In de laatste publicaties van Kuhn laat hij het vertaalmodel weer los. In 1993 schrijft hij dat hij er helemaal naast zat met het spreken over vertaling. ‘Ik besef nu dat ik het over het leren van talen had, een proces dat niet gepaard hoeft te gaan met een volledige vertaling van de ene taal in de andere’. Men kan dus, volgens de laatste opvattingen van Kuhn, leren werken met en denken in de concepten van een andere, incommensurabele theorie door ze te leren gebruiken.
De vraag is dan wat Kuhn als kenmerkend ziet voor incommensurabiliteit, nu de kwalificatie ‘onderling onvertaalbaar’ ongeschikt blijkt te zijn. Hij zocht een antwoord aan de hand van de in de taal besloten indeling van de realiteit (door Kuhn ‘structuur van het lexicon’ of ‘taxonomie’ genoemd).
Taxonomie
Kuhn schrijft in 1993 nog dat incommensurabiliteit ‘dominates my project’. Hij houdt enkele lezingen over de ontwikkeling van zijn denkbeelden, maar staat niet toe dat de tekst hiervan verspreid wordt of dat er zelfs maar uit geciteerd wordt. Hij kondigt er in voordrachten een nieuw boek over aan, maar wil daarvan kennelijk nog niet te veel openbaar maken. Kuhn is overleden in 1996 en of zijn boek postuum gepubliceerd zal worden is mij niet bekend. De lezingen in kwestie zijn niet opgenomen in zijn laatst gepubliceerde verzameling opstellen (The Road Since Structure) (2000). De redacteuren daarvan geven in hun inleiding aan dat ze ook aan de bezorging van Kuhns onvoltooide boek werken, maar dat is nu, acht jaar later, nog steeds niet verschenen.
Uit de verspreide bronnen valt het volgende op te maken. Onze kennis bestaat, zo zegt Kuhn, deels in de vorm van ‘rubrieken’: namen die zijn gegeven aan groepen verschijnselen die voor ons gevoel onderling samenhangen en die een rol spelen bij het onderzoek van die verschijnselen. Een naïeve visie op de waarde van dergelijke indelingen is dat de relatie tussen onze termen een weerspiegeling is van de relatie tussen de daarmee corresponderende zaken in de werkelijkheid. De categorieën van onze taxonomie zijn dan ‘natural kinds’, die eenvoudigweg ‘gegeven’ zijn. Maar historisch onderzoek laat zien dat zulke indelingen steeds veranderen. Met de term incommensurabiliteit gaat Kuhn nu de relatie aanduiden tussen verschillende taxonomieën.
Centraal in een taxonomische indeling staat volgens Kuhn het ‘no-overlap’-principe. Twee verschillende soortnamen ‘share no reference’ (tenzij ze zich verhouden als species tot genus). Dit betekent dat bij de verandering in de betekenis van één soortnaam, ook de betekenis van andere termen uit het lexicon verschuift. Dit is in het dagelijkse werk van een individuele wetenschapper waarschijnlijk nooit aan de orde. Verandering van lexicon is volgens Kuhn een ingrijpend en noodzakelijkerwijs collectief proces. Kuhn schrijft nu dat veranderingen van taxonomie fundamenteel zijn voor wat hij in zijn boek uit 1962 ‘scientific revolutions’ noemde. Een van Kuhns voorbeelden van zo’n verandering van lexicon betreft wederom de overgang in de astronomie van Ptolemeus naar Copernicus. Vóór deze overgang waren de zon en de maan planeten en de aarde niet, daarna was de aarde een planeet, de zon een ster en was de maan een nieuw type hemellichaam, een satelliet’.
Wetenschap na Babel
Kuhn is lang blijven sleutelen aan zijn theorie over incommensurabiliteit en vertaalbaarheid. Er zijn voortdurend critici geweest die menen dat zijn ideeën de deur openden naar een desastreus relativisme. Ze vermoeden dat Kuhn beweert dat ‘data’ louter een kwestie van taal zouden zijn. Er dreigt in hun ogen dan een babylonische spraakverwarring, die de meest evidente zaken aan ons oog zou kunnen onttrekken.
Deze ‘relativistische’ interpretatie van het kuhniaanse gedachtegoed kan overigens niet rekenen op steun van Kuhn zelf. Hij stelt uitdrukkelijk dat hij niet met ‘postmodernisme’ of ‘relativisme’ geassocieerd wil worden. De ‘alles is taal’-opvatting laat geen ruimte meer voor de weerbarstigheid van de natuur en ontneemt ons elke grond om de wetenschappelijke overtuigingen te bekritiseren op basis van hun confrontatie met de responsen van wat men onderzoekt, met verrassende onderzoeksresultaten of met anomalieën.
In de artikelen waarin Kuhn incommensurabiliteit beschrijft als een vertaalprobleem blijkt dat hij een nogal simplistisch beeld van vertalen heeft. Dit kan de lezer op het idee brengen dat de problemen in kwestie ook zouden kunnen samenhangen met een te kunstmatig en te schematisch beeld van wetenschappelijk en dagelijks taalgebruik. Misschien ligt de grootste ‘spraakverwarring’ niet in het feit dat mensen verschillende talen spreken en langs elkaar heen kunnen praten. De spraakverwarring is eerder te wijten aan het idee dat de taal met haar ambiguïteit en de flexibiliteit kennelijk altijd maar weer een moeilijkheid vormt in plaats van een mogelijkheid. Juist in het ‘tussengebied’ van verschillende theorieën, letterlijk zelfs in het tussengebied van de wandelgangen, de campus, de cafés, hebben mensen van verschillende ‘paradigma’s’ elkaar ontmoet. Voor zover de wetenschap een eenheid kan zijn, zal deze daar ontstaan, incommensurabiliteit of niet.