Sociologisch onderzoeker Elena Ponzoni keert zich tegen de verdachtmaking van gastvrijheid. Haar onderzoek laat zien dat burgerinitiatieven voor vluchtelingen een grote potentie hebben om bij te dragen aan gastvrijheid en inclusie.
Is Nederland een gastvrij land?’ Ik herinner mij dat ik mezelf deze vraag stelde in het vliegtuig tijdens mijn allereerste reis naar Amsterdam. Nog nooit had ik Nederland bezocht en ik kende ook geen mensen uit Nederland, tot ik ineens, een beetje onverwachts, een studiebeurs won om een jaar in Amsterdam te studeren. Ik vroeg mij af hoe ik ontvangen zou worden in deze voor mij onbekende samenleving, hielden ze daar wel van buitenlanders? Of zou de geliefde leus van mijn Milanese oma Moglie e buoi dei paesi tuoi (vrij vertaald uit het Italiaans: Trouw en doe zaken met mensen uit je eigen land) daar ook populair zijn? Gelukkig kon ik voor de eerste weken terecht bij Marieke, een vriendelijke dame met wie ik via mijn netwerk in Milaan in contact was gekomen. Zij ontving mij in haar huis, gaf mij een strippenkaart voor het ov. ‘Het komt goed’, dacht ik.
Zestien jaar later blijkt dit een vraag die veel Nederlanders en Europeanen bezighoudt. Zijn wij (nog) een gastvrije samenleving? De grote aantallen asielzoekers die vanaf de zomer van 2015 de grenzen van Europa hebben bereikt en de worsteling van Europese instituties om hier het hoofd aan te bieden, hebben voor vele burgers van deze vraag een morele oproep gemaakt. Terwijl negatieve reacties en angstige protesten de boventoon voerden in de media, ontvouwde zich een (misschien minder zichtbare) keten van solidaire reacties. Mensen die zich wilden distantiëren van de hardheid waarmee ‘fort Europa’ werd beschermd, deden dat vooral door middel van concrete praktijken van gastvrijheid. Denk aan acties op stations, waar vluchtelingen werden opgevangen met welkomstborden, of de steden waarin stadsbewoners noodopvangen organiseerden. Deze acties lijken misschien van tijdelijke aard en korte duur, maar dit beeld klopt in veel gevallen niet. Integendeel, de golf van solidariteit die over Europa spoelde, veroorzaakte een verandering in het landschap van opvang en ondersteuning van vluchtelingen – in Nederland evenals in andere Europese landen.
Sterker nog, wat volgens wetenschappers in historisch opzicht opvallend was aan de bestuurlijke crisis van 2015, was niet zozeer de hoeveelheid vluchtelingen – want vergelijkbare aantallen asielzoekers hadden al in eerdere periodes Europa bereikt. Het bijzondere was juist het krachtige antwoord van het maatschappelijk middenveld, dat tegenwicht bood aan de ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’ van overheidsinstituties. Talloze kleine burgerinitiatieven, vrijwilligersorganisaties en sociale ondernemingen bleven na de crisis achter als schelpen op het strand. Een paar jaar verder zien we deze initiatieven worstelen om te overleven, en tegelijkertijd luid een plek claimen in gesprek met overheid, langer bestaande ngo’s en formele instanties. Met de nieuwe inburgeringswet die in 2021 van kracht gaat, neemt de druk weer toe om, nu vanuit gemeenten, een antwoord te vinden op de vraag: wat is de rol van dit nieuwe maatschappelijke veld en hoe moeten we ons daartoe verhouden?
De ander is altijd meer dan een gast
De reactie van zowel wetenschappers als instituties op de opmars van vrijwillige inzet rondom de vluchtelingencrisis is gemengd. Studies uit crisismanagement laten zien dat vrijwilligers- en burgerinitiatieven die inspringen in tijden van crisis kunnen helpen om tijdens de meest kritieke momenten van nood het hoofd bieden aan de plotseling opkomende problemen. Tegelijkertijd kunnen overheden, formele voorzieningen en ngo’s die een gevestigde positie hebben deze initiatieven als een ongemakkelijke aanwezigheid ervaren. Waar voorvechters van informele initiatieven lovend zijn over hun vermogen om op een flexibele manier aan te sluiten bij noden van specifieke groepen, waarschuwen critici voor de risico’s van een te groot beroep op spontane maatschappelijke krachten – zoals de mogelijkheid dat zij op onprofessionele wijze taken overnemen die bij professionals horen, het risico van paternalistische houdingen, of juist het risico dat zij, door de gaten van overheidsbeleid op te vullen, falend beleid onzichtbaar maken.
In dit essay laat ik zien dat de opkomst van deze initiatieven een maatschappelijke meerwaarde heeft die aan deze discussies voorbijgaat. Dit zit in hun vermogen de complexiteit van inclusief denken en handelen bloot te leggen, en om vorm te geven aan fluïde ruimtes waarin hiermee geëxperimenteerd kan worden. Ik gebruik de noties van voorwaardelijke en onvoorwaardelijke gastvrijheid van Jacques Derrida om conceptuele helderheid te scheppen in de uitdagingen waar deze initiatieven voor staan. Juist een beter begrip van de uitdagingen maakt de meerwaarde van dit informele veld inzichtelijk.
Centraal in hun opgave staat het toelaten van multipliciteit in het benaderen van de ander. Gastvrij zijn, houdt in dat men de behoefte van de ander om ontvangen te worden beantwoordt, dat men haar ontvangt in een ruimte waar zij welkom is en aanbiedt wat de gast op dat moment nodig heeft. Maar de ander is ook altijd meer dan een gast. Voor het vormgeven aan een inclusieve samenleving is het essentieel om voorbij statische beelden van identiteit te kijken. Of zoals Floya Anthias (2018) zegt, om ruimte maken voor meervoudigheid in de manier waarop we ons tot elkaar kunnen verhouden, wat we met elkaar delen (op het vlak van emoties, waarden, identificatie met specifieke groepen, dromen, interesses) en hoe beide aspecten constant ‘in wording zijn’.
Tegenbeweging
Een warme ontvangst is van groot belang voor wie toevlucht zoekt. In de webdocumentaire Welkom bij de asielzoekmachine vertelt Istahil hoe zij door een onbekende werd geholpen toen zij ontredderd de weg naar het asielzoekerscentrum zocht. Nadat zij was gevlucht uit Somalië in 1992 werd Istahil door de vreemdelingenpolitie met een treinkaartje op het station Hoofddorp afgezet met de instructie naar Vlagtwedde te reizen. Istahil was nog nooit op een station geweest, had nog nooit met trein gereisd, en was dus enorm opgelucht toen een vrouw aanbood te helpen. ‘Het komt goed, zei ze tegen mij. En het kwam ook goed!’. Want de vrouw hielp haar daadwerkelijk. Ze kocht eten, bood wat geld aan, en reisde met haar mee tot aan de andere kant van het land. ‘Het is onbeschrijfelijk, het gevoel dat je krijgt… hoe bestaat het? Iemand die je helemaal niet kent?,’ zegt Istahil in de documentaire. Na zoveel jaar is ze nog zichtbaar geëmotioneerd.
Dit beeld komt terug in veel verhalen van aankomst. Op momenten van volledige onzekerheid, wanneer het onduidelijk is of instituties te vertrouwen zijn, zijn mensen die oprechte bereidheid tonen te helpen een anker. ‘Het komt goed,’ bekrachtigen deze mensen, en vormen daarmee een hoopgevende poort naar de toekomst. In het onderzoek naar de rol van burgerinitiatieven dat ik samen met mijn collega’s van de Refugee Academy uitvoer (Vrije Universiteit Amsterdam) komt dit beeld ook naar voren. Mensen die zich ontfermen over het lot van nieuwkomers in hun stad of wijk, kunnen een grote houvast zijn bij het landen in een nieuwe werkelijkheid. Veel initiatieven gaan bovendien verder dan het bieden van een gastvrije ontvangst: ze bieden alternatieve huisvestiging, ontmoetingsplekken, taalcafés, begeleiding naar werk, en allerlei andere vormen van informele ondersteuning. Ook proberen veel initiatieven dit samen met nieuwkomers zelf vorm te geven, en zo inclusieve ruimtes te vormen waarin de ruimte ontstaat voor de ‘gast’ om meer te zijn dan een tijdelijke bezoeker die ontvangen moet worden in een ruimte die niet van haar is.
Op momenten van volledige onzekerheid zijn mensen die oprechte bereidheid tonen om te helpen een anker
Zoals te zien is in de namen van veel van deze initiatieven – die vaak de woorden ‘welkom’, ‘gastvrij’, ‘care’ en ‘open’ bevatten – promoten deze initiatieven een sterk (lokaal) discours van gastvrijheid. Hierbij zetten zij zich expliciet af tegen het dominante negatieve discours dat vluchtelingen als last of gevaar afschildert en de nadruk legt op de bescherming van nationale grenzen, middelen en veiligheid. Recent onderzoek karakteriseert dit als ‘subversief humanitarisme’ (Vandevoordt 2019). Organisaties die vluchtelingen willen helpen vanuit een humanitaire insteek, richten zich op het individu en het verbeteren van zijn/haar situatie. Dit is ook de bron van een belangrijke kritiek op hulporganisaties, dat zij structurele problemen depolitiseren: zij richten zich op het verzachten van menselijk leed, in plaats van het wegnemen van de oorzaken van dat leed. Op die manier kunnen zij zelfs structurele problemen legitimeren door deze minder zichtbaar te maken.
Een groot deel van de Nederlandse initiatieven schenkt inderdaad weinig kritische aandacht aan grens- of asielbeleid. Zij zijn er vooral voor het welzijn van individuele vluchtelingen. Maar het contrast tussen de discoursen en praktijken van gastvrijheid die burgers ontplooien en het verharde politieke en beleidsklimaat in Europa is zo sterk, dat zij ongeacht hun intentie om de politieke orde te bevragen, een tegenbeweging vormen. Zo tonen ze een humanitaire daadkracht die in zichzelf subversief is, en dus een politieke lading heeft.
Wetten van gastvrijheid
Halverwege de jaren negentig ontplooide zich ook een breed Europees netwerk van solidariteit, toen na een oproep van het Internationale Parlement der Schrijvers, steden over heel Europa zichzelf uitriepen als ‘vluchtsteden’ voor schrijvers in ballingschap. Het eerste congres van vluchtsteden vond plaats in Straatsburg in 1996. Hier ontbrak een belangrijke naam: Jacques Derrida, een van de voortrekkers van het geëngageerde schrijversgenootschap. Om zijn afwezigheid in Straatsburg te compenseren, schreef de Frans-Algerijnse filosoof een introductie voor het congres: Kosmopolieten aller landen, verenig u! Hierop volgden in hetzelfde jaar twee colleges, uitgegeven met de titel Over Gastvrijheid. Derrida’s reflecties zijn ontstaan vanuit een diepgevoelde verontwaardiging over de verharding in het Franse vreemdelingenbeleid. Een van de meest extreme uitingen daarvan was het in leven roepen van het ‘delict van gastvrijheid’, waarmee de Franse overheid het verlenen van gastvrijheid aan migranten zonder legale verblijfstatus vervolgbaar maakte. Het criminaliseren van gastvrijheid ondermijnt voor Derrida het bestaan zelf van een samenleving en haar (culturele) identiteit. Derrida stelt dat de gast een constitutieve functie heeft: een thuis hebben impliceert het vermogen om gastvrij te zijn. De gast is nodig om de subjectiviteit van de gastheer of het gastland te waarborgen. Daarom is spreken van het ‘cultiveren van een ethiek van gastvrijheid’ in zijn ogen een tautologie. ‘Gastvrijheid is het wezen van de cultuur en niet zomaar een willekeurig ethisch beginsel’ (1997a). Het criminaliseren van gastvrijheid ondermijnt het bestaan van een thuis, of het nou gaat om een land, een wijk of een huis.
Het begrip gastvrijheid bevat voor Derrida een tweestrijd tussen twee elkaar tegensprekende aspecten van het begrip. Geïnspireerd door Kants ethiek beschrijft hij aan de ene kant een absolute ‘wet van gastvrijheid’. Deze is onvoorwaardelijk en schrijft voor dat gastvrijheid altijd en aan wie dan ook verleend moet worden. Daar tegenover staan de historisch gesitueerde ‘wetten’ van de gastvrijheid, die altijd voorwaardelijk zijn. Zij beschrijven de feitelijke voorwaarden, normen, rechten en plichten die gastvrijheid in de praktijk reguleren. De wet van onvoorwaardelijke gastvrijheid verlangt dus ‘dat we alle wetten van de gastvrijheid overtreden’ (1997). Onvoorwaardelijke gastvrijheid is in de praktijk onmogelijk maar vormt het conceptuele tegenwicht van gesitueerde en voorwaardelijke praktijken van gastvrijheid, een regulerend idee op basis waarvan we deze praktijken moeten blijven bevragen.
Derrida’s antinomie maakt het spanningsveld zichtbaar waar gastvrijheidsinitiatieven zich in bevinden. Hun ‘subversief humanitarisme’ kunnen we zien als een vorm van verzet –vergelijkbaar met de verontwaardiging van Derrida – dat de harde houding van instituties langs de lat legt van de ‘wet boven de wetten’. Maar de daadwerkelijke praktijken van gastvrij-heid die zij vormgeven zijn gebonden aan de beperkingen van de voorwaardelijke gastvrijheid. Door de ruimte van de gastheer binnen te treden, onderwerpt de gast zich aan zijn regels en zijn macht. Derrida stelt zelf dat ‘ontvangst of opname van een ander altijd gepaard gaat met enigerlei vorm van gewelddadige onderwerping, beheersing of dwang’ (1997a).
Meervoudige identiteiten
De machtsdisbalans tussen gast en de gastheer is ook zichtbaar in het veld van burgerinitiatieven. Onderzoeken uit verschillende Europese landen laten zien hoe hier paternalistische verhoudingen ontstaan. Actieve burgers maken bijvoorbeeld onderscheid tussen vluchtelingen die hun hulp wel of niet verdienen. De praktijken van gastvrijheid binnen initiatieven dragen het risico in zich de vluchteling te reduceren tot een gast, die nooit echt thuis kan zijn (zie ook Boersma en Hertogs in deze editie van Wijsgerig Perspectief). Maar hetzelfde onderzoek laat ook zien hoe binnen initiatieven relaties ontstaan die deze machtsdisbalans steeds tijdelijk doorbreken. Deze relaties streven ernaar voorbij te gaan aan de hiërarchische verhoudingen tussen hulpbieder en ontvanger. Zij ontvouwen zich rondom gezamenlijke ervaringen en interesses, zoals kunst of sport, die een ruimte bieden aan meervoudige identiteiten – bijvoorbeeld als kunstenaar, kooktalent, activist – die voorbijgaan aan die van kwetsbare vluchteling. Dit oprekken van de elastische relatie tussen gast en gastheer brengt een tijdelijk en fragiel evenwicht tot stand, waarin deelnemers niet alleen gastheer en gast zijn maar ook buurman en deelgenoot.
Er is een machtsdisbalans tussen gast en gastheer
‘Ik wil geen hulpverlener zijn, maar soms wil de ander gewoon geholpen worden’, vertelt bijvoorbeeld de trekker van een burgerinitiatief dat zich inzet om ondernemerschap van vluchtelingen te ondersteunen. Deelnemers waarderen de initiatieven, die zij ook zelf kunnen helpen ontplooien, omdat zij daar méér zijn dan alleen vluchteling.. Tegelijkertijd hebben zij behoefte aan begeleiding, relevante kennis en functionele netwerken, die hen verder helpen bij het landen in een nieuwe samenleving.
Soms veert het elastiek ineens terug. Wanneer vluchtelingen als paradepaard moeten dienen om het succes van initiatieven te bewieroken, voelen ze zich bijvoorbeeld weer gedwongen in de enkelvoudige rol van de vluchteling. Ook plooien initiatieven zich vaak naar de eisen van de subsidieverstrekker in het bewijzen van hun aandeel in het oplossen van de zogenaamde ‘vluchtelingenproblematiek.’ Zo kan de grens tussen ontvangen (gast zijn) en mede-vormgeven – een grens die initiatieven juist proberen te verzachten – in één klap weer hard worden wanneer de gemeenteambtenaar voor de deur staat. De druk om resultaatgericht te werk te gaan, blijkt de fluïditeit van rollen die in dit veld zo belangrijk is tegen te werken.
Het probleem van de notie van gastvrijheid is dat ze het verschil tussen gast en gastheer juist bestendigt en zowel nieuwkomers als oud-bewoners die elkaar binnen de gastvrije ruimte ontmoeten, vastpint op duidelijke rollen. Een gast kan doen alsof hij thuis is, maar is per definitie niet thuis. Precies om deze reden roept het begrip ‘inclusie’ vaak weerstand op, juist ook bij denkers die met hun werk uitsluiting willen bevechten. Het begrip impliceert namelijk een machtsdisbalans tussen wie toegelaten wordt en wie toelaat. Maar het is onmiskenbaar dat een dergelijke disbalans aan de start ligt van het proces van inclusie.
De nieuwkomer is geen onderdeel van de samenleving maar wordt dit. Ook een organisatie die inclusief wil zijn, moet in eerste instantie haar deuren willen openen voor diegenen die niet vanzelfsprekend bij de (impliciete) norm horen. Gastvrijheid vormt een startpunt hiervoor, maar moet niet leiden tot een statische bepaling van rollen. Inclusie ontvouwt zich juist in een dynamisch proces van vernieuwing. Denkers uit de politieke theorie zoals Iris Marion Young (2001) hebben laten zien dat inclusieve structuren ontstaan binnen een dynamische omgeving waarin (impliciete) normen bevraagd worden en waarin ‘de ander’ (of wie volgens deze impliciete normen als de ander wordt beschouwd) betekenisvol bijdragen en de ruimte mede-vormgeven.
De wet van gastvrijheid doet een ethisch appel op ons
Het potentieel van de burgerinitiatieven ligt juist in hun paradoxale vermogen om de notie van gastvrijheid te overstijgen en toch vorm te geven aan praktijken van gastvrijheid. De spanning die Derrida schetst tussen daadwerkelijke gastvrijheid en de wet van onvoorwaardelijke gastvrijheid helpt om deze dynamiek inzichtelijk te maken. De wet van gast-
vrijheid doet een ethisch appel op ons om steeds de voorwaarden van praktijken van gastvrijheid kritisch te bevragen.
Experimentele ruimtes
Onderzoek naar eerdere generaties vluchtelingen laat zien dat zij vaak in hun daadwerkelijke deelname aan de samenleving worden beperkt door structuren van onmogelijkheid. Hun kansen om door te ontwikkelen naar posities die hun ambities weerspiegelen worden beperkt door smalle institutionele paden, maar ook door sterke discursieve structuren die vluchtelingen als zwak en afhankelijk construeren waardoor talenten vaak onzichtbaar blijven. Ook wanneer de vluchtelingen formele rechten krijgt toegekend, blijft hij of zij een buitenstaander. De belofte die uitgaat van de warme ontvangst (‘het komt goed’) wordt dus vaak niet ingelost. Decennialange investeringen in het bevorderen van de taalvaardigheid, competenties en aanpassingsvermogen van vluchtelingen hebben niet geleid tot een duidelijke en bestendige verbetering van hun positie op de arbeidsmarkt.
Zoals Halleh Ghorashi (2015) betoogt, zit de oplossing niet in nog meer aandacht voor de tekortkomingen van vluchtelingen en de vraag hoe zij hun ‘achterstanden’ kunnen inhalen – denk aan de continue nadruk op taalachterstand: een ‘tekortkoming’ die, zoals Ghorashi’s onderzoek laat zien, nooit volledig weggepoetst kan worden tot ze onzichtbaar wordt. De
fixatie op deze tekortkomingen, die vaak gepaard gaat met een essentialistische fixatie op (cultuur)verschil van de ander, zou zelf object van reflectie moeten zijn. Het is de kunst om voorbij achterstand en verschil te leren kijken, en zo multipliciteit toe te laten. Inclusie ontstaat met het zichtbaar worden van eerder onzichtbare kenmerken en kwaliteiten van de ander en het bevragen van de impliciete normen die ze onzichtbaar maken.
Dit is precies wat burgerinitiatieven kunnen doen. Door hun informele aard creëren zij experimentele ruimtes waar verschillende typen relaties en rollen kunnen ontstaan. In veel initiatieven vindt, met vallen en opstaan, een continue zoektocht plaats om vorm te geven aan wederkerige relaties. Hierdoor ontstaat soms onzekerheid en twijfel, zoals in het geval van de bovengenoemde initiatiefnemer, die haar persoonlijke worsteling in relatie tot haar rol als hulpverlener deelde. Juist het kunnen spelen van dit spel, de mogelijkheid om steeds in en uit vaste rollen te stappen, is wat deelnemers aan informele initiatieven onderscheidt van professionals in reguliere instanties. Vluchtelingen krijgen de kans om te landen in een nieuwe werkelijkheid, en dankzij de warme ontvangst te geloven in de mogelijkheid van een toekomst. Tegelijkertijd krijgen zij de mogelijkheid om juist uit de rol van de gast te stappen en hun talenten in relatie tot deze nieuwe werkelijkheid te verkennen.
Literatuur
• Anthias, F. (2018), Identity and belonging: Conceptualizations and reframings through a
translocational lens. Contested belonging: spaces, practices, biographies. 1st, 137-159.
• Derrida, J. (1997a), Kosmopolieten aller landen, kop op! In: J. Derrida. Over Gastvrijheid,
Amsterdam: Boom.
• Derrida, J. (1997b), Over Gastvrijheid. Amsterdam: Boom.
• Fassin, D. (2007), Humanitarianism as a Politics of Life. Public culture, 19(3), 499-520.
• Ghorashi, H. (2015), Levensverhalen doorbreken het wij-zij denken. Tijdschrift voor biografie,
4(2), 51-58.
• Vandevoordt, R. (2019), Subversive humanitarianism: rethinking refugee solidarity through
grass-roots initiatives. Refugee Survey Quarterly, 38(3), 245-265.
• Young, I.M. (2000), Inclusion and Democracy. Oxford University Press.