Sue Stuart-Smith combineert in Tuinieren voor de geest haar ervaringen als psychiater en tuinier. ‘De tuin leert je je op een vriendelijke manier met sterfelijkheid te verzoenen.’
Het was puur toeval. Net toen de coronacrisis was uitgebroken en mensen massaal met planten in de weer gingen, verscheen Tuinieren voor de geest van de Britse psychiater en psychotherapeut Sue Stuart-Smith in Nederland. Wat blijkt uit dit boek? Tuinieren is gezond, het vermindert stress én het verruimt je blik. Tenminste, als je niet alleen maar neemt, maar ook geeft aan de natuur. ‘Het roer moet om. We moeten over de natuur gaan denken in wederkerige termen.’
Zodra je de aarde omwoelt komen er bepaalde bacteriën vrij die je serotonineniveau verhogen. In de tuin zakt je bloeddruk al na een paar minuten. En de kleur groen is, dankzij onze evolutie in een groene omgeving, de standaardruststand voor onze ogen. Dat vermoeden (inclusief wetenschappelijke bewijzen) hadden we al. Maar Sue Stuart-Smith gaat een stap verder. Ze laat zien dat tuinieren ons ook inzichten in existentiële processen kan geven. Ze put daarbij uit haar eigen ervaring als tuinier. Al 25 jaar tuiniert ze samen met haar man, de beroemde landschapsarchitect en tuinontwerper Tom Stuart-Smith, in haar prachtige tuin in Bedmond.
En omdat vooral in extreme situaties duidelijk wordt hoe tuinieren ons wijzer en veerkrachtiger kan maken, sprak Stuart-Smith ook mensen met trauma’s, verslaafden, gedetineerden, oorlogsveteranen en bewoners in een achterstandswijk. Deze mensen vertellen stuk voor stuk dat hun gevoel van eigenwaarde en hun contact met de omgeving zijn opgebloeid dankzij tuinieren. Alle persoonlijke verhalen omkadert Stuart-Smith met wetenschappelijk onderzoek en het gedachtegoed van grote dichters en denkers als Freud, Jung, Wordsworth, Kant en vele anderen. Geen wonder dat de psychiater en psychotherapeut vijf jaar nodig had om dit boek te voltooien. Een vollediger studie naar het wezen van tuinieren zul je niet snel vinden.
‘We moeten over de natuur denken in wederkerige termen’
Kan dit boek dan eindelijk bewerkstelligen dat we anders gaan denken over onze relatie tot de natuur? Stuart-Smith is er niet gerust op. We zijn dankzij onze technologische consumptiemaatschappij erg geneigd om op zoek te gaan naar onmiddellijke bevrediging van onze behoeften. We denken dan ook overwegend dat de natuur van ons is en bestaat ter wille van ons. Maar wie Tuinieren voor de geest leest in de hoop daar nieuwe, verbeterde en kant-en-klare recepten voor een beter leven in aan te treffen, komt bedrogen uit. Stuart-Smith hoopt juist dat we oude waarheden herontdekken en beseffen dat wij in eerste plaats voortkomen uit de aarde. De tuin kan ons terugbrengen naar de werkelijkheid. Laten we gaan.
Als motto voor uw boek koos u een citaat van Goethe: ‘Alle waarlijk wijze gedachten zijn al duizenden keren eerder gedacht; maar om die ons werkelijk eigen te maken, dienen we die eerlijk net zo lang opnieuw te denken tot ze wortel schieten in onze persoonlijke ervaring.’ Waarom dit citaat?
‘Halverwege het schrijven van dit boek stuitte ik op deze zin: Ik wist meteen: dit dekt de lading van wat ik probeer te zeggen over tuinieren. Niet voor niets luidt de Engelse ondertitel van mijn boek: Rediscovering Nature in the Modern World.’
Het boek heeft overigens verschillende ondertitels in verschillende landen, en dat is veelzeggend volgens Stuart-Smith. ‘De Amerikanen waren niet zo te spreken over mijn ondertitel. Die hebben ze veranderd in: The Restorative Power of Nature.’ Net als in Nederland – waar de ondertitel Hoe we gelukkiger worden van zaaien, wieden en snoeien is – wordt het boek daar meer vanuit een gezondheidsoogpunt in de markt gezet.
‘Dat spreekt mensen kennelijk meer aan. Ik merk in interviews dat mensen vooral willen weten hoe en welke voordelen de natuur ons kan opleveren. Terwijl ik het wil hebben over onze plaats in de natuurlijke wereld. Het boek gaat over de wederkerige relatie tussen mens en natuur. We richten ons te veel op nemen, en dat is precies waar ik me zorgen over maak.’
Waar maakt u zich precies zorgen over?
‘Binnen de Nationale Gezondheidszorg in Engeland wordt natuur geschaard onder de afdeling Natuurlijke Gezondheidszorg. De natuur is in deze benadering nog steeds een bron die wij mogen exploiteren. Zo vindt er nog steeds geen daadwerkelijke verschuiving in het denken over de natuur plaats. We plaatsen onszelf buiten de natuur, en dat heeft schadelijke gevolgen voor onze gezondheid, voor de natuur en onze geestelijke rijkdom.
De wetenschappelijke benadering is maar een manier om ons tot de natuur te verhouden. Het is ónze manier om tot kennis te komen. En ónze manier om mensen te motiveren. We leven nu eenmaal in een tijdperk waarin we diep vertrouwen hebben in de wetenschap. We denken dat wetenschappers uiteindelijk alle natuurverschijnselen kunnen verklaren – terwijl we nog maar een tipje van de sluier hebben opgelicht.’
‘Tuinieren is omgaan met een behapbare vorm van machteloosheid.’
Met het citaat van Goethe zegt Stuart-Smith tegelijkertijd dat we het wiel niet helemaal opnieuw hoeven uit te vinden. Er is namelijk al veel kennis over de natuur. ‘In de jager-verzamelaar-cultuur was er al heel veel kennis van de genezende en helende kracht van natuur. Niet vreemd, want behalve zijn medemens had de jager-verzamelaar niets anders dan de natuur om op terug te vallen. Onze voorouders gebruikten mythen om die kennis over te dragen. Dat was hún manier. In mijn boek probeer ik eeuwenoude waarheden opnieuw te denken op een moderne manier – een combinatie van verhalen en wetenschap –, zodat ze wortel kunnen schieten in onze persoonlijke ervaring.’
U schrijft dat we bij de aanleg en het onderhoud van een tuin diepe existentiële processen kunnen doormaken. Welke processen zijn dat?
‘In de tuin leren we omgaan met onze sterfelijkheid. De Amerikaanse dichter Stanley Kunitz bracht kort voor zijn honderdste verjaardag The Wild Braid uit – een boek met interviews en beschouwingen over zijn leven, waarin hij heeft geschreven, lesgegeven en heeft getuinierd. Hij schrijft: “De levensspanne van een bloeiende plant kan zo kort zijn, zo bekort door de verandering van de seizoenen, dat het wel een gecomprimeerde parabel lijkt van het menselijk bestaan.”
Kunitz vergelijkt tuinieren met het schrijven van een gedicht. Beide kunnen ons een verbeeldingsvolle manier bieden om in de wereld te staan. Als je tuiniert kun je niet ontkennen dat er dingen doodgaan. Zelfs de composthoop is een verwijzing naar het einde. Maar in de tuin is de kennismaking met de dood niet wreed. De composthoop vormt ook de voedingsbodem voor nieuw leven. Binnen de beschermde ruimte van de tuin leer je dus op een vriendelijke manier je te verzoenen met sterfelijkheid.’
De tuin beschrijft Stuart-Mill dan ook als de aangewezen plek om rouw te verwerken: ‘Wij hebben de neiging om weg te lopen voor de dood en voor rouw. Iets in ons verzet zich altijd tegen verandering en verlies. Maar als we niet rouwen, raken we in de greep van een aanhoudende winter. Al tuinierend leer je om te rouwen. In een tuin begeven we ons niet alleen te midden van natuurlijke schoonheid, maar ook te midden van het verstrijken van de seizoenen en de gehele levenscyclus, dat wat de dichter Wordsworth “de werkelijkheid der dingen” noemt. De natuurlijke cycli van groei en verval kunnen ons helpen begrijpen en aanvaarden dat rouwen deel uitmaakt van de levenscyclus. Afval wordt compost, die weer voor voeding voor de bodem zorgt, waarop weer bloemen bloeien, waarop weer bestuivers af komen. De natuur voorziet onze wens om te helen van leven.’
Nog een belangrijk existentieel proces dat je doormaakt in een tuin is dat je inzicht krijgt in de wederzijdse afhankelijkheid tussen jou en de omgeving: ‘We kunnen maar voor een deel onze wil opleggen aan een tuin. We kunnen daar een veilige plek voor onszelf creëren, waarin we ons thuis voelen. Maar we hebben nooit de volledige controle. Zo leren we al tuinierend ook omgaan met een behapbare vorm van machteloosheid.’
De tuin vormt zowel een fysieke ruimte als een veilige, mentale ruimte. Wat moet ik me voorstellen bij zo’n ruimte?
‘Het huis is geheel menselijk. Dat is ons menselijke nest. De tuin is de plek waarmee we communiceren. Het is de plek waar vogels en allerlei andere dieren ons bezoeken. Het is de ontmoetingsplaats tussen de mens en de rest van de levende natuur. Ook het landschap hebben we voor een groot deel gecultiveerd. Dus misschien is het beter om de tuin te definiëren als tussenruimte tussen het huis en de wildernis. In de tuin komen cultuur en natuur samen. De tuin is een vermenselijking van de natuur.
‘Als je onkruid uit de grond trekt, dan trek je de slechte dingen uit je leven’
Het creëren van een mentale ruimte kun je ook heel letterlijk nemen. Als je onkruid uit de grond trekt, dan trek je de slechte dingen uit je leven. Maar er is veel meer aan de hand. Bij de behandeling van trauma’s wordt steeds meer het belang onderkend van werken door en met het lichaam. We slaan heel veel indrukken op in het lichaam. In die zin is het moeilijk in woorden te vatten hoe tuinieren een innerlijke ruimte creëert, waarin diepe emotionele processen in gang worden gezet. Daarom gebruik ik het verhaal van bijvoorbeeld Grace, die alleen maar aan haar tuin hoeft te denken om haar paniekaanvallen te bestrijden. Zij heeft al tuinierend een band met haar tuin opgebouwd. Ze heeft de tuin geïnternaliseerd.’
De tuin heeft een eigen tijd, schrijft u ook. U noemt dat tuintijd. Wat kan die tuintijd doen met ons?
‘Het snelle en onophoudelijke tempo van het stedelijk leven, met zijn slimme technologie en instantfeedback, leidt tot een devaluatie van het tragere tempo van de natuurlijke tijd, niet alleen dat van planten, maar ook dat van ons lichaam en onze geest. Als we ons contact met de natuur verliezen en ons storten in technologische tijd, dan is er een mismatch tussen onze eigen processen en die van groei en verandering. Daarom baart de vergelijking van onze hersenen met een computer me ook zo’n zorgen. Vaak worden de hersenen vergeleken met hardware, de geest met software en voor het functioneren daarvan worden termen als “programmeren” gebruikt. Maar dat beeld is hopeloos onjuist.
In werkelijkheid zijn de hersenen en geest zo nauw met elkaar verbonden dat ze ondeelbaar zijn. Onze ervaringen, gedachten en gevoelens zijn voortdurend van invloed op onze neurale netwerken, die op hun beurt weer invloed uitoefenen op onze gedachten en gevoelens. Maar het echte probleem met het beeld van de hersenen als computer is dat het ons onnatuurlijk doet lijken. De manier waarop we met onze instincten omgaan is bijna pervers. De sociale media of consumentenplatforms werken in op ons beloningssysteem, een primitief dopaminesysteem dat er niet op gericht is om ons te belonen, maar om ons aan het zoeken te houden zonder ooit voldoening te vinden. Dat systeem is gevaarlijk vatbaar voor overprikkeling, met bijvoorbeeld verslaving als gevolg.’
Ik moest tijdens het lezen van uw boek aan Homo ludens van Johan Huizinga denken. Spel, zei hij, is datgene wat zich voordoet als mensen hun primaire behoeften hebben bevredigd, en staat daardoor aan de basis van cultuur. Het spel vindt binnen een bepaalde tijd en ruimte plaats en kan de speler volledig in beslag nemen. Spel creëert gemeenschapsbanden en zorgt voor emotionele catharsis. Beweert u eigenlijk, met een knipoog naar Huizinga, dat de moderne mens van nature een Homo hortus is?
‘Wij zijn een tuinierende aap. We zijn de enige primaat die tuiniert. Dus we hebben in potentie de mogelijkheid om Homo hortus te worden. Winnicot zegt: “Het tegenovergestelde van spel is niet werk, maar dwang.” Als je in de tuin voor jezelf werkt en iets creëert dat diep uit jezelf komt, dan is tuinieren een vorm van volwassen spel. Het is je eigen plek, die je in alle vrijheid kunt vormgeven.’
Tuinieren voor de geest
Sue Stuart-Smith
De Bezige Bij
320 blz. | € 24,99