We leven in het antropoceen: het tijdperk waarin de mens overal op aarde zijn invloed doet gelden. Sjaak Swart gaat op zoek naar de betekenis van natuur in deze tijd. Bestaat er nog wel ‘echte natuur’?
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
(Eerste strofe uit J.C. Bloem (1945), De Dapperstraat)
De dichter J.C. Bloem stelt in het sonnet ‘De Dapperstraat’ dat natuur niet zoveel meer voorstelt. Hij geeft de voorkeur aan de stad en is aan het eind van het gedicht ‘domweg gelukkig, in de Dapperstraat’. Hij schreef dit kort na de Tweede Wereldoorlog, maar het lijkt een voorbode te zijn van wat we nu het antropoceen noemen: het tijdperk waarin de mens overal op aarde zijn invloed doet gelden en waar de verschillen tussen natuur en cultuur, tussen stad en ommeland en tussen wild en tam niet meer duidelijk zijn, of hoogstens gradueel.
De term ‘antropoceen’ werd door de Nederlandse Nobelprijswinnaar Paul Crutzen en zijn collega wijlen Eugene Stoermer in het jaar 2000 voorgesteld als naam van het geologische tijdperk waarin we nu leven. Het antropoceen zou de opvolger zijn van het holoceen, het tijdperk dat na de laatste ijstijd, zo’n 12.000 jaar geleden, begon (Steffen e.a. 2011). De auteurs willen daarmee uitdrukking geven aan de verstrekkende geologische, klimatologische en ecologische invloed van de mens. Zij wijzen onder andere op de enorme uitstoot van broeikasgassen, zwavel- en stikstofoxiden, de gigantische productie van synthetische stikstof, het enorme zoetwatergebruik, het grote verlies aan biodiversiteit, het verdwijnen van de natlanden (wetlands) en de achteruitgang van de vispopulaties. Verliezen we zoveel natuur? Is er nog wel natuur in het antropoceen?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Grenzen van de planeet
Volgens Crutzen en Stoermer heeft het antropoceen een aanvang genomen tijdens de industriële revolutie in de achttiende eeuw. Zij verwachten dat het klimaat de komende 50.000 jaar significant zal afwijken van de situatie die er zou zijn zonder die menselijke invloed. De mensheid zal volgens hen gedurende duizenden en misschien wel miljoenen jaren een ‘geologische kracht’ blijven. Zij zijn niet de eersten die de menselijke invloed op de aarde aan de orde stellen. Vergelijkbare concepten gaan al rond sinds het midden van de negentiende eeuw, maar de suggestie van de auteurs om de impact van de mens als een geologische kracht te beschouwen en hierop een nieuw geologisch tijdperk, het antropoceen, te baseren is nieuw en opgepikt in zowel wetenschappelijke als maatschappelijke gremia.
Het voorstel van Crutzen en Stoermer is niet gelijk door de geologen overgenomen. Weliswaar wordt de invloed van de mens erkend, maar de vraag is of die terug te vinden is als een nieuw signaal, een golden spike, in de geologische aardlagen die zich nu formeren. Een door het International Union of Geological Sciences ingestelde werkgroep concludeerde in 2017 dat dit inderdaad het geval is. Met name de aanwezigheid van radioactieve stoffen in de aardlagen als gevolg van de atmosferische atoomproeven sinds de Tweede Wereldoorlog, ziet men als duidelijk signaal. De werkgroep adviseerde daarom de grens met het holoceen in het midden van de twintigste eeuw te leggen. Onderzoek laat bovendien zien dat na de Tweede Wereldoorlog wereldwijd een ‘grote versnelling’ heeft plaatsgevonden van de economie, het energie- en grondstoffenverbruik en de industrialisatie met de gevolgen die Crutzen en Stoermer noemen.
De keuze voor het midden van de vorige eeuw als begin van het antropoceen heeft echter ook veel kritiek gekregen, omdat de mens al vele duizenden jaren een grote invloed op de natuur en het klimaat heeft gehad. Men wijst bijvoorbeeld op het verdwijnen van de grote zoogdieren in Australië en Amerika door toedoen van de mens, de ecologische gevolgen van de vroege landbouw en veeteelt en de grootschalige boskap in het verleden.
Hoe dan ook, het antropoceen lijkt een tijdperk te zijn waarin de mensheid zich collectief bewust wordt van haar invloed op de aarde en de natuur. Het is een tijdperk waarin we beseffen dat de natuurlijke historie innig verstrengeld is geraakt met die van de mensheid en waar we de planetaire grenzen, waarbinnen de mensheid een veilig bestaan heeft, dreigen te overschrijden. De achteruitgang van de biodiversiteit, de verstoring van de stikstof- en fosfaatcycli en klimaatopwarming hebben die grenzen vermoedelijk al overschreden (Rockström e.a. 2009). Klimaatverandering is waarschijnlijk het meest zichtbare en voelbare kenmerk van het antropoceen. Het doet zich overal op aarde voor en zal onze leefomstandigheden eeuwenlang, sterk en vrijwel onomkeerbaar, beïnvloeden. In een recent rapport spreekt de Wereldbank de verwachting uit dat klimaatopwarming in de komende decennia grote internationale migratiestromen op gang brengt door watergebrek, oogstmislukkingen en zeespiegelstijging.
Het antropoceen heeft niet alleen grote gevolgen voor mensen. Veel dier- en plantensoorten worden bedreigd in hun voortbestaan door het verdwijnen van hun natuurlijke leefgebieden. De biodiversiteit neemt dramatisch af, laten recente rapporten zien. De vorige uitstervingsgolf was 65 miljoen jaar geleden toen de dinosauriërs van de aardbodem werden weggevaagd door een reusachtige meteorietinslag. Maar nu doen wij het. De achteruitgang van de biodiversiteit en de natuur is niet alleen een probleem voor natuurliefhebbers en voor hen die aan natuur een intrinsieke waarde toekennen. De mens is ook afhankelijk van een goed functionerende natuur die ons ecosysteemdiensten levert zoals de bestuiving van gewassen, waterzuivering, bodemvruchtbaarheid, vispopulaties, nutriënten, plaagbestrijding en koolstofvastlegging.
Moeten we hierop reageren door ander natuurbeheer? Door het aanleggen van ecologische verbindingszones om migratie van planten en dieren te bevorderen? Moeten we wilde dieren en planten actief introduceren in gebieden waar ze tot nu toe niet voorkomen? Gaan we wilde dieren klonen of genetisch aanpassen om hen voor uitsterven te behoeden? Dat zijn niet alleen wetenschappelijke, maar ook maatschappelijke vragen. Het onderscheid tussen natuur en cultuur, tussen wild en gedomesticeerd en tussen ecosystemen en maatschappij lijkt te vervagen in het antropoceen. Zijn onze ideeën over wat natuur en cultuur is nog wel accuraat? Wat is natuur nog in het antropoceen?
Oude antwoorden
Een vergelijkbare ontologische vraag over wat natuur is, rijst aan het eind van de negentiende eeuw ook bij de gegoede burgerij die zich grote zorgen maakt over de achteruitgang van de natuur en het landschap. De georganiseerde natuurbescherming komt op en kampt met de vraag welke natuur beschermd moet worden en wat de rol van de mens daarin is. Want is ‘echte natuur’ niet die natuur waar de mens geen rol speelt? Moet de mens buitengesloten worden? In de loop van de twintigste eeuw lost men het conflict over de rol van de mens op door gebruik te maken van nieuwe inzichten uit de dan opkomende ecologische wetenschap (Van der Windt 1995). Volgens die inzichten ontwikkelen ecosystemen zich via een reeks van verschillende stadia vanuit een pionierssysteem tot een stabiel climaxsysteem, dat in Nederland overwegend loofbos zou zijn.
Deze successie kan ook tot staan worden gebracht of zelfs worden teruggezet door natuurlijke gebeurtenissen zoals stormen en overstromingen, maar ook door menselijke ingrepen zoals begrazing en landbouw. Een landschap waarin verschillende successie-stadia – ieder met een kenmerkende soortensamenstelling – naast elkaar bestaan, is extra gevarieerd en heeft een hoge biodiversiteit, zo luidt de gedachte. Het negentiende-eeuwse landschap met zijn kleinschalige landbouw, heidevelden met schaapkuddes, natte weides langs beken en rivieren, en hier en daar bosschages wordt met name als een biologisch rijk gevarieerd landschap gezien. Het wordt een ‘half-natuurlijk cultuurlandschap’ genoemd. Deze inzichten geven ruimte aan verschillende vormen en intensiteiten van natuurbeheer, waarbij het behoud van kleinschalige landbouw als natuurbeheer een belangrijke plaats inneemt. Ook elders in West-Europa is deze half-natuur, die ook wel ‘arcadische natuur’ wordt genoemd, belangrijk om de harmonie met menselijke activiteiten te benadrukken, al is er met name in de meer dunbevolkte gebieden meer ruimte voor wilde of ongerepte natuur.
In de Verenigde Staten leidde de opkomst van de natuurbescherming tot de inrichting van natuurreservaten waarin de rol van de mens zoveel mogelijk wordt teruggedrongen. Ongerepte natuur of ‘wildernis-natuur’ is daar, in tegenstelling tot Europa, de dominante norm voor natuurbeheer. Maar het is inmiddels steeds duidelijker dat de oorspronkelijke bewoners van het Amerikaanse continent een enorme invloed hebben gehad op de natuur, bijvoorbeeld door brandstichting.
Het idee van ongerepte natuur blijft aantrekkelijk en in de tweede helft van de twintigste eeuw klinkt in Nederland de roep om meer oorspronkelijke wildernis-natuur met ruimte voor natuurlijke processen. Het is wellicht een reactie op de toenemende urbanisering en de intensivering van de landbouw die natuurgebieden, inclusief de half-natuur, in toenemende mate bedreigen door eutrofiëring, bestrijdingsmiddelen, ruilverkaveling en verstedelijking.
De zorg over de achteruitgang van de natuur leidde in de jaren tachtig en negentig van vorige eeuw tot een beleidsoffensief dat uitmondt in de Ecologische Hoofdstructuur, waarin bestaande natuurgebieden worden verbonden en nieuwe natuurgebieden ingericht door natuurontwikkeling. Opnieuw baseert men zich daarbij op recente inzichten uit de ecologie; zoals de eilandtheorie, die een relatie legt tussen soortenrijkheid, omvang van een natuurgebied en de afstand tot andere natuurgebieden. Ook herwaardeert men de invloed van natuurlijke processen en dynamiek zoals begrazing, erosie, overstroming en migratie – processen die tot dan maar weinig ruimte kregen. Het bekendste voorbeeld van deze ‘nieuwe natuur’ zijn de Oostvaardersplassen in de Flevopolder, een natuurgebied dat aanvankelijk ongepland en onbedoeld is ontstaan en waar later heckrunderen, edelherten en konikpaarden zijn geïntroduceerd als natuurlijke grazers, met als achterliggende gedachte dat hierdoor een meer natuurlijk landschap zou ontstaan, vergelijkbaar met het oorspronkelijke, prehistorische landschap in Nederland. Inmiddels heeft dit experiment de nodige kritiek gekregen van ecologen, omdat de beloofde natuur tot nu toe niet is gerealiseerd. Daarnaast heeft de zorg over het welzijn van de geïntroduceerde dieren tot maatschappelijke weerstand geleid.
Tegenstand tegen wildernis-natuur en natuurontwikkeling komt echter niet alleen van natuurbeschermers van de oudere stempel en dierenbeschermers, maar ook van boeren wier land wordt onteigend om plaats te maken voor de nieuwe natuur. Moderne landbouw heeft tot een efficiënte voedselproductie geleid en economische welvaart gebracht. Juist die natuur en het landschap dat daarbij aansluit en nuttig is, de zogenaamde functionele natuur, wordt door deze critici gewaardeerd. Tot deze functionele natuur kunnen bijvoorbeeld ook stadsparken, productiebossen en waterwegen worden gerekend. Fervente aanhangers van wildernis-natuur kunnen deze functionele en ook arcadische natuur niet altijd waarderen. ‘Echte natuur’ zou natuur zijn waar de mens geen of alleen een marginale invloed heeft.
Uit het bovenstaande komt een driedeling van dominante natuurbeelden naar voren: wildernisnatuur, arcadische en functionele natuur (Swart e.a. 2001), waaraan respectievelijk ongereptheid, harmonie met en dienstbaarheid aan de mens als normatieve sleuteltermen verbonden zijn. Het zijn archetypische natuurbeelden die zowel in de natuurbescherming als daarbuiten zijn terug te vinden. Er is kennelijk geen eenduidig antwoord op de vraag wat natuur is. Wat men als natuur beschouwt, wordt medebepaald door opvattingen over de plaats, rol en verantwoordelijkheid van de mens.
Nieuwe antwoorden
Als het antropoceen inderdaad het tijdperk is waarin de mensheid de planetaire en ecologische grenzen overschrijdt waarbinnen zij comfortabel kan bestaan, dan impliceert dat – indien men zich daar niet bij wil neerleggen – de vraag hoe de mens zich tot natuur in dit tijdperk moet gaan verhouden.Een van de antwoorden komt van de ecomodernisten. Zij pleiten voor een radicale ontkoppeling van natuur en samenleving. Verstedelijking en intensieve landbouw vergen volgens hen minder ruimte, waardoor extra ruimte beschikbaar is voor natuur, wilde natuur. De negatieve effecten van verstedelijking en intensieve landbouw kunnen volgens hen door technologische innovaties worden opgevangen. Zij zien mogelijkheden ‘voor een goed en zelfs groots antropoceen’ waarin de mens kan gedijen en stellen dat dit ‘vereist dat men de groeiende, sociale, economische en technologische vaardigheden gebruikt om het leven van mensen beter te maken, het klimaat te stabiliseren en de natuur te beschermen’ (Asafu-Adjaye 2015). Men pleit voor nucleaire energie, biotechnologie en geo-engineering om de opwarming van de aarde tegen te houden. Dat gaat niet vanzelf. Daarom pleiten zij voor sterke instituties en een sturende rol van de overheid voor het aanpakken van milieuproblemen en het versnellen van technologische innovaties. Ecomodernisten leggen de nadruk op wildernisnatuur en zien verstedelijking en intensieve landbouw, die eerder als bedreiging daarvan werden gezien, als een middel om dat te realiseren.
Radicaal tegenover ecomodernistem staan critici zoals die te vinden zijn in de Dark Mountain-beweging: een groep van schrijvers, kunstenaars, journalisten en milieuactivisten die zich verzetten tegen de moderne, westers-georiënteerde beschaving met haar fixatie op technologie, consumentisme en marktdenken, die zowel de natuur als menselijke culturen bedreigt of zelfs vernietigt (Opmeer 2015). Volgens hen zijn we blind voor de kwetsbaarheid van de menselijke beschaving. Zij pleiten voor een culturele transitie door ‘onbeschaafde’ verhalen te vertellen die de mythes van vooruitgang en de menselijke dominantie over en onafhankelijkheid van de natuur ontmaskeren.
Hun ideeën zijn verwant aan die van de Deep Ecology-beweging, die uitgaat van de intrinsieke waarde en verbondenheid tussen alle levensvormen op aarde, inclusief de mens, die echter geen bevoorrechte positie heeft. Bij deze gedachtegang sluiten ook bewegingen aan die pleiten voor een aanpassing van onze leefwijzen. In plaats van een radicale ecomodernistische ontkoppeling van mens en natuur streven zij bijvoorbeeld naar kleinschalige, natuur-inclusieve of agro-ecologische landbouw, met gebruikmaking van lokale, duurzame technologieën waardoor productie, landbouw en natuur met elkaar en met de mens worden verbonden.
De verbondenheid tussen mens, natuur en aarde krijgt ook veel aandacht in discussies over het antropoceen, waarin de aarde als een complex en non-lineair, socio-ecologisch systeem wordt beschouwd. Een systeem waarin biogeografische, ecologische en maatschappelijke processen intrinsiek gekoppeld zijn. Zo’n systeem kenmerkt zich door triggers, kantelpunten, positieve terugkoppelingen, cascades en blokkades. Een bekend ecologisch voorbeeld van nonlineair gedrag van een socio-ecologisch systeem is verbraseming van een zoetwatermeer. Als door eutrofiering (een trigger veroorzaakt door een maatschappelijk systeem) de nutriëntenconcentratie in het water een zekere waarde bereikt (kantelpunt of drempel) kan plotseling algenbloei optreden. Hierdoor wordt het water troebel en sterven waterplanten door te weinig licht. Dat leidt tot extra nutriënten en algengroei (positieve terugkoppeling). Door de vertroebeling en het verdwijnen van de waterplanten gaat de stand van roofvissen zoals de snoek achteruit, omdat zij zich niet meer kunnen verschuilen en zal de brasemstand toenemen (cascade). Brasems woelen de bodem om, waardoor weer nutriënten in het water komen en het systeem niet kan terugkeren naar de oude toestand (blokkade) – ook als de aanleiding, eutrofiering, is weggenomen.
Uit de systeembenadering van het antropoceen spreekt niet zozeer optimisme of pessimisme, maar vooral een vorm van alarmisme. In een recente publicatie waarschuwt men dat een verhoging van de temperatuur op aarde van meer dan twee graden Celsius een kantelpunt is dat tot een wereldwijde cascade van effecten kan leiden, zoals het smelten van de ijskappen en de permafrost, verandering van golfstromen, en het verdwijnen van tropische en boreale bossen. Hierdoor komt de aarde in een onomkeerbaar traject terecht van verdere opwarming en zeespiegelstijging, leidend tot wereldwijde ontwrichting van de economie, ecologie en samenleving. Interventies zijn binnen twintig jaar nodig om de aarde weg te houden van dit kantelpunt. Behalve de inzet van technologie zal dat ook vergaande maatschappelijke veranderingsprocessen vereisen (Steffen e.a. 2018).
Enorme impact
Op het eerste gezicht lijkt de eerdergenoemde driedeling van wildernis-, arcadische en functionele natuur in het antropoceen nog steeds op te gaan. We zien immers onder optimistische, pessimistische en alarmistische benaderingen nog steeds een gradiënt van meer 3en minder menselijke invloed op natuur. Maar kon eerder nog gediscussieerd worden over ‘echte natuur’ – ongerepte natuur die niet beïnvloed is door de mens –, in het antropoceen staat alle natuur onder invloed van de mens en zijn technologie. Ecomodernisten stellen weliswaar dat wildernis-natuur gerealiseerd kan worden door een rigoureuze scheiding van natuur en samenleving, maar ook die wildernis moet met technologische en institutionele middelen worden vrijgehouden van menselijke invloeden.
Ondertussen wordt het steeds duidelijker dat de natuur wereldwijd wordt bedreigd. Door de opwarming schuiven klimaatzones op naar de polen (of omhoog in berggebieden). Veel dier- en plantensoorten zijn niet in staat die te volgen of worden gehinderd door landbouwgebieden, steden, industrieterreinen en wegen. Men tracht dit te keren door extra natuurbeschermingsmaatregelen, het faciliteren van migratie en natuurontwikkeling, waardoor nieuwe vestigingsgebieden ontstaan. Dat dit werkt, blijkt wel uit de recente opkomst van de wolf in Nederland en andere West-Europese landen. Hierbij passen ook rewilding-initiatieven, zoals het verplaatsen van gehele populaties van wilde dieren of planten, veterinaire interventies en fokprogramma’s voor wilde dieren. Anderen gaan veel verder en pleiten voor genetische modificatie om soorten meer weerbaar te maken en voor het terugbrengen van uitgestorven diersoorten met nieuwe genetische technieken. Zo worden er pogingen ondernomen om mammoeten te reconstrueren door klonering en genetische modificatie van cellen van de in de permafrost gevonden mammoetbotten. Die mammoeten zouden de grassteppes in de noordelijke toendragebieden kunnen herstellen.
Ecologen en natuurbeschermers wijzen op de mogelijke rol van novel ecosystems (Hobbs e.a. 2014). Deze ecosystemen worden gekenmerkt door soorten en soortencombinaties die van nature niet voorkomen. Ze zijn een gevolg van vroegere menselijke activiteiten, zoals landbouw of industrie, waardoor zowel biotische als abiotische omstandigheden sterk zijn veranderd. Voorbeelden hiervan zijn permanent gevestigde invasieve soorten of exoten, vervuilde en fosfaatverzadigde gronden, infrastructurele werken zoals dammen en verlaten industriële terreinen. Novel ecosystems zijn voor hun voortbestaan niet afhankelijk van de mens, maar kunnen niet meer tot de natuurlijke situatie worden teruggebracht door technische, financiële, sociale, politieke en institutionele barrières. Volgens ecologen zijn veel gebieden op aarde inmiddels een novel ecosystem. Ook die verdienen volgens hen natuurbeschermingsaandacht. Ze worden vaak gewaardeerd omdat ze mooi worden gevonden en recreatieve gelegenheid bieden. Maar ecologisch zijn ze, zeker in het antropoceen, waardevol als ze een leefgebied bieden voor zeldzame of bedreigde soorten.
De enorme impact van de mens wordt ook geïllustreerd door de opkomst van het begrip ‘anthrome‘ of ‘antropogene bioom’. Biomen zijn in de oorspronkelijke, ecologische betekenis globale vegetatiezones met een specifiek klimaat en een karakteristieke flora en fauna zoals toendra’s, boreale bossen, graslanden, woestijnen, savannen en regenwouden. Een anthrome is een bioom dat gekenmerkt wordt door een mate van menselijke interactie en zij variëren van steden en dorpen via akkerlanden, productiebossen en weidegebieden tot sprokkelbossen en nauwelijks toegankelijke gebieden als het hooggebergte. ‘Anthromes’ zouden een meer accurate duiding zijn van de natuur in het antropoceen, omdat meer dan driekwart van de biosfeer inmiddels getransformeerd is tot een anthrome. Ter rechtvaardiging verwijst men naar de niche constructietheorie uit de ecologie. Volgens deze theorie creëren organismen hun eigen leefomgeving (niche) en verhogen daarmee hun overlevingskansen. Een bekend voorbeeld is de bever die waterlopen afdamt waardoor een specifieke biotoop ontstaat waarin het dier zich thuis voelt en kan gedijen. Op vergelijkbare wijze zou een anthrome een sociaal-cultureel geconstrueerde niche zijn, waarin de sociaal-culturele en biologische processen onderling verbonden zijn en zich co-evolutionair ontwikkelen (Ellis 2015).
Morele uitdagingen
Bij de oude antwoorden over de duiding van natuur is gerefereerd aan de normatieve sleutel-termen ongereptheid, harmonie met en dienstbaarheid aan de mens. In het antropoceen lijken daar nieuwe perspectieven aan te worden toegevoegd. In de eerste plaats een sterke verbondenheid tussen en wederzijdse afhankelijkheid van menselijke en natuurlijke systemen en daarmee ook de morele plicht tot het in standhouden van natuurlijke systemen, indien men de mens een voortbestaan gunt. Dit verlichte eigenbelang raakt aan de overleving van de mens en de samenleving, zoals met name door alarmisten wordt uitgedragen. Dat impliceert een ander tijdsperspectief. De oude antwoorden waren vooral gericht op het verleden: de ongerepte wilde natuur, liefst voordat de mens zijn intrede deed, of een geïdealiseerd romantisch verleden waarin de mens nog in harmonie met de natuur zou verkeren. Zij fungeerden als streefideaal. In het antropoceen is er daarentegen een sterke gerichtheid op de toekomst, samenhangend met het inzicht dat we afhankelijk zijn van de natuur voor onze overleving.
Een ander element van de antropocene natuur is de rol van technologie. Niet alleen bij de optimistische ecomodernisten, ook in de andere benaderingen speelt technologie een rol, soms groot-, soms kleinschalig. Mensen als Paul Crutzen hebben bijvoorbeeld gepleit om geo-engineering te overwegen indien we niet succesvol zijn in het beteugelen van de opwarming van de aarde. Daarmee komen nieuwe vragen naar voren: welke technologie passen we toe en wie heeft de controle daarover? Lopen we niet het gevaar in een antropocene technocratie te belanden, gerechtvaardigd door begrippen als ‘anthromes’, ‘novel ecosystems’ en ‘sociocultural niche construction’?
De Amerikaanse oudgediende in de natuurbescherming, Dave Foreman, heeft bijvoorbeeld grote kritiek op de technologische en optimistische oriëntaties in de discussie over het antropoceen. Het zou hoogmoed en menselijke arrogantie uitdrukken en zich geen rekenschap geven van het feit dat de natuur met al haar levensvormen, inclusief de mens, het resultaat is van miljarden jaren evolutie, die nu in korte tijd teloorgaat (Foreman 2015). Anderzijds, stel dat de alarmisten gelijk hebben; moeten we dan niet alles op alles zetten – als een voorzorgprincipe – om kantelpunten te vermijden? Maar wie moet daarover besluiten? En wie dragen de gevolgen? Worden die wel gelijkelijk verdeeld op de wereld? In het antropoceen doemen grote morele uitdagingen op.
De verschijnselen die het antropoceen kenmerken, doen zich voor op een globale schaal. Het zijn collectieve handelingsproblemen, waarbij het in ieders en dus ons gezamenlijk belang is het verlies aan biodiversiteit en de opwarming van de aarde beperkt te houden. Dat terwijl het effect van ieders individuele handelen, zoals geen vlees eten of het gebruik van plastic minimaliseren, nihil is. Dit kan leiden tot een vorm van nihilisme of apathie, maar het kan ons ook aanzetten ons gedrag te laten bepalen door deugden die niet uitgaan van de effectiviteit, maar van de morele juistheid van wat we doen. Daarbij gaat het niet alleen om ons mensen. We zijn niet de enige bewoners op aarde, maar delen die met talloze andere levensvormen. Biodiversiteit is niet louter een tabel van soorten, maar impliceert een complex web van relaties en afhankelijkheden tussen al die verschillende levensvormen. We hebben ons de aarde toegeëigend, maar eigenaren zijn we niet. Wat zijn we dan wel? Laten we ons als gast van de aarde beschouwen. Een goede gast laat zijn verblijf intact en schoon achter.