Toen hij in 1722 Paaseiland ontdekte, trof Jacob Roggeveen een arme, kleine bevolking aan die een onvruchtbaar eiland bewoonde. Het was maar moeilijk voor te stellen dat deze mensen de reusachtige beelden hadden kunnen maken die overal op het eiland te vinden waren. Wat was hier gebeurd? Paaseiland, zo informeert Ton Lemaire ons, wordt tegenwoordig gezien als een ‘schoolvoorbeeld’ van een bloeiende samenleving die ten onder ging aan ‘de onverantwoorde exploitatie van haar natuurlijke omgeving’. Door zich over te geven aan het bouwen van de indrukwekkende beelden en alle hulp- bronnen daarvoor in te zetten werd het eiland opgebruikt. Het onafwendbare verlies van welvaart en natuur resulteerde uiteindelijk in de erbarmelijke staat waarin Roggeveen en de zijnen het eiland vonden.
In De val van Prometheus introduceert Lemaire Paaseiland als een waarschuwing voor ons. Uit dit boek spreekt een grote zorg over de manier van leven die het Westen zich heeft aangemeten en die het inmiddels met veel succes naar andere delen van de wereldbol heeft geëxporteerd. Hoe gerechtvaardigd deze zorg is, blijkt vooral uit de vele uiteenlopende en soms onverwachte onderwerpen aan de hand waarvan Lemaire de kwalijke stand van zaken analyseert: lachen, globalisering, sport, stimulerende middelen, autobezit, kanker, reclame, enzovoort. Uit elk van deze analyses blijkt voortdurend dat Lemaire geen cultuurcriticus is die de westerse cultuur en haar nadruk op technologie en economie domweg afwijst. Hij is vooral een criticus van de ongeremde, mateloze groei die in ons technologisch economisch complex de overhand heeft gekregen. Ons vooruitgangsidee gaat gepaard met keerzijden die onze leefomgeving en onszelf dikwijls geen goed doen. In de cultuurfilosofische analyses die in elk van de hoofdstukken de besproken actuele kwesties ondersteunen, speelt één motief een hoofdrol waarin filosofie en theologie bij elkaar komen. Het vooruitgangsgeloof, zo stelt Lemaire, is gefundeerd in de gedachte van maakbaarheid die de mens opvat als een maker die zich, analoog aan de god als demiurg, als schepper van de wereld buiten de wereld ophoudt en zo deze wereld naar eigen inzicht kan inrichten.
De Griekse halfgod Prometheus, aan wie het boek zijn titel ontleent, is voor Lemaire de mythische figuur die in de westerse geschiedenis uitdrukking geeft aan dit streven van de mens naar technische beheersing en constructie van de werkelijkheid. De auteur tekent terecht aan dat het hier vooral over de ontketende Prometheus gaat. Waar in de Griekse wereldbeschouwing maat en orde nog centraal stonden, wordt het moderne denken gekarakteriseerd door een mateloos streven. In zijn moderne, ontketende vorm verbeeldt Prometheus de mens die zich niet naar de maat van de wereld hoeft te richten maar als autonome schepper zijn eigen maat – of zijn eigen, ingebeelde mateloosheid – aan de wereld kan opleggen. Precies hier vinden we de denkfout en de hoogmoed van de hedendaagse mens. Omdat de mens altijd in een omgeving en een wereld leeft en er onlosmakelijk mee verbonden is, kan hij niet leven alsof hij niet van die omgeving afhankelijk is.
In zijn bespreking van deze thematiek is Lemaire steeds bevlogen, goed geïnformeerd en zeer geëngageerd. Wat hij schrijft in het deel over de boeren geldt eigenlijk voor het hele werk: ‘ook al pro- beer ik, op basis van sociaalwetenschappelijke lectuur, een soort metapositie in te nemen, uiteindelijk kies ik partij in deze problematiek omdat ik vind dat een betrokken, kritische sociale wetenschap daarin uitmondt.’ Daarbij draagt hij alternatieven aan en biedt hij verrassende analyses. Zo blijkt consumentisme een vorm van nietzscheanisme voor het volk te zijn en blijkt de fiets ‘hét vervoermiddel van hen [te zijn] die een eenvoudig leven willen leiden’.
In het laatste deel worden deze alternatie- ven vertolkt door een tweede mythische figuur: Orpheus. Anders dan beheers zieke Prometheus bespeelt Orpheus de natuur, de dieren en mythische figuren zoals de Sirenen. Daarmee introduceert hij een meer poëtische en esthetische verhouding tot de natuur waaruit blijkt dat de mens verwant is aan de natuur en ermee in harmonie leven kan.
Orpheus is voor Lemaire een belangrijke correctie op Prometheus, maar of de orphische verhouding tot de natuur een kans maakt in onze maatschappij valt te bezien. Lemaires alternatieven zijn vooral tegen de klippen op en zijn boek is bovenal een ernstige en niet mis te verstane waarschuwing tegen ‘een maatschappij die bezeten is van een collectief waanidee’, namelijk dat van de niet-aflatende, onbegrensde groei. De hedendaagse mens, zoals Lemaire het in het laatst deel uitdrukt, is ‘een waanzinnig geworden primaat die de aarde in zijn val kan meeslepen’. Om uitdrukking te geven aan deze onvermijdelijke onvolmaaktheid en hoogmoed in het menselijke streven naar een betere wereld brengt Lemaire ten slotte Sisyphus ter sprake. Sisyphus is voor hem de figuur bij uitstek van de tragische dimensie van het menselijk leven en als er één grondstemming is van waaruit dit boek over Prometheus geschreven lijkt te zijn, dan is het wel de stemming die met Sisyphus ter sprake komt: onze vooruitgang is geen succesverhaal, maar heeft zeer bedenkelijke keerzijden die door de tragische condition humaine eigenlijk niet te vermijden zijn.