Toen ‘onze’ premier Jan-Peter Balkenende in de race leek om ‘president van Europa’ te worden, waren we even in de ban van Europa. Zodra duidelijk werd dat de Belg Herman van Rompuy zou worden verkozen, verdween die belangstelling algauw weer. Doorgaans lopen we niet warm voor Europa. De Nederlandse bevolking stemde in 2005 bij referendum tegen de Europese Grondwet en de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement vertoont al jaren een dalende lijn. Willen we ons betrokken voelen bij de politiek, dan moet er iets te vertellen zijn, en een goed verhaal vraagt om drama.
Een goed verhaal vertellen: dat is wat Luuk van Middelaar doet in zijn proefschrift De passage naar Europa. Geschiedenis van een begin. De auteur viel enige jaren geleden al op met zijn boek Politicide. Zijn idee om een studie te wijden aan Europa werd geboren toen hij stage liep bij eurocommissaris Frits Bolkestein. Zijn ervaringen uit die tijd en zijn achtergrond als filosoof én historicus hebben Van Middelaar een uiterst scherpe kijk op de politiek opgeleverd. Waar veel politiek filosofen op zoek gaan naar tijdloze grondslagen voor een rechtvaardige samenleving is hij er diep van doordrongen dat de politiek zich in de tijd beweegt en dat politici hun ‘virtuositeit’ pas tonen als ze de stroom van gebeurtenissen waarmee ze worden overspoeld succesvol bedwingen, zonder de geschiedenis voorgoed te willen beëindigen.
‘Europa’ is voor Van Middelaar interessant, omdat ze wel een begin heeft – de oprichting in 1952 van de (toen nog) Europese Gemeenschap van Kolen en Staal –, maar vooralsnog geen einde. Doorgaans wordt over de Europese Unie gesproken ofwel als een verbond van nationale staten die hun soevereiniteit behouden ofwel als een federatie-in-wording, compleet met Europese regering, parlement en hof, ofwel als een bruikbare bureaucratie waaraan lidstaten concrete taken overdragen. Maar volgens Van Middelaar zijn deze verhalen stuk voor stuk achterhaald. Dan maar zeggen dat Europa een entiteit sui generis is, beschouwt hij als intellectuele capitulatie. Hij toont aan dat het mogelijk is om een ander verhaal te vertellen.
Naast de ‘communautaire’ binnensfeer van de Europese instellingen (Commissie, Parlement, Hof) en de ‘intergouvernementele’ buitensfeer van alle soevereine staten van het Europa als continent onderscheidt Van Middelaar namelijk een tussensfeer, die bestaat uit de lidstaten gezamenlijk: ‘het Europa van de Zevenentwintig’. Deze tussensfeer, die tot nog toe nauwelijks is opgemerkt, noemt hij de ‘bonus’ van het stichtingsmoment. Haar voornaamste vertegenwoordiger is de in 1974 opgerichte Europese Raad. Deze vergadering van de regeringsleiders van de lidstaten heeft zich ontwikkeld tot de drager van de Europese politiek.
Aan de hand van drie criteria onderzoekt Van Middelaar of er een Europees politiek lichaam bestaat, of er een instantie is die ‘namens Europa’ kan spreken. Daarbij analyseert hij verschillende ‘passagemomenten’, waarvan ik er hier slechts drie kan aanstippen. Ten eerste zou men naar analogie van de vorming van de Verenigde Staten van Amerika kunnen zeggen dat Europa één is zodra het vetorecht is afgeschaft en er alleen nog bij meerderheid wordt beslist. Maar Van Middelaar laat zien dat dit scenario een goed begrip van de Europese politiek in de weg staat. In 1966 zou besluitvorming bij unanimiteit worden vervangen door besluitvorming bij meerderheid. Uit protest bleef Frankrijk weg van de onderhandelingstafel. De overige vijf lidstaten vergaderden echter door. Met het sluiten van het zogenoemde Compromis van Luxemburg schoof Frankrijk weer aan. Voorstanders van meerderheidsbesluitvorming beschouwden het compromis als een nederlaag. Maar volgens Van Middelaar brengt het de voor Europa unieke rol aan het licht van de druk van de onderhandelingstafel: de lidstaten beseffen voortaan dat ze er samen uit moeten komen.
Een tweede mogelijkheid is te zeggen dat Europa pas bestaat zodra ze als eenheid naar buiten te treedt om ‘grote politiek’ te bedrijven. Na de Tweede Wereldoorlog beperkte Europa zich echter tot de ‘kleine politiek’ van de economische samenwerking. De kentering kwam pas met de Val van de Muur in 1989: in het verleggen van de oostgrens van de Europese Unie ontdekte Europa zichzelf als kring van lidstaten.
In het derde deel van zijn boek wijst Van Middelaar erop dat geen politiek lichaam kan bestaan zonder publiek. Volgens een gangbare opvatting kan Europa pas één worden als ze een demos heeft, een volk met een zekere eenheid en een gedeeld verleden. Maar deze benadering, die Van Middelaar de ‘Duitse’ noemt, bleek onrealistisch. Daarom stapte men over op de ‘Romeinse’ strategie: het uitventen van de voordelen van Europa voor haar burgers. Maar niet alleen bleek een voordeel voor de één een nadeel voor de ander; een gemeenschap van klanten levert nog geen wij-gevoel op. Voor de ‘Griekse’ benadering ten slotte zoekt Van Middelaar inspiratie bij Hannah Arendt, wier denken zijn hele boek doortrekt. Een politieke gemeenschap ontstaat zodra een publiek zichzelf ontdekt in een publieke zaak. Traditioneel vertolkt het publiek zijn stem via een parlement, dat bemiddelt tussen regering en bevolking. Het is echter niet duidelijk tot welke ‘regering’ het Europees Parlement zich verhoudt. Daarbij hebben de ideologen van de binnensfeer vergeefs geprobeerd een nieuw Europees electoraat te scheppen. Tegelijk meenden de ideologen van de buitensfeer dat de nationale parlementen alleen een nationale rol vervullen. Maar Van Middelaar laat zien dat dankzij de dubbelrol van de regeringsleiders – ze zijn zowel vertegenwoordiger van hun eigen land als van Europa als gezamenlijkheid – ook hun controleurs, de nationale parlementen, Europa worden binnengetrokken en daarmee, uiteindelijk, ook wijzelf, de bevolkingen. Van Middelaar beschouwt de instelling van een vast voorzitterschap van de Europese Raad als een ‘revolutie’. Inmiddels is bekend geworden dat hij door ‘president’ Van Rompuy is aangetrokken om lid te worden van diens ondersteunende staf. Volgens NRC Handelsblad was Van Rompuy zeer onder de indruk van zijn boek. Als auteur heeft hij zich bewezen. Nu mag hij dat als actor doen.
Relevante berichten


Waarom tijd vrijmaken niet bij je agenda begint
Volgens Jenny Odell moeten we anders over tijd gaan denken. ‘Het verlangen naar meer tijd is eigenlijk onderdeel van een verlangen naar betekenis.’


Joke Hermsen: ‘We zijn huismussen en zwervers’
Joke Hermsen schreef een filosofisch memoir over thuis-zijn. ‘Van jongs af aan dacht ik al: mijn ware thuis bevindt zich elders.’


Thuis wordt je bestaan niet in twijfel getrokken
Thuis is een plek van vertrouwdheid, maar dit vertrouwde kan ook verontrustend werken, schrijft Joke Hermsen.


Spoedcursus: intuïtie
Vier filosofen over de rol van intuïtie bij kennis, moraliteit en kunst.