Home Warm aanbevolen: dankbaar en aandachtig

Warm aanbevolen: dankbaar en aandachtig

Door Gert-Jan van der Heiden op 26 maart 2014

Cover van 01-2014
01-2014 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De tachtigste verjaardag van een belangrijk en invloedrijk Nederlands filosoof die jarenlang hoogleraar was aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte aan de KU Leuven, is het uitgelezen moment om terug te blikken op de denkweg die in die jaren is afgelegd. Tijdens een reeks ontmoetingen in Leuven ging Ger Groot in gesprek met Samuel IJsseling, die in 2012 tachtig is geworden. Dankbaar en aandachtig, het mooie resultaat van deze gesprekken, geeft de lezer niet alleen inzicht in het filosofische klimaat om hem heen, maar ook in het leven, het werk en bovenal het karakteristieke denken van IJsseling.

Al vanaf zijn eerste schreden in de filosofie, waarin hij het werk van Martin Heidegger grondig leert kennen, staat het thema dankbaarheid centraal. De titel van IJsselings proefschrift Denken en danken, geven en zijn, dat hij in 1964 afrondt, laat zien dat het basale inzicht van Heidegger dat de werkelijkheid ons gegeven is een fundamentele rol speelt in zijn denken en dat de mens deze gave al denkend en in dankbaarheid ontvangen kan. Dit geldt tevens voor de traditie van het denken die we als een erfenis ontvangen, zoals hij zegt in antwoord op een vraag van Groot: ‘Ja, wij zijn erfgenamen. Dat is onze verhouding tot de geschiedenis van de filosofie.’

Een andere karakteristiek van IJsselings denken toont zich in het vervolg van dit gesprek. Nadat IJsseling de filosoof als erfgenaam van de traditie heeft gekarakteriseerd vraagt Groot of dit niet op gespannen voet staat met wat Heidegger beweert over traditie. IJsseling antwoordt dat hij Heideggers analyse onderschrijft en zich bewust is van de mogelijke spagaat waarin dit hem brengt: ‘Dat is een dubbelzinnigheid, ja. Daarin heb je gelijk. Dat is een heel wezenlijk probleem, waar ik wel over heb nagedacht, maar ik kom er nog niet goed uit.’ Het denken is nooit afgerond en confronteert ons met vragen die vragen blijven, en het is beter ze open te houden dan een antwoord te forceren. Dit ethos van het denken keert telkens terug in de gesprekken; Groot beschrijft het als ‘nooit uitsluiten dat ook het omgekeerde van de eigen overtuiging bedachtzaamheid verdient’.
 
In de jaren na zijn proefschrift gaat IJsseling naar Parijs, waar hij een ‘opwindend, avontuurlijk denken’ treft. Tijdens dit verblijf ontmoet hij Jacques Derrida, met wie hij een leven lang bevriend blijft. Dankzij het boek Denken in Parijs (1979), dat hij samen met anderen schrijft, vindt dit avontuurlijke denken ook zijn weg naar het Nederlandse taalgebied. Centraal voor deze Franse denkers is ‘dat het bij hen niet langer de geest is waaraan alles ontspringt, maar de “materialiteit” van de cultuur, de taal en de tekst’. Ook de filosofie speelt zich af in de tekst. Een van de belangrijke gevolgen hiervan is dat filosofie ‘niet de weerspiegeling van de werkelijkheid’ is. Filosofie gaat voor IJsseling daarom niet alleen over waarheid, maar heeft meer gemeen met het kunstwerk, dat ook niet met iets overeenkomt, maar iets onthult en aan het licht laat treden.
 
Dit laatste inzicht speelt een belangrijke rol in IJsselings werk over de retorica en de betekenis daarvan voor de filosofie. Geïnspireerd door de vraag ‘Wat gebeurt er wanneer er gesproken wordt?’ schrijft hij zijn belangrijke boek Retoriek en filosofie (1975). In deze studie laat hij zien dat niet alleen filosofie, maar ook mens-zijn niet zonder taal kan en daarom ook niet zonder de kunst van het spreken. De filosofie heeft altijd geprobeerd retoriek uit te bannen; dit zien we al in Plato’s gevecht met de sofisten, en in het moderne denken van Descartes lijkt dit verzet tegen retoriek alleen maar toe te nemen. Door de bewering dat het spel van de taal uitwendig is aan de filosofische activiteit, vergeet de filosofie echter te gemakkelijk dat haar tekstuele structuur een eigen werking en dynamiek heeft. Over deze filosofische teksten staat in Dankbaar en aandachtig te lezen: ‘Ze botsen tegen elkaar, overschreeuwen elkaar, de een probeert de ander pootje te lichten en tegelijk de lezer te verleiden met de suggestie: lees mij, geloof mij, want ik spreek de waarheid.’ Zelfs de waarheidsliefde waarmee Plato zich trachtte te onderscheiden van de sofisten maakt dus deel uit van de retorische strategie waarvan de filosofie zich bedient. Dit betekent dat de filosofie dubbelzinnig is, zoals IJsseling uitlegt: de filosofie pretendeert enerzijds het zuivere denken te belichamen, dat retoriek uitsluit, en maakt anderzijds gebruik van de retoriek in die belichaming.
 
Een ander thema dat IJsseling al vanaf het begin van zijn denkweg bezighoudt, is dat van de veelheid en het pluralisme. Aan Nietzsche ontleent hij al vroeg het inzicht dat de werkelijkheid vanuit een veelheid van perspectieven begrepen wordt en dat geen van die perspectieven geprivilegieerd is. Daarmee gaat IJsseling in tegen ‘de fascinatie met de eenheid’ die in de geschiedenis van de filosofie zo vaak leidinggevend is geweest: ‘Tegenover die fascinatie met de eenheid – één redelijkheid, één wetenschap, en één ware filosofie – houd ik een pleidooi voor de veelheid.’ In zijn boeken Apollo, Dionysos, Aphrodite en de anderen (1994) en Drie godinnen (1998) komt dit pleidooi voor veelheid tot uitdrukking in zijn aandacht voor het Griekse polytheïsme, waarin hij een alternatief zoekt voor het monotheïsme dat in de wijsbegeerte en het christendom zo’n centrale rol speelt. Alleen op deze manier, zo is IJsselings overtuiging, ontkomen we aan het gevaar eenheid aan de werkelijkheid op te dringen en de onderliggende veelheid van verschillen te miskennen.
 
Door de thema’s en de gesprekken, die de karakteristieke stem van IJsseling bewaren, biedt Dankbaar en aandachtig een prachtig inzicht in het jarenlange denken van deze filosoof, over wie Groot treffend schrijft: ‘Meermalen in ons gesprek verzucht IJsseling het einde van zijn denkweg nog lang niet te zien, zelfs niet te vermoeden waarheen die precies leiden zal.’