Home Taal ‘Wittgenstein laat de onzinnigheid van de filosofie zien’
Taal Waarheid

‘Wittgenstein laat de onzinnigheid van de filosofie zien’

In zijn Tractatus probeerde Wittgenstein het ondenkbare te denken en het onzegbare te zeggen. Vertaler Victor Gijsbers vertelt over de klassieker.

Door Alexandra van Ditmars op 24 december 2021

Ludwig Wittgenstein filosoof Tractatus

In zijn Tractatus probeerde Wittgenstein het ondenkbare te denken en het onzegbare te zeggen. Vertaler Victor Gijsbers vertelt over de klassieker.

Cover van 01-2022
01-2022 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Dat lezers soms schrikken als ze de Tractatus logico-philosophicus voor het eerst openslaan, kan filosoof Victor Gijsbers goed begrijpen. De korte, genummerde stellingen waaruit het boek bestaat hebben wel iets weg van wiskundige formules. De abstractheid van de woorden – waarmee de relatie tussen denken, taal en wereld wordt beschreven – helpt ook niet mee. En dan schrijft de auteur, de Brits-Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein, in de inleiding ook nog eens dat het boek alleen begrepen kan worden door wie dit alles ‘zelf al eens gedacht heeft’.

Motiverend is dat niet, zegt Gijsbers, docent filosofie aan de Universiteit Leiden. Maar hij hoopt dat lezers er niet door ontmoedigd raken. Want de Tractatus is niet alleen een lastig, maar ook een spannend werk. ‘Wittgenstein geeft vaak geen expliciete argumenten, maar laat het aan de lezer zelf over om over het verband tussen de stellingen na te denken. Het is als een puzzel die je moet oplossen. Filosoferen, zo lijkt Wittgenstein ons te willen zeggen, is niet dat je bepaalde antwoorden aangereikt krijgt. Het is een activiteit.’

Victor Gijsbers (1982) doceert wetenschapsfilosofie en kennisleer aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde natuurkunde en wijsbegeerte en promoveerde in 2011 cum laude op zijn proefschrift ‘Explanation and Determination’. Op dit moment werkt hij aan onderzoeken over causaliteit, de metafysica van de tijd en de aard van wetenschappelijk begrijpen. De Tractatus is zijn eerste volledige vertaling van een belangrijk filosofisch werk.

Aan de filosofische kwaliteit van de Tractatus wordt niet getwijfeld. Dat Wittgenstein (1889-1951) bij zijn dood al tot de belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw werd gerekend, was te danken aan dit werk. Hij publiceerde het in 1921. Honderd jaar later is het nog altijd populair. Niet alleen onder filosofen, maar ook onder creatievelingen – het boek is al een inspiratiebron geweest voor allerhande kunstenaars, musici en architecten.

Met het honderdjarige bestaan van Wittgensteins eerste hoofdwerk vervielen ook de auteursrechten, wat reden was om de Tractatus opnieuw in het Nederlands te vertalen. Gijsbers nam die taak op zich. Er bestond al één andere Nederlandse versie, door W.F. Hermans uit 1975. Maar daar valt wel het een en ander op aan te merken, vindt Gijsbers. ‘Zo vertaalt Hermans dezelfde term soms op wel acht verschillende manieren. Terwijl Wittgenstein zijn woorden heel bewust kiest, het zijn bij hem een soort technische termen. Om te begrijpen wat hij wil overbrengen is consistentie in de vertaling heel belangrijk.’

Talige misverstanden

Maar wat wil Wittgenstein eigenlijk overbrengen? Waar gaat de Tractatus over? ‘Over alles, lijkt het wel,’ schrijft Gijsbers in zijn voorwoord. ‘Over de wereld, de wiskunde, de taal, en zelfs over de dood, de ethiek en het mystieke. Geen filosofisch thema blijft onaangeroerd. En toch kunnen we het onderwerp ook in één woord vangen: logica. Maar met logica bedoelen we dan niet – of in elk geval niet alleen en niet voornamelijk – de leer van het juist argumenteren. De term staat hier voor een veel breder filosofisch onderzoek naar de relatie tussen denken, taal en wereld. Wittgenstein wil begrijpen hoe denken, taal en wereld met elkaar samenhangen.’

‘Een taal waarin je alleen dingen kunt zeggen die waar zijn, bestaat niet’

Concreter gezegd: Wittgenstein vraagt zich af hoe de gedachten in ons hoofd en de zinnen die wij uitspreken aansluiten bij de wereld om ons heen. Gijsbers: ‘Hoe kunnen denken en wereld eenzelfde soort structuur hebben, waardoor ze met elkaar in overeenstemming – of juist niet – kunnen zijn?’

Taal speelt daarbij een grote rol. Een onderzoek naar taal is een onderzoek naar denken, stelt Wittgenstein. Hij formuleert dit bondig in de vierde stelling van de Tractatus: ‘De gedachte is de betekenisvolle zin.’ Hier toont Wittgenstein zich een representant van wat de linguistic turn wordt genoemd. ‘Dat is de ontwikkeling dat Europese en Amerikaanse filosofen vanaf het begin van de twintigste eeuw hun aandacht steeds meer richten op het verschijnsel taal,’ zegt Gijsbers. ‘Ons denken, zo is de gedachte, is door en door talig. Taal is echter een veel concreter onderzoeksobject dan onze mentale toestanden. Wittgenstein hoopt dan ook dat we de grootste filosofische problemen met succes te lijf kunnen gaan als we ze herformuleren als vragen over taal, oftewel: dat onze diepste problemen eigenlijk talige misverstanden zijn.’

Als we weten wat er wel en niet in taal kan worden uitgedrukt, weten we volgens Wittgenstein ook wat er wel en niet kan worden gedacht. ‘Het boek wil dus het denken een grens trekken’, zoals hij in zijn typische taalgebruik schrijft in de inleiding. ‘Wittgenstein voegt daar echter meteen aan toe dat deze grens eigenlijk niet te trekken valt. Want zouden we om te laten zien waar de grens van het denkbare ligt niet ook moeten kunnen denken wat er voorbij die grens ligt? Maar dat is nu juist het ondenkbare.’

Flapfliedoedel

Het hele project van de Tractatus is daarmee behoorlijk paradoxaal. Wittgenstein probeert een grens te trekken tussen het denkbare en het ondenkbare, terwijl hij eigenlijk al weet dat deze onmogelijk te trekken valt. ‘Tegen het einde lijkt die paradox zijn hoogtepunt te bereiken wanneer Wittgenstein over zijn eigen boek lijkt te concluderen dat het één lange en bij voorbaat tot mislukken gedoemde poging was om het ondenkbare te denken, om het onzegbare te zeggen.’

Wat rest er dan nog? ‘De berustende stilte die al veel eerder wordt aangekondigd, in stelling 7: “Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.”’ Het is het bekendste citaat van Wittgenstein, dat desondanks vaak niet goed begrepen wordt. ‘Als je deze zin uit zijn context haalt, klinkt het vrij stupide: als je er niet over kunt spreken, zwijg je er natuurlijk over, want wat moet je anders? Maar dat is niet wat Wittgenstein bedoelt. Zijn gedachte erbij is dat er allerlei dingen zijn waarvan we denken dat we erover kunnen spreken, en waarvan we denken dat we erover kunnen denken, terwijl dat eigenlijk helemaal niet zo is.’

‘Zijn conclusie luidt: de Tractatus is zelf óók onzinnig’

Maar hoe kun je nou in de illusie verkeren dat je een gesprek voert of een theorie ontwikkelt, terwijl dat eigenlijk helemaal niet zo is? ‘Dat komt doordat er ook zinnen bestaan die onzinnig zijn, zegt Wittgenstein. Alleen hebben we dat vaak niet door. Als ik tegen jou zeg: “Flapfliedoedel bup bup”, is het duidelijk dat ik iets zeg zonder enige inhoud. Maar als ik een van Wittgensteins favoriete voorbeelden aanhaal en zeg: “Socrates is identiek”, dan lijkt dat veel minder onzinnig, terwijl het volgens Wittgenstein even grote onzin is. Zo’n zin kan je daardoor in verwarring brengen. Hetzelfde geldt voor veel filosofische claims, bijvoorbeeld: “Lichaam en geest zijn twee substanties.” Daarbij kun je denken: wat een diepzinnig idee – een gedachte die je bij “flapfliedoedel bup bup” nooit zou hebben. Wittgenstein zegt: we moeten zorgen dat we inzien dat al die zinnen tot dezelfde categorie behoren en onzin zijn.’

Zinnige zinnen

Om te begrijpen waarom Wittgenstein veel zinnen onzin vindt, moet je terug naar de basis van zijn project in de Tractatus: uit­zoeken wat taal eigenlijk is. ‘Taal moet je dan niet begrijpen als Nederlands, Engels of Japans, maar als iets veel abstracters. Wittgenstein is op zoek naar wat alle mogelijke talen met elkaar gemeen hebben. En wat is een mogelijke taal? Iets wat je uitspraken laat doen over de wereld.’

Taal moet volgens Wittgenstein dus over de wereld gaan. ‘En daarvoor moet er sprake zijn van een afbeeldingsrelatie. Dat kun je vergelijken met een model van poppetjes en blokjes waarmee een auto-ongeluk wordt nagebootst: dit blokje is de auto, dit poppetje de persoon die aangereden wordt. En als de afstand tussen het blokje en het poppetje klein is, was dat bij het ongeluk in kwestie ook het geval. Op die manier correspondeert het model met de werkelijkheid. Maar tegelijkertijd kun je met het model ook andere mogelijkheden aangeven: je kunt het blokje verplaatsen en laten zien dat als de auto van de andere kant was gekomen, er een heel andere verkeerssituatie was ontstaan, ook al heeft die in het echt nooit plaatsgevonden.’

Even tussendoor… Meer lezen over Wittgenstein? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Het model kan alleen de werkelijkheid afbeelden doordat het ook mogelijkheden kan afbeelden die niet werkelijk zijn. En zo moet het met taal ook zijn, stelt Wittgenstein. Gijsbers: ‘Taal moet een beeld geven van de wereld, maar dat beeld hoeft niet waar te zijn. Je moet kunnen zeggen dat de stoel waarop je zit groen is, maar ook dat die niet groen is. Een taal waarin je alleen dingen kunt zeggen die waar zijn, bestaat niet.’

Een zin hoeft dus niet waar te zijn, maar moet wel over de wereld gaan. Alleen dan heeft een zin volgens Wittgenstein betekenis. ‘In de Nederlandse Tractatus-vertaling komt dat idee talig mooi naar voren: een zin moet zinnig zijn. Daarnaast zijn er zinnen die betekenisloos zijn. Bijvoorbeeld tautologieën. Als ik zeg: “De stoel waarop ik zit is groen of niet groen”, heeft dat niets meer met de werkelijkheid te maken. Want het is altijd waar, onafhankelijk van hoe de werkelijkheid eruitziet. Een zin die betekenisloos is, is zinloos. Maar niet onzinnig. Want onzinnig zijn dus zinnen als “flapfliedoedel bup bup” of filosofische claims.’

Over onzinnigheid is Wittgenstein sceptischer dan over betekenisloosheid. ‘Betekenisloze zinnen kunnen namelijk nog wel een bepaalde rol vervullen. De logica bestaat ook uit zinnen die betekenisloos zijn, want ze gaan niet over de wereld, maar ze verhelderen wel de structuur van de taal. Maar onzinnige zinnen, die hebben geen betekenis én vervullen geen rol.’

Filosofische vragen

Aan de filosofie hebben we volgens Wittgenstein niets omdat die bol staat van onzin. In zijn eigen woorden: ‘De meeste zinnen en vragen die over filosofische zaken geschreven zijn, zijn niet onwaar, maar onzinnig. Wij kunnen dit soort vragen dus helemaal niet beantwoorden, maar alleen hun onzinnigheid vaststellen. De meeste vragen en zinnen van filosofen berusten erop dat wij de logica van onze taal niet begrijpen.’

Gijsbers: ‘Wittgenstein geeft dus geen antwoord op de traditionele filosofische vragen.’ Dat probeert hij ook niet.

De juiste methode van filosofie bedrijven, vindt Wittgenstein, is tonen dat elke poging om een filosofische vraag te stellen op misverstanden is gebaseerd. ‘Maar wat heeft hij zelf net pagina’s lang gedaan? Filosofie bedreven, door telkens bepaalde vragen als onzinnig terzijde te schuiven. Zijn conclusie luidt dan ook: de Tractatus is zelf óók on­zinnig.’

‘Wittgenstein wil dat de lezer zijn tekst overstijgt, want dan ziet die de wereld juist’

Wittgenstein drukt dat uit middels zijn beroemde laddermetafoor: ‘Mijn zinnen verhelderen daardoor, dat hij die mij begrijpt ze uiteindelijk als onzinnig herkent, wanneer hij door hen – op hen – boven hen uit geklommen is. (Hij moet zogezegd de ladder wegwerpen, nadat hij erop naar boven geklommen is.)’ Gijsbers: ‘Net op het moment dat je ergens komt, zegt Wittgenstein: gooi het nu allemaal maar weg. Hij wil dat de lezer zijn tekst overstijgt, want dan ziet de lezer de wereld juist. De Tractatus is daarmee een boek dat je in een bepaalde toestand probeert te brengen; het lezen van de tekst moet echt iets met je doen.’

Maar, zegt Gijsbers, wat die toestand waar Wittgenstein ons toe wil verleiden precies inhoudt, daar valt over te twisten. ‘En dat geldt ook voor bijna elk ander aspect van het boek. In de immense literatuur die erover geschreven is, wordt over vrijwel elke stelling geredetwist.’

Het punt waarover het meest wordt gediscussieerd, is wat Wittgenstein over het mystieke schrijft: ‘Er bestaan zeer zeker onuitsprekelijke zaken. Dit toont zich, het is het mystieke.’ Gijsbers: ‘Wat moeten we met dit mystieke? Je kunt het interpreteren als een zwijgen vol inhoud over onuitsprekelijke inzichten. Maar je kunt het ook zien als een therapeutische stilte: een stilte waarin we niet eens meer het verlangen koesteren om over filosofie te spreken, omdat we de onzinnigheid ervan hebben ingezien.’

Een consensus daarover zal nooit bereikt worden. En dat is ook niet erg, vindt Gijsbers. ‘De Tractatus is een verleidelijke tekst, vol prikkelende claims, die ons aanzet tot denken. En dat doet-ie over honderd jaar, denk ik, nog steeds.’

Tractatus. Logisch‑filosofische verhandeling
Ludwig Wittgenstein
vert. Victor Gijsbers
Boom
192 blz.
€ 20,-