Home Verantwoordelijkheid die pijn doet

Verantwoordelijkheid die pijn doet

Gastvrijheid is meer dan het warme gevoel van welkom dat de hotel-branche beoogt. Filosoof en docent op een hotelschool Kim Meijer laat zien dat gastvrijheid zich niet kan voltrekken zonder pijn.

Door Kim Meijer op 30 november 2020

Verantwoordelijkheid die pijn doet

Gastvrijheid is meer dan het warme gevoel van welkom dat de hotel-branche beoogt. Filosoof en docent op een hotelschool Kim Meijer laat zien dat gastvrijheid zich niet kan voltrekken zonder pijn.

Cover van 04-2020
04-2020 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Als antwoord op de vraag wat de term gastvrijheid voor hen betekent, noemen mijn hotelschoolstudenten doorgaans ‘een warm gevoel van welkom’ dat gasten (moeten) krijgen in een café, restaurant of hotel. Alsof gastvrijheid een tijdelijke gemoedstoestand is die bovendien niet los kan worden gezien van de industrie waarin zij als een product of dienst wordt aangeboden. Dit specifieke begrip van gastvrijheid leeft niet alleen onder hotelschoolstudenten; ook op het Europese gastvrijheidscongres dat ik jaarlijks bezoek lijkt het woord gastvrijheid voornamelijk gebruikt te worden in relatie met een bepaalde industrie. Vrijwel alle presentaties hebben hier betrekking op een vorm van ‘gastvrijheidsmanagement’. In mijn ogen doet een dergelijk managementbegrip geen recht aan de betekenis van gastvrijheid zoals ze bestaat onafhankelijk van de industrie waar zij als een product of dienst wordt aangeboden. Een notie van gastvrijheid in termen van management functioneert misschien naar tevredenheid in de context van de industrie, maar doet tegelijkertijd tekort aan een meer metafysische notie van gastvrijheid – dat wil zeggen, aan een notie van gastvrijheid als een bepaalde fundamentele ethische houding tot anderen in het algemeen. In dit essay poog ik een dergelijke notie van gastvrijheid te verkennen op basis van het werk van Emmanuel Levinas, wiens filosofische nalatenschap ooit is geduid als een ‘immense verhandeling over de gastvrijheid’ (Derrida 1999).

In De totaliteit en het Oneindige schrijft Levinas: ‘Dit boek zal de subjectiviteit naar voren brengen als het ontvangen van een Ander, als gastvrijheid’ (1961). Hier verwoordt hij de kerngedachte van zijn filosofie, namelijk dat ons mens-zijn erin bestaat om gastvrij te zijn ten opzichte van de Ander. Of, anders gezegd: om er te zijn voor de Ander. Met zijn notie van gastvrijheid legt Levinas een zware last op de schouders van het subject. Er zijn voor de Ander is ‘oneindig verantwoordelijk’ zijn voor de Ander. En deze verantwoordelijkheid, zo stelt Levinas, gaat gepaard met ‘pijn’ (1987b). Levinas presenteert hier dus een notie van gastvrijheid die pijn doet. Wat is de betekenis van gastvrijheid in het denken van Levinas? Waarom is het subject oneindig verantwoordelijk voor de Ander? Hoe kan deze oneindige verantwoordelijkheid worden begrepen als een verantwoordelijkheid die pijn doet? In het beantwoorden van bovenstaande vragen, benadruk ik in dit essay de metafysische structuur van Levinas’ idee van gastvrijheid. In plaats van gastvrijheid te interpreteren als normatief ethisch idee, zal ik duidelijk maken hoe gastvrijheid het fundament vormt van mens-zijn.

De vreemdeling

Om de fundamentele structuur van subjectiviteit-als-gastvrijheid te begrijpen, begin ik met een voorbeeld. Dit voorbeeld, dat de structuur van de ‘een-voor-de-ander’ (1987a) illustreert, is gedeeltelijk gebaseerd op de ervaring van de ‘onbekende aan de deur’– zoals Levinas die beschrijft op een aantal plekken in zijn werk. Stel je voor: het is midden in de nacht en je bent alleen thuis. Opeens hoor je geklop, er staat iemand voor je deur. Je aarzelt. Moet je de deur wel openen? Je kan niet weten of deze persoon een vriend of een mogelijke vijand is. Het is hoe dan ook zeker dat deze persoon de orde van je huis zal verstoren. Ondanks deze mogelijke verstoring lijkt het je onmogelijk om dit kloppen te negeren. Je voelt je verantwoordelijk voor deze persoon omdat zij aan jouw deur klopt en niet aan die van iemand anders. Het lijkt dus alsof er geen andere keus bestaat dan de deur te openen.

Gastvrijheid vormt het fundament van mens-zijn

Op het eerste gezicht lijkt Levinas met dit voorbeeld wellicht een ‘normatief’ ethisch idee van gastvrijheid voor ogen te hebben. Dat wil zeggen, een idee van gastvrijheid dat antwoord zou moeten geven op de vraag naar het ‘juiste’ handelen in een bepaalde historische en sociale context. Op basis van het voorbeeld lijkt dat die van het onvoorwaardelijke openstellen van je deur voor de ander te zijn. Tijdens een interview stelt Levinas echter: ‘mijn taak bestaat niet in het opbouwen van de ethiek; ik poog slechts daarvan de zin op te zoeken’ (1992). Met andere woorden: de filosofie van Levinas biedt geen richtlijnen voor het juiste handelen. Levinas zoekt eerder, zoals hij zelf stelt in het bovenstaande citaat, naar de ‘zin’ van de ethiek. Dit zou volgens Levinas vooraf moeten gaan aan iedere vorm van normatieve ethiek, namelijk de ‘fundamentele beweging’ naar de ander, of de relatie tot de Ander.

Om deze fundamentele, metafysische implicaties van de ethische relatie tot de Ander te benadrukken, omschreef ik in bovenstaand voorbeeld een zekere onvermijdelijkheid van het appel dat de onbekende op mij doet – in de zin dat je het kloppen op je deur niet kon negeren. In het denken van Levinas vinden we een vergelijkbare onvermijdelijkheid, al poogt hij deze niet empirisch maar juist filosofisch te omschrijven. De Ander, zo stelt hij: ‘(…) dringt zich aan mij op zonder dat ik voor [haar] doof kan blijven en zonder dat ik het kan vergeten (…)’ (1987a). Het appel van de Ander is een onvermijdelijk appel, omdat het de eerste, fundamentele oorsprong is van onze subjectiviteit. De Ander doet een appel op mij en door te antwoorden op dit appel word ik als subject geconstitueerd. In de filosofie van Levinas is het de Ander die mij tot mens maakt (Welten 2011). Met dit specifieke idee van hoe het subject geconstitueerd wordt, zet Levinas zich af tegen de prioritering van het ‘ik’ die volgens hem een groot deel van de westerse filosofie karakteriseert. Deze filosofie, zo stelt hij, is een ‘egologie’ (1961). Bij Descartes, bijvoorbeeld, is het denkende subject dusdanig in zichzelf gekeerd dat het geen ruimte overlaat voor de Ander. In tegenstelling tot het Cartesiaanse ‘ik denk dus ik ben’, stelt Levinas daarom: ‘ik antwoord dus ik ben’ (Critchley, 2002). Het is hier dat het subject volgens Levinas ‘zijn eerste plaats’ verliest aan de Ander (1987a).

Andersheid

Maar wie is deze ‘Ander’ waarover Levinas spreekt? De Levinasiaanse Ander (Autrui) is de andere mens zoals de persoon aan je deur in het voorbeeld. De Ander is dus geen bekende – in mijn geval bijvoorbeeld niet mijn man of een van mijn kinderen – maar juist de onbekende. De zorg voor mijn kinderen komt immers voort uit liefde, niet uit gastvrijheid. De Ander, zo stelt Levinas, is de ‘vreemdeling’ bij uitstek en alleen ten opzichte van een vreemdeling kan ik waarlijk gastvrij zijn. Waarom denkt Levinas de Ander als een vreemdeling? De relatie tot de Ander, schrijft hij, is geen ‘ontologie’ (1987a), dat wil zeggen, ik kan de Ander niet reduceren tot een epistemologisch gegeven, tot een concept of thema. De relatie tot de Ander is dus geen ‘kenrelatie’. Om het simpeler te stellen: ik kan een ander mens niet volledig begrijpen, ik kan niet voelen wat zij voelt of de wereld bezien zoals zij dat doet. Er blijft dus altijd een radicale scheiding tussen mijzelf en de Ander.

De relatie met de Ander is linguïstisch

Levinas karakteriseert de Ander dus als de vreemdeling maar stelt tegelijkertijd dat zij zich op een bepaalde wijze manifesteert. De manifestatie van de Ander – of van het andere – is ‘het gelaat’. En alleen door middel van het gelaat is zij ‘toegankelijk’ (1987a). Met het gelaat van de Ander bedoelt Levinas niet het empirisch waarneembare gezicht van de andere mens waaraan ik een specifieke oogkleur, neus en mond kan afleiden. De Ander manifesteert zich niet, zo schrijft hij, ‘als thema . . . onder mijn blik’ (1961). De relatie tot de Ander is dus niet visueel. Het is eerder zo dat het gelaat van de ander zich uitdrukt (il s’exprime) door middel van de taal. De relatie met de Ander is dus niet ontologisch, niet visueel maar eerder linguïstisch. De eerste woorden van het gelaat zijn: ‘Gij zult niet doden’ (1987a). Het gelaat is dus een talig gebod om niet te doden zoals we dat ook vinden in de Decaloog, of de Tien Geboden. De filosofie van Levinas is doordrongen van dit soort religieuze terminologie. Volgens Levinas is het gebod om niet te doden een metafysisch verbod. Dat wil zeggen, de Ander gebiedt ons om haar, in ons denken, niet te reduceren tot een concept of thema. Levinas noemt dit de reductie ‘van het Andere tot het Zelfde’ (1961). Deze problematische reductie kenmerkt volgens hem een groot deel van het westerse denken. Levinas poogt het gelaat van de Ander te presenteren gastvrijheid als weerstand tegen deze reductie. Onze relatie tot de Ander bestaat er niet in haar te reduceren tot het Zelfde, maar juist om haar andersheid, of haar ‘alteriteit’ te ontvangen of welkom te heten.

De gijzeling

Het gelaat drukt echter niet alleen een gebod om niet te doden uit; het is tegelijkertijd een appel tot het nemen van verantwoordelijkheid voor de Ander. ‘De Ander’, zo legt Levinas uit tijdens een interview, ‘is de arme voor wie ik alles kan doen en aan wie ik alles verschuldigd ben. Maar ik ben, wie ik ook ben, als ‘eerste persoon’ degene die zich middelen verschaft om de oproep te beantwoorden’ (1992). Met deze toelichting introduceert hij zijn idee van gastvrijheid als verantwoordelijkheid voor de Ander. Op basis van dit idee van verantwoordelijkheid kunnen we de structuur van subjectiviteit als gastvrijheid volgens Levinas, namelijk die van de ‘een-voor-de-ander’, nader preciseren. Het appel van de Ander is dat wat mij tot subject maakt. En mijn subjectiviteit bestaat erin om te antwoorden op het appel van de Ander. Dat wil zeggen: om ‘ver-antwoordelijk’ te zijn voor de Ander. Het antwoord van het subject formuleert Levinas ook op basis van religieuze terminologie. Dit antwoord is volgens hem namelijk een: ‘zie, hier ben ik’ of een hineini zoals het antwoord van de profeten op het appel van God (1992). Deze openstelling voor de Ander begrijpt Levinas als de ‘gift’ van gastvrijheid. Deze gift is echter niet laagdrempelig, zoals we al kunnen lezen in de bovenstaande toelichting. Levinas legt eerder een ‘excessieve last’ op de schouders van het subject met zijn notie van gastvrijheid (Critchley 2015).

Laten we deze notie van gastvrijheid als verantwoordelijkheid voor de Ander nader verkennen. Levinas stelt dat de verantwoordelijkheid voor de Ander voorafgaat aan de vrije keus. Het subject kan dus niet kiezen om verantwoordelijkheid te nemen voor de Ander maar is altijd al verantwoordelijk. Levinas legt uit: ‘Het Ik geeft zich niet alleen rekenschap van deze noodzaak om te antwoorden, alsof er sprake was van een verplichting of een bijzondere plicht die het al of niet op zich kan nemen. De positie waarin het Ik zich bevindt, is geheel en al verantwoordelijkheid (…) Ik-zijn betekent dus dat ik mij niet aan mijn verantwoordelijkheid kan onttrekken’ (1987a).

De verantwoordelijkheid is niet iets wat je kunt kiezen, maar iets wat je bent

Levinas begrijpt de verantwoordelijkheid voor de Ander dus niet als iets wat je kunt kiezen, zoals je ervoor kunt kiezen om een bepaalde plicht op je te nemen, maar als iets wat je bent. Het subject is verantwoordelijk omdat het subject pas wordt geconstitueerd wanneer zij het appel van de Ander beantwoordt. Het subject kan dus niet ontsnappen aan de verantwoordelijkheid voor de Ander en wordt in die zin, zoals Levinas dat noemt, ‘gegijzeld’ door de Ander. De Franse term voor het woord gijzelaar, otage, komt van het werkwoord ôter wat vertaald kan worden als ‘zich verwijderen’. Wat Levinas dus zegt wanneer hij het subject als gijzelaar omschrijft, is dat het subject zich niet kan verwijderen van, of ontsnappen aan het appel van de Ander (Critchley 2015).

Pijn

Met dit idee van een verantwoordelijkheid voor de Ander waaraan ik niet kan ontsnappen en die mij tot ‘gijzelaar’ maakt, komen we nader tot de reden waarom ik de Levinasiaanse gastvrijheid begrijp als een gastvrijheid die ‘pijn’ doet. Er is echter nog een aantal redenen waarom ik zijn notie van gastvrijheid als zodanig interpreteer. Laten we daarom nog eens teruggaan naar het specifieke moment in het voorbeeld waarin je als enige verantwoordelijk meende te zijn voor de persoon aan je deur omdat zij bij jou aanklopte en niet bij iemand anders. Levinas lijkt iets vergelijkbaars te stellen wanneer hij schrijft dat de ‘uniciteit of onvervangbaarheid van het Ik is gelegen in het feit dat niemand in mijn plaats verantwoordelijk kan zijn’ (1987). Levinas stelt dus niet alleen dat er geen ontsnappen is aan de verantwoordelijkheid voor de Ander, maar ook dat het subject als enige verantwoordelijk is. Hij begrijpt het subject dus als de uitverkorene; als degene die onvervangbaar is.

Verantwoordelijk zijn is schuldig zijn

Levinas baseert een gedeelte van zijn notie van de verantwoordelijkheid voor de Ander op een passage uit Dostojevski’s roman De broers Karamazov, waarin een van de karakters stelt dat ‘ieder van ons in alles schuldig is voor allen, en ik het meest van iedereen’ (2014). In de Russische tekst van deze roman gebruikt Dostojevski de term vinovatyi, die zowel kan worden vertaald als schuld en als verantwoordelijkheid. Levinas, wiens moedertaal ook Russisch is, lijkt deze dubbele betekenis van de term vinovatyi over te nemen (Toumayan 2004). Verantwoordelijk zijn voor de Ander is schuldig zijn voor de Ander. We moeten de term schuld hier echter niet begrijpen in de zin van een schuld die het gevolg is van een misstap. Levinas presenteert een notie van schuld zonder fout, alsof het subject wordt beschuldigd van iets wat zij nooit gedaan heeft. Wat is deze schuld of verantwoordelijkheid jegens de Ander? Levinas stelt dat ik schuldig of verantwoordelijk ben voor de subjectiviteit van de Ander. Dat wil zeggen, zelfs voor haar vrijheid en voor haar sterfelijkheid. Levinas stelt dat deze verantwoordelijkheid ‘voor alles (…) zich niet kan voltrekken zonder pijn’ (1987b).

Asymmetrische relatie

Als het zo is dat ik verantwoordelijk ben voor de Ander, mag ik dan ook verwachten dat de Ander verantwoordelijk is voor mij? Levinas beantwoordt deze vraag vaak door te wijzen op het laatste gedeelte van de bovenstaande stelling uit Dostojevski’s De broers Karamazov, namelijk het gedeelte ‘(…) en ik het meest van iedereen’ (2014). Aan dit specifieke gedeelte ontleent Levinas zijn notie van non-reciprociteit. Ik ben verantwoordelijk voor de Ander maar dit impliceert niet dat de Ander ook verantwoordelijk is voor mij. Als ik eenzelfde verantwoordelijkheid van de Ander zou mogen verwachten dan zou deze verantwoordelijkheid niet langer ‘ethisch’ zijn, zo stelt Levinas, maar eerder een onderdeel van een ‘economische uitwisseling’. Dat wil zeggen dat ik verantwoordelijk voor de Ander ben op voorwaarde dat zij dat ook voor mij is. Ik heb echter het recht niet om dit soort voorwaardes te stellen; de structuur van de een-voor-de-Ander is onomkeerbaar. De relatie tussen mijzelf en de Ander is dus een volstrekt asymmetrische relatie waarbij ik de Ander dien te beschouwen als hoger dan mijzelf. Levinas neemt het welbekende adagium van de gastvrijheidsindustrie, namelijk dat van de ‘gast als koning’, dus uiterst serieus. Het subject is bij hem letterlijk subjectum, of de onderworpene. Ik ben onderworpen aan de Ander.

Gastvrijheid is geen tijdelijke dienst die je verleent

Levinas denkt de verantwoordelijkheid dus als volgt: ik kan niet ontsnappen aan mijn verantwoordelijkheid voor de Ander, alleen ik ben verantwoordelijk als de uniek uitverkorene en ook is het zo dat ik eenzelfde mate van verantwoordelijkheid niet mag terugverwachten van de Ander. Maar de ‘pijn’ van deze notie van gastvrijheid als de verantwoordelijkheid voor de Ander zit hem, althans in mijn lezing van het werk van Levinas, niet alleen in deze onvermijdelijkheden. Deze ‘pijn’ kan ook worden gerelateerd aan het feit dat hij de verantwoordelijkheid voor de Ander als ‘oneindig’ denkt. Dat wil zeggen dat ik mijn verantwoordelijkheid voor de Ander nooit volledig kan vervullen. Deze verantwoordelijkheid, zo stelt Levinas, neemt alleen maar toe in de mate dat ik haar op me neem en is in die zin dus oneindig (1961). Het is Levinas al meer dan eens verweten dat hij met zijn idee van verantwoordelijkheid het onmogelijke lijkt te eisen van het subject. Deze kritiek snijdt echter alleen hout als we zijn idee van verantwoordelijkheid begrijpen als een normatief ethisch idee, wat het dus geenszins is. Levinas’ idee van verantwoordelijkheid dient begrepen te worden als een metafysisch idee en is dus, zoals Levinas dat zelf ook stelt, een poging om de ultieme structuur van het menszijn te denken.

Oneindige verantwoordelijkheid

In dit essay heb ik getracht om het metafysische begrip van gastvrijheid volgens Levinas naar voren te brengen, en laten zien hoe aan de term gastvrijheid de betekenis van fundamentele ethische houding gegeven kan worden. Het werk van Levinas daagt ons uit om de gastvrijheid radicaal te overdenken. In het verlengde van deze uitdaging toont dit essay de spanning aan tussen de beperkte notie van gastvrijheid als een product of dienst van een bepaalde industrie, en de metafysische notie van gastvrijheid als een oneindige verantwoordelijkheid voor de Ander zoals Levinas die omschrijft. Veel van mijn hotelschoolstudenten lijken gastvrijheid te begrijpen als een dienst die je tijdelijk verleent, of een product dat je aanbiedt aan je gasten in een bepaalde industrie. Voor Levinas gelden deze beperkingen echter niet. Gastvrijheid is voor hem niet tijdelijk, niet gelimiteerd tot een bepaalde groep mensen en ook niet gebonden aan een specifieke industrie. Hij laat zien dat gastvrijheid, althans als idee, een verantwoordelijkheid betreft die ik altijd al heb ten opzichte van alle anderen. Wij zijn er niet voor onszelf zegt hij, wij zijn er in de eerste plaats voor de Ander.

In zijn filosofie blijft Levinas steeds maar hameren op deze gedachte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij, op de vraag hoe zijn filosofie het best samengevat kan worden, ooit antwoordde door te zeggen: ‘wat ik heb gepoogd te beschrijven, is een oorspronkelijk ‘Na u’ (1992). Het is het appel van de Ander of, om dit preciezer te zeggen: het is mijn antwoord op het appel van de Ander wat mij tot mens maakt. Levinas denkt de verantwoordelijkheid voor de Ander tot in het extreme. De verantwoordelijkheid voor de Ander gaat vooraf aan de vrije keuze, is niet overdraagbaar en moet als oneindig worden gedacht. Het is met betrekking tot dit specifieke begrip van gastvrijheid als een oneindige verantwoordelijkheid voor de Ander, dat de notie van gastvrijheid volgens Levinas kan worden begrepen als een gastvrijheid die pijn doet. En het is deze notie van gastvrijheid die ik voorleg aan mijn hotelschoolstudenten nadat zij mij de vraag stellen hoe de gastvrijheid dan begrepen kan worden. Dit inspireert hen wellicht om ook over de betekenis van de term gastvrijheid na te denken buiten de gegeven kaders van de industrie. Want waarom behoor je eigenlijk gastvrij te zijn? Met Levinas kunnen zij dan zeggen: gastvrijheid is dat wat ons tot mens maakt, een oneindig zijn-voor-de-Ander.

Literatuur
Critchley, S. (2015), The Problem with Levinas. Oxford: Oxford University Press.
Critchley, S. (2002), Introduction. In: S. Critchley en R. Bernasconi (red.), The Cambridge Companion to Levinas. Cambridge: Cambridge University Press.
Derrida, J. (1999), Adieu to Emmanuel Levinas. Stanford: Stanford University Press.
Dostojevski, F. (2004), De broers Karamazov. Amsterdam: Uitgeverij van Oorschot.
Levinas, E. (1961), De totaliteit en het Oneindige: Essay over de exterioriteit. Baarn: Ambo.
Levinas, E. (1987a), Het menselijk gelaat. Baarn: Ambo.
Levinas, E. (1987b), The Collected Philosophical Papers. Dordrecht: Martinus Nijhoff Publishers.
Levinas, E. (1992), Ethisch en Oneindig: Gesprekken met Philippe Nemo. Kampen: Uitgeverij Kok Agora.
Toumayan, A. (2004), “I more than the Others”: Dostoevsky and Levinas. Yale French Studies, 104: 55-66.
Welten, R. (2011), Emmanuel Levinas. In: B. Ieven en A. van Rooden (red.), De nieuwe Franse filosofie. Amsterdam: Boom, 149-162.