Veganistische restaurants openen tegenover hippe burgerbars terwijl Deliveroo de restaurantmaaltijden gewoon komt thuisbrengen. Michelle Obama inspireert Amerikanen met haar moestuin bij het Witte Huis, de Rotterdamse Markthal bestempelt zichzelf als ‘foodwalhalla’ van Nederland en in Venezuela is honger onderdeel geworden van een politieke strijd. Voeding is zacht gezegd een trending topic. Met het boek Goed Eten. Filosofie van voeding en landbouw richt Michiel Korthals zich tot lezers die zich willen verdiepen in het systeem dat schuilgaat achter onze dagelijkse voeding. Een verdieping die hoognodig is, want we zijn vervreemd van ons eten: voedselconsumptie mag dan een primaire rol spelen in ons (dagelijks) leven, de kennis van voedselproductie is secundair geworden. Dit boek is erop gericht de kloof tussen het voedselsysteem en het bord te overbruggen en de lezer daarmee te wijzen op de betekenis en urgentie van ‘goed’ eten.
Korthals, emeritus-hoogleraar toegepaste filosofie in Wageningen, bouwt zijn analyse op de theorie van filosoof en socioloog Jürgen Habermas. Vanuit een culturele invalshoek confronteert Korthals de lezer met een samenleving waarin voedsel is verworden tot brandstof voor een lichaam dat dient als machine voor consumptie. In deze voedselcultuur staat kwantiteit boven kwaliteit, waardoor we de vaardigheden verliezen om te boeren, koken, eten en proeven. Langzamerhand zijn deze vaardigheden vervangen door de waardering van voedsel op basis van calorieën, voedingsstoffen en tijd. Het verlies van voedselvaardigheden gaat hand in hand met een gebrek aan transparantie in de voedingsindustrie, waardoor de burger is vervreemd van het productieproces. Dat melk van de koe komt, eieren van de kip en spek van een varken is voor jonge generaties geen vanzelfsprekende kennis meer.
Productieprocessen vinden buiten ons blikveld plaats en vanwege manipulatieve en tegenstrijdige informatie vanuit de producent, wetenschap en media is er weinig duidelijkheid over het eten dat we dagelijks naar binnen werken.
Waar zowel de filosofie als het voedselsysteem zich laten kenmerken door abstractie, blinkt Korthals uit door beide toegankelijk te maken voor een breed publiek. Gezien de complexiteit van de wereldwijd verspreide voedselketen en de bijbehorende concepten – zoals genetische modificatie, obesitas en de bio-industrie – is het bewonderenswaardig hoe Korthals laat zien hoe nauw deze thema’s met elkaar verbonden zijn. Hij verbindt deze thema’s binnen een discussie van voedselethiek met als doel basisprincipes voor het voedselsysteem te vormen, zonder dat dit ten koste gaat van autonomie en diversiteit. Door onze relatie tot voeding te benaderen vanuit de ethiek, toont Korthals dat het voedselsysteem in de kern niet een economisch of politiek construct is, maar cultureel gevormd. Hoewel de industriële benadering van voedsel er niet goed vanaf komt, is zijn doel – in tegenstelling tot wat vaak gebeurt – niet om één schuldige aan te wijzen. Het huidige voedselsysteem is ontstaan vanuit een falende samenwerking tussen bedrijven, overheden en burgers. Door het ontwikkelen van voedselvaardigheden en de maatschappelijke ondersteuning hiervan, kunnen we een collectieve hervorming van het voedselsysteem bewerkstelligen.
Wat onduidelijk blijft is wie ‘we’ zijn: Nederlanders, westerlingen, de gehele wereld-bevolking? De kloof die in het boek wordt beschreven is niet universeel, maar lijkt dat hierdoor soms wel. Met een duidelijker perspectief had Korthals de lezer meer kunnen betrekken bij de culturele vraagstukken die hij bespreekt. Daarnaast is zijn oplossing voor de voedselproblematiek wat kort door de bocht. Door het boek heen wordt duidelijk hoe de ingewikkelde machtsverhoudingen tussen industrie, overheid en burgers zorgen voor een chronisch gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel in onze samenleving. Om simpelweg te stellen dat deze partijen moeten samenwerken om een culturele verandering te bewerkstelligen, lijkt wat te optimistisch gedacht.
Het leidt ertoe dat je als lezer balanceert tussen geloof en wanhoop. Aan de ene kant is er de hoop op een samenleving waarin een gedeelde ethiek gebaseerd op kwaliteit van voeding centraal staat; aan de andere kant blijft onduidelijk hoe dit te bereiken is binnen de zelfzuchtige wereldeconomie waarin misleiding, concurrentie en efficiëntie vaak beter worden beloond dan eerlijkheid, transparantie en samenwerking.
Toch zijn dit slechts kanttekeningen bij de essentiële kennis en het verfrissende culturele perspectief die Korthals aanreikt. In tegenstelling tot wat de titel doet denken, redeneert Korthals niet in termen van ‘goed’ of ‘slecht’, maar geeft hij een genuanceerd beeld waarin vooral het zoeken naar een realistische middenweg centraal staat. Tegelijkertijd wordt de lezer met de neus op de feiten gedrukt: ‘De paradox van voeding en landbouw is dat we naarmate we vrijer zijn van het produceren van ons voedsel, we minder vrij worden.’ Dat is een constatering waarvan je hoopt dat steeds meer mensen die gaan inzien. Bewustwording ligt ten slotte aan de basis van verandering. Waar Korthals wellicht te ambitieus is met het bieden van een oplossing, weet hij overtuigend en op toegankelijke wijze deze paradox weer te geven. Het boek leest ondanks de zware thema’s relatief makkelijk weg en zet aan tot denken. Bovendien moedigt het aan om te doen wat we vaak vergeten, maar zo belangrijk blijkt: genieten van je eten.