Home Uitgelezen: Achtzaam wanhopen

Uitgelezen: Achtzaam wanhopen

Door Jorrit Smit op 09 maart 2018

Cover van 01-2018
01-2018 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Alles schudt voor de Modernen, behalve de grond onder hun voeten. In Lopper-sum, Groningen, weten ze inmiddels wel beter. De Franse wetenschaps-filosoof Bruno Latour (1947) probeert de ‘ecologische mutatie’, zoals hij de klimaatkwestie noemt, te vatten als de uitwas van het Moderne wereldbeeld van de westerse mens. Nu het ‘antropoceen’ aangebroken zou zijn – het tijdperk waarin de mens als geologische kracht telt – is het volgens hem tijd om opnieuw religieus te worden; tijd om achtzaam te wanhopen. 

In Oog in oog met Gaia. Acht lezingen over het Nieuwe Klimaatregime (2017) strijdt Latour niet zozeer tegen obscuur klimaatscepticisme, als wel tegen een wijdverbreide en verlammende onverschilligheid terwijl ‘ons huis afbrandt’. Idiosyncratisch meandert hij tussen wetenschap, politiek, religie en recht om de meervoudige mogelijkheidsvoorwaarden voor actie te scheppen, die aan de Moderne kosmologie ontbreken. Die ambitieuze taak vult hij in door op te roepen tot een wijziging van de metafysische verhouding tot de natuur, de wereld en de tijd. In zijn woorden behoeven we achtzaamheid voor de handelingsvermogens van alle entiteiten, kunnen we ‘terugkeren op Aarde’ als we ons ontdoen van het begrippenpaar ‘natuur/cultuur’ en moeten we onze tijdelijkheid herzien om ons niet meer voorbij, maar tijdens de apocalyps te situeren.

Afgelopen najaar ontbrak het Latour niet aan aandacht in het Nederlands taalgebied. Kranten prezen hem als een denker die in donkere tijden verlichting kan brengen, als een vroegere postmoderne relativist die nu op de burelen vóór De Wetenschap staat. Maar zo simpel is het niet. En dat is precies de karaktertrek van Latours antropologische en filosofische werk: de zaken blijken altijd ingewikkelder dan ze lijken. Ook in deze lezingen maakt hij er werk van om gangbare onderscheiden te destabiliseren (natuur/cultuur, mens/niet-mens) en de grenzen tussen handelingsdomeinen als politiek, wetenschap en religie te vervagen en te herplaatsen.

Latour bouwt expliciet voort op zijn eerdere conceptuele werk, zoals Wij zijn nooit modern geweest (1994) en Politics of nature (2004), en op zijn empirische studies van de wetenschappelijke praktijk. Dit is met name zichtbaar in de overtuigende eerste helft van Oog in oog met Gaia, dat voor lezers die onbekend zijn met Latour zo zijdelings een introductie biedt op zijn oeuvre. De reeds belezen lezers biedt het tegelijk stof tot nadenken: hoe schopt Latour het van microben en peptiden helemaal tot ‘Gaia’?

De figuur Gaia heeft een centrale positie in Latours denken over de ecologische mutatie. Zij is geen god of holistisch organisme, maar is in de eerste plaats te begrijpen als een weg uit het beknellende begrippenpaar natuur/cultuur waarmee de Modernen al te zeker van zichzelf de wereld hebben opgedeeld. Als compositie van onderaf van veelvormige agentia (van mens en microbe tot multinational) is zij een ‘historiserende kracht’ die de Modernen eindelijk weer onzeker kan maken.

Een mystieke naam dus voor Latours ‘post-natuurlijke, post-epistemologische, post-humane’ kijk op de wereld, waarin niet-mensen evengoed handelen en waar de betekenis en identiteit van elk handelingsvermogen pragmatisch volgt uit de relaties die het met andere handelingsvermogens onderhoudt. De ‘intrusie van Gaia’ plaatst de ‘aardbewoners’ terug op de bodem en ‘gooit 
traditionele tweedelingen overhoop’. Hier zit ook de moeilijkheid: enerzijds is Gaia een conceptuele poging van Latour om de methode van zijn microstudies tot op wereldschaal door te denken, anderzijds claimt hij Gaia als een ‘geohistorische gebeurtenis’ die zijn eerdere conceptuele afbreukwerk legitimeert.

Latour situeert zo zijn grootse ambitie de Moderne kosmologie in het holoceen te dumpen middenin de hedendaagse klimaatkwestie. Ter verlossing komen juist de geschiedenis van recht en religie aan bod. Hij beklaagt de ‘contra-religies’, van gnosticisme tot moderne wetenschap, die zich veel te druk maken om het ‘Mozaïsche onderscheid’ waar/onwaar en die de Moderne (westerse) mens ‘voorbij’ de apocalyps situeren. Hoewel het ten tijde van de godsdienstoorlogen zijn pacificerende nut had, moeten we nu juist leren inzien dat we ‘in oorlog’ zijn: een veelvoud aan ‘volken’ (collectieven van handelingsvermogens met uiteenlopende belangen) strijdt om ‘territoria’ (een soort netwerken). Latour pleit voor een herwaardering van religie in haar oorspronkelijke betekenis als relationistische achtzaamheid: gevoelig worden voor de kosmologieën van andere volken om ‘riskante diplomatie’ te kunnen voeren.

Ondanks deze oproep lijkt Latour zelf onvoldoende gevoelig voor de veelvoudigheid van consequenties van het fossiele kapitalisme voor verschillende groepen op aarde: de ecologische en economische baten en kosten zijn zeer ongelijk verdeeld, en spiegelen niet zelden koloniale verhoudingen. Hoewel hij de westerse Moderniteit wel een ‘beschavingsapocalyps’ toeschrijft, schuurt het behoorlijk om te beweren dat de intrusie van Gaia ‘een nieuwe unieke, universele solidariteit tussen slachtoffers en leidinggevenden’ van Californië tot Bangladesh teweegbrengt. Ook blijft de invulling van die zogenaamde oorlogstoestand al te abstract en arbitrair. Hier stelt de laatste lezing absoluut teleur, waarin hij een (studenten)simulatie van ‘Gaia-politieke’ diplomatie opvoert als toekomstbeeld: een soort VN-vergadering met ook ‘Oceanen’ en ‘Steden’ aan tafel. Het roept de vraag op wie of wat Latour eigenlijk is om de conceptuele krijtlijnen van de Gaia-politieke situatie te kunnen trekken.

Waar hij namelijk hevig op andermans werk leunt, bijvoorbeeld om over recht, religie en kunst na te denken, is hij niet heel overtuigend. Zo komt ook de oproep voor een nieuwe esthetica, die via virtuele toekomsten ons zou laten wanhopen over onze huidige situatie in de apocalyps, krachteloos over. Uiteindelijk biedt hij op de wetenschappen als sociaal-materiële praktijken en politieke krachten nog altijd boeiende perspectieven, ook in de context van ‘Gaia’s intrusie’. Zijn advies aan wetenschappers is helder: situeer jezelf altijd en wees realistischer door wetenschap te verdedigen als materiële, geïnstitutionaliseerde praktijk.

Latours aanzet tot hernieuwde achtzaamheid voor onze verhouding met de Aarde slaagt er niettemin in de termen van de klimaatdiscussie te verleggen, juist door het belang van de wetenschappen niet in termen van waarheid te duiden. Na het lezen van dit boek sta je wellicht eindelijk weer op Aarde – en die schudt onder onze voeten.