Home Tussen schaarste en overvloed?

Tussen schaarste en overvloed?

Door Johan Melse op 24 maart 2014

Cover van 01-2009
01-2009 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Duurzaamheid: daar kun je niet tegen zijn, toch? Maar iets waar iedereen voor is, ontsnapt algauw aan een kritische bevraging. Waar hebben we het eigenlijk over? Er zijn vele definities van duurzaamheid en duurzame ontwikkeling en diverse duurzaamheidsmaten ontwikkeld. Dit artikel probeert duurzaamheid vanuit verschillende perspectieven te onderzoeken. Vanuit zo’n collage – of lappendeken – worden hoop ik contouren zichtbaar van mogelijke andere wijzen van omgaan met duurzaamheid, schaarste en overvloed.

De alledaagse begrippen ‘duurzaam’ en ‘ontwikkeling’

Uit een korte rondgang in woordenboeken valt als eerste op te maken dat de Nederlandse en de Engelse betekenissen van ‘duurzaam’ en ‘sustainable’ verschillen, terwijl deze toch veelal als equivalenten worden gebruikt. In het Nederlands verwijst het begrip vooral naar tijdsduur, naar een lang bestaan. Het Engelse ‘sustain’ legt behalve met een lang bestaan ook een verband met de activiteit van het onderhouden en ondersteunen. De vraag is dan: het ondersteunen van wat? Wordt ontwikkeling zélf – groei en ontplooiing dus – ondersteund en onderhouden, of wordt uiteindelijk iets anders ondersteund dóór de ontwikkeling, in de zin van ‘sustaining food’? Het gaat hier dus om de belangrijke vraag of we (duurzame) ontwikkeling als doel op zich of als middel tot iets beschouwen. ‘Ontwikkeling’ in de veelgebruikte economische betekenis staat vrijwel gelijk aan groei. Maar zelden wordt (meer) de vraag gesteld of een economie, een land wel steeds door kan groeien, en waarom je dat zou willen. Is de combinatie van ‘duurzaam’ en ‘ontwikkeling’ eigenlijk wel mogelijk? De term ‘ontwikkeling’ suggereert een kern of essentie die tevoorschijn kan en moet komen als de wikkels eraf zijn. Maar wat is die kern, en bestaat die eigenlijk wel? Ook de geschiktheid van iets om lang te bestaan die de Van Dale noemt, verwijst naar een doel. Geschiktheid is immers altijd ‘geschikt voor iets’. Onbeantwoorde vragen uit deze woordenboekexercitie zijn kortom die naar het doel van duurzaamheid en duurzame ontwikkeling. Gaat het om lang te kunnen bestaan en/of langdurig te kunnen ontwikkelen op zich? Maar wat bestaat er dan lang en wat wordt er ontwikkeld? En wat moet er worden ondersteund en/of onderhouden?
 

Duurzaamheid als retorisch machtsmiddel

Vragen rond ontwikkeling en het al dan niet duurzame karakter daarvan hebben alles te maken met vooruitgang, dat centrale begrip van de moderne tijd. In vroeger tijden gold als ideaal een stabiele samenleving met een duidelijke hiërarchie. De bestemming van eenieder was de hemel, boven de aarde en na dit leven. Maar sinds de verlichting richt de westerse mens zich niet meer op het hogere om daar zijn bestemming en vervulling te vinden, maar op het ‘hiernumaals’. Door de rede, en daarmee wetenschap en techniek, kan de mens zelf een hemel op aarde maken. Geen acceptatie meer van hoe het nu eenmaal is, maar een inzet op een voortdurende verbetering, ontwikkeling, vooruitgang. De ongerustheid van de laatste decennia over de vraag of die vooruitgang kan blijven voortduren, raakt dan ook de fundamenten van de westerse beschaving. Duurzame ontwikkeling lijkt nu naar voren geschoven te worden als een vorm van ontwikkeling en vooruitgang die enerzijds meer respect toont voor de natuur en verstandig omgaat met het milieu en anderzijds vooruitgang mogelijk blijft maken en zo de westerse wijze van leven. Maar ooit was duurzaamheidsdenken juist een radicale kritiek op de economie van het nooit genoeg, het altijd maar groeien. Inmiddels is duurzaamheid echter zelf onderdeel geworden van het dominante spreken: het is een mondiaal management van hulpbronnen gaan betekenen, een omvattende strategie van modernisering.

Duurzaamheid als hedendaagse gerationaliseerde vooruitgang kan dan ook niet zonder wetenschap en technologie. Het eenvoudige evenwichtsmodel is in de evolutionaire ecologie al opzij geschoven, en aan mondiale duurzaamheid worden veel mens- en computerrekenkracht besteed. Een regulering van het mondiale netwerk vanuit het streven naar duurzaamheid vertaalt het sociale leven in biologisch natuurkundige categorieën: mensen veranderen in populaties en species, levenskwaliteit degenereert tot overleven, draagvermogen vervangt algemeen welzijn, en geschiedenis wordt evolutie. Wat vroeger omgeving was, is nu vertechniseerd tot milieu en onderworpen aan permanente bewaking. Het reguleren van politieke, sociale en economische processen wordt gelegitimeerd vanwege biodiversiteit en mondiale stofwisseling (bijvoorbeeld broeikasgasemissies en de daaraan verbonden risico’s van klimaatverandering). In het hedendaagse duurzaamheidsdiscours lijkt dus weinig sprake (meer) van respect voor de natuur. De natuur is gereduceerd tot hulpbron.

Duurzaamheid is zo opgeklommen tot maatstaf van vooruitgang als zodanig, tenminste in het officiële publieke vertoog. Duurzaamheid is een vorm van legitimatie geworden; wie ernaar verwijst is per definitie goed bezig, dient het algemeen belang. Maar wiens algemeen belang? De ‘duurzame’ exploitatie van het bos door de Pruisische staat in de achttiende eeuw (waar de term duurzaamheid voor het eerst viel) bleek desastreus voor de lokale arme bevolking, die weidegronden en hulpbronnen van de oude gemengde bossen ontnomen werden. Duurzaamheid als hedendaags mondiaal project lijkt het industrielanden mogelijk te maken om ook in postkoloniale tijden in te grijpen in de levenswijze van mensen in de armere lagen van de wereldbevolking, in de ontwikkelingslanden. Waar eerst wereldwijd armen opzij gedrukt zijn door groene revolutie, agro-multinationals en overbevissing, worden ze nu nogmaals de dupe door de bescherming van de nog overgebleven gebieden met grote biodiversiteit. Zo worden bijvoorbeeld grote delen van de Mekongdelta ‘beschermd’ tegen hun oorspronkelijke bewoners. Duurzame ontwikkeling betekent dus voor hen het opgeven van hun tradities, het opgeven van hun eigen ‘ontwikkeling’ of in de woorden van een betrokken planoloog: ‘We have to bring them to normal life.’ Duurzaamheid is zo dus geen radicale kritiek meer op vooruitgang volgens het Westen, maar juist een middel geworden om de ander in westerse zin te beschaven. Vragen naar het doel van het streven naar duurzaamheid en duurzame ontwikkeling komen niet meer aan de orde.

Duurzaamheid, de schaarste voorbij
Maar waar komt dat streven of verlangen naar duurzaamheid eigenlijk vandaan? De oprechte verbijstering over de aantasting en vernietiging van natuur als bron van kritische vragen bij de vooruitgang lijkt al snel en bij velen grotendeels vervangen door een ongerustheid of wij onze huidige manier van leven wel kunnen handhaven. Na periodes waarin de bomen tot de hemel leken te groeien, ervaren we nu schaarste, of beter, we ervaren angst voor schaarste. Immers, ook al waren de brandstofprijzen even torenhoog en zou je kunnen spreken van de atmosfeer als schaarse hulpbron voor de opname van broeikasgassen, Nederland lijkt er nauwelijks een kilometer minder om te rijden. En ook al vertellen biologen ons telkens weer dat zeeën en oceanen leeg raken, de visconsumptie daalt of verschuift nauwelijks en wordt vanuit de wens tot gezond leven zelfs aangemoedigd. Toch kan aan de andere kant niet iedereen zomaar een nieuwe auto of plasma-tv kopen. Dat is dan toch schaarste? Als we dieper willen graven naar wat duurzaamheid in onze maatschappij betekent, dan kunnen we niet om schaarste heen. Wat is schaarste eigenlijk en welke plek neemt ze in ons dagelijks leven in? En hoe kun je er het beste mee omgaan? Juist in onze tijden van overvloedig aanbod van luxegoederen, downloads van muziek en film en allerhande adventures en events zou je verwachten dat van schaarste geen sprake is. Maar de schaarste zoals economen die definiëren en zoals wij die – als consumenten! – ervaren, is de schaarste van niet alles tegelijk kunnen, van een keuze moeten maken tussen óf dit óf dat. En dus zorgt het vervullen van de ene behoefte voor het niet kunnen vervullen van een andere. Die andere, onvervulde behoeften geven een ervaring van tekortkomen, van schaarste. Omdat deze ervaring zich overal en elke dag voordoet – we moeten immers steeds kiezen –, wordt ze tot een ‘ontologisch’ gegeven, tot iets wat wezenlijk bij ons leven, bij het leven hoort.

Maar is dat noodzakelijk zo dat schaarste ontologisch is, deel uitmaakt van de menselijke natuur, de condition humaine? Waar komen die schaarste en de ervaring ervan vandaan? Aristoteles zag al dat er mensen waren die nooit ophielden met bijeenhalen en verzamelen. Hij stelde dat dat kwam doordat zij niet wisten wat goed was en daarom maar veel wilden. In zijn boek Het eeuwig tekort laat Rutger Claassen zien dat vanaf de verlichting de premoderne ‘principiële ongelijkheid’ tussenmensen plaatsmaakt voor de ‘principiële gelijkheid’ van de moderne tijd. Dit gaat samen met een liberale individualistische mensvisie. Die gaat er immers van uit dat de eerste drijfveer van het individu zijn of haar zelfontplooiing is. Het in vrijheid werken aan het eigen leven(sgeluk) is het eerste recht van elke burger, de waarde van zelfbeschikking het hoogste goed. Maar tegelijk leidt een dergelijke opvatting van wat het is om mens te zijn ook tot ‘algemene schaarste’: behoeften zijn er voortdurend en oneindig en een constante groei van verlangens is verondersteld. Daardoor is er geen moment zonder onbevredigde verlangens en ervaren we een eeuwig tekort.

Een andere belangrijke bron van ervaren schaarste is de sociale dimensie. Was je vroeger iemand vanwege de groep waar je door geboorte of omstandigheden nu eenmaal bij hoorde, nu zijn mensen veel meer overgeleverd aan zichzelf. Consumptie gaat heden ten dage veel minder om het vervullen van materiële behoeften, hoe uitgebreid ook, maar wordt vooral een manier om een identiteit te verkrijgen, een symbolische functie om je te onderscheiden van anderen, als individu of als groep. In een materiële economie neemt de kwaliteit van goederen niet af als er meer vraag naar komt, in een positionele economie wel. Anders gezegd: tandenborstels blijven nuttig wanneer iedereen er een heeft. Maar de status van mobiele telefoons, laptops en auto’s vermindert wanneer steeds meer mensen er een hebben. Positionele goederen zijn per definitie schaars, omdat ze hun waarde ontlenen aan het feit dat slechts een kleine groep zich deze kan veroorloven en er zijn ‘positie’ mee kan versterken. De schaarste die zo in een welvarende maatschappij toch ontstaat, is een ‘sociale schaarste’. De jacht op positionele goederen betekent dat permanente groei van welvaart geen toename van tevredenheid geeft, maar juist het tegendeel kan veroorzaken.

Verspilling?
Gemeenschappelijk in deze ‘bronnen’ van schaarste is het zelf of het ik – dat overleven moet – behouden moet worden, een identiteit moet vinden, zichzelf moet ontplooien, de eigen verlangens wil vervullen, een strijd aangaat met de anderen, enzovoort. Maar is dat ook anders te denken, is mens-zijn anders te denken dan gericht op zelfbehoud? De Franse denker en schrijver Georges Bataille onderscheidde twee soorten van mens-zijn, in de wereld zijn, twee ‘economieën’. De eerste vorm is een economie van het nut, het utiliteitsdenken. Het leven in deze vorm is gericht op zelfbehoud, een calculerend leven: als ik a wil dan moet ik b doen. Mensen gaan met elkaar om als partners die een contract gesloten hebben, waarbij het doel, het nut, de zin van (het) leven in principe bekend is. In economentermen: het vervullen van je behoeften. Maar staat een dergelijke ‘maakbaarheid’ niet op gespannen voet met onze ervaring van wat er echt toe doet? Wat we als zinvol en zingevend ervaren – vriendschap, kunst, liefde, creëren –, is wellicht per definitie niet maakbaar, maar valt ons toe, is onverwacht, is nooit (volledig) maakbaar. Maar dat kan dus niet behoren tot de economie van het nut, van de consumptie, leven gericht op zelfbehoud met daaraan verbonden een voortdurende ervaring van schaarste.

Kan dit ook anders, kun je anders leven? Bataille spreekt ook over iets wat juist het tegenovergestelde is van schaarste, namelijk verspilling, het exces. Dit overschrijdt de grens van de economie van het zelfbehoud en brengt ons buiten onszelf, destrueert de grenzen van het zelf, waardoor weer iets ‘van buiten’ ontvangen kan worden, ons kan toevallen. Dit iets kan niet toegeëigend worden, het onttrekt zich aan het instrumentele leven. Deze overschrijding kan het ook mogelijk maken in ‘communicatie’ te staan, gemeenschap te ervaren met de ander, deel uit te maken van een geheel waarin ook de ander is, het andere, omdat de drang tot zelfbehoud even niet de overhand had. Voor Bataille zijn verspilling en exces – in geweld, erotiek, de dood en het offer – als het ware ‘voertuigen’ om deze grens over te gaan, de transgressie, waarbij ons leven op het spel wordt gezet. Het samengaan van afkeer en aantrekking in deze verschijnselen is voor Bataille het teken dat het sacrale hier geraakt wordt; de afkeer vanwege het gevaar van zelfverlies, de aantrekking door de hoop op gemeenschap. De andere economie, de andere manier van mens-zijn die Bataille noemt, is dan ook het deelhebben aan, deel zijn van ‘het leven’ zelf, in tegenstelling tot ‘ons leven’.

De Franse filosoof Jean-Luc Nancy, die voortdenkt vanuit Bataille en Heidegger, ziet als enige mogelijkheid een bestaan op de grens, op de breuk tussen het profane en het sacrale in het volle besef van de leegte van de dood van God, ‘living on the edge’. Bataille en Nancy willen beiden vanuit de ervaring van het verlangen naar gemeenschap een nieuw denken zoeken dat niet metafysisch is, zich niet verheft boven en onttrekt aan het menselijk bestaan, maar anderzijds ook niet immanent is, zich geheel verliest in dat bestaan met zijn economie van het zelfbehoud. Een leven in de tussenruimte van zelfbehoud en vernietiging van het zelf, waar de mens zich durft bloot te stellen aan datgene wat hij niet beheerst, het geheim, het surplus aan betekenis, als bron van zin. Een dergelijk blootstellen aan zin vereist een soort afwachten, een ontvankelijkheid, een ontvankelijke wijze van zijn. Dat betekent een heel andere wijze van menszijn en in de wereld staan dan streven naar duurzaamheid en duurzame ontwikkeling om gewenste en gewende vooruitgang te waarborgen. De zekere ervaring van schaarste door egocentrische gerichtheid op de eigen oneindige verlangens lost dan wellicht op in een openstaan naar buiten, naar de gift van wat zich kan voordoen.

Het leven als geven…
Ook Karim Benammar probeert in zijn boek Overvloed (2005) vanuit Bataille verder te denken. Wat zou het betekenen, wat zou het teweegbrengen als niet een tekort, maar een teveel het werkelijke probleem van de mens zou zijn? In ‘Het vervloekte teveel’ beschrijft Bataille namelijk hoe de mens een onderdeel is van de grote verspilling die het leven zelf is, met de energie van de zon als de onuitputtelijke bron van dat overvloedig leven. De natuur is immers uitbundig in haar kracht en verscheidenheid.

Maar dat teveel is volgens Bataille vervloekt, omdat de mens het niet uithoudt met die overvloed aan energie. Het teveel dat de mens in zijn leven voelt is ‘vervloekt’, omdat het uitgegeven moet worden, in kunst of verspilling of seks of destructie of… Zo bezien is het fundamentele probleem van de mens niet de schaarste, maar de overvloed. En deze overvloed is een probleem, want zij moet gespendeerd worden. We kunnen immers slecht stil zitten (de Franse filosoof Blaise Pascal zei immers al dat het meeste kwaad ontstaat doordat de mens niet kan stilzitten in zijn kamer). De echte vraag is volgens Benammar dus wat we gaan doen wanneer we rusteloos worden en onze energie kwijt moeten. We kunnen bewust kiezen of het allemaal laten gebeuren. We kunnen consumeren of creëren. Het probleem is in deze visie niet een schaarste aan hulpbronnen in de natuur, maar ons destructieve en kortzichtige gebruik van het natuurlijk uitbundige ecosysteem. Consuminderen kan rust geven in onze koortsachtige consumptiemaatschappij, maar het is geen oplossing voor de destructie van het milieu in een wereld waarin miljarden mensen nog gaan toetreden tot de consumptieve klassen en ook een koelkast en een auto willen. De Duitse ‘onaangepaste’ filosoof Peter Sloterdijk ontwaart in onze samenleving, ook in de ecologie, zelfs een ongepaste eerbied voor ‘armoede’ en lijden. In een interview met Filosofie Magazine (september 2003) zegt hij hierover: ‘er is een nieuwe opleving van katholieke Schwachsinn.’ In plaats van te willen consuminderen, rehabiliteert Sloterdijk in zijn trilogie Sferen dan ook de overvloed. Na eeuwen van gebrek leven we nu in de affluent society waarvan niet langer de verbiedende vader, maar de schenkende moeder het symbool is. Maar we moeten volgens hem nog leren onszelf als verwende kinderen te aanvaarden. Natuurlijk zitten aan een dergelijk pleidooi ook veel haken en ogen, zoals onder andere Ger Groot in zijn recensie (2004) laat zien: ‘Zelfs wanneer we vergeten dat de wereld niet alleen uit westerlingen bestaat en de niet-verwenden ook hun deel zullen opeisen, verstrikt zijn toekomstvisioen zich in evenveel contradicties als het mythische Luilekkerland. Het is immers maar zeer de vraag of de verwende mensenkinderen van de toekomst de ondeugden zullen afzweren die van een dergelijke opvoeding nu gewoonlijk het gevolg zijn: egoïsme, ongeduld, onmatigheid en gebrek aan consideratie. (…) Dat de dankbaarheid voor een bestaan in overvloed ook de morele plicht met zich meebrengt die overvloed aan allen te gunnen, en dat die plicht tot groothartigheid hetzelfde is als altruïsme, kan men vlot met Sloterdijk eens zijn. Maar verwende kinderen hebben de neiging een dergelijke dankbaarheid snel te vergeten en stampvoetend eisen te stellen waarnaar anderen zich maar hebben te schikken.’

Tot een slot

Toch zijn de pleidooien van Benammar en Sloterdijk het waard om verder te denken en te trachten praktisch vorm te geven. Als immers het streven en verlangen naar duurzaamheid is ingegeven vanuit ervaringen van schaarste of de angst daarvoor, dan kan een zienswijze waarin schaarste juist geen rol meer speelt van groot belang zijn. Belangrijke bronnen van de ervaringen van schaarste zijn zoals boven genoemd het zoeken en poneren van een identiteit en het zoeken naar erkenning. Maar via onder meer Bataille werd duidelijk dat dergelijke diepmenselijke verlangens niet of nauwelijks vervuld kunnen worden op een instrumentele wijze. Zinervaringen zijn immers niet maakbaar.

Leven vanuit overvloed, ja zeggen tegen zowel de goede als de slechte dingen in het leven, genieten van je innerlijke gezondheid en van de bruisende energie van het creëren van je eigen waarden en geven in plaats van nemen zijn even zo vele alternatieven voor het ver vullen van dergelijke verlangens, maar zonder dat dat van te voren zeker is. Maar dat is het ook niet in de cyclus van consumeren en produceren waarin we vast lijken te zitten, al wordt dat wel steeds van de daken verkondigd. En consumeren is ook aantrekkelijk, want het lijkt te werken, maar slechts kortstondig. Je voelt je er immers even bijhoren of zelfs een trendsetter met je nieuwe gadget, maar net als met een zak drop werkt het verslavend. Het effect van het volgende dropje of de nieuwe aankoop zit ’m dan algauw niet meer in nieuw genot, maar in het verdoezelen van de opgetreden teleurstelling van de vorige. Kunst, vriendschap, creëren, natuur en levenskunst om maar eens wat te noemen, hebben echter wel de potentie om blijvend genot te schenken, wellicht juist omdat ze onvoorspelbaar en niet maakbaar zijn. En daarmee bezig zijn, je daarop richten, belast het milieu ook nog eens een stuk minder…