Home Tsjalling Swierstra: ‘Het is tijd voor een linkse techniekpolitiek’

Tsjalling Swierstra: ‘Het is tijd voor een linkse techniekpolitiek’

Door Merel Talbi op 05 juni 2018

Cover van 02-2018
02-2018 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Technologie is een vorm van machtsuitoefening, mede ingegeven door rechtse ideologieën als het cyber-libertarisme, zegt Tsjalling Swierstra, hoogleraar techniekfilosofie aan Maastricht University. Volgens Swierstra is het tijd voor een linkse techniekpolitiek. Hij ging in gesprek met redacteur Merel Talbi.

Van techniek denken we vaak dat het een instrument is, iets wat zelf niet links of rechts is, maar alleen voor linkse of rechtse doelen ingezet kan worden’, zegt Tsjalling Swierstra, hoogleraar techniekfilosofie aan Maastricht University. Swierstra werd begin februari gevraagd om een lezing te geven in de Eerste Kamer, op uitnodiging van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Merel Talbi zocht Swierstra op, en sprak hem over zijn idee dat technologie veel meer is dan alleen een instrument.

U zegt: er moet ook een linkse technologie mogelijk zijn. Is technologie, zoals daar nu over nagedacht wordt, dan rechts?
‘Ik denk dat techniek nu altijd de stempel draagt van de mensen met veel macht. In die zin drukt bijvoorbeeld het bedrijfsleven een enorme stempel op de ontwikkeling van technologie. En als ik dan een beetje kort door de bocht ben, kun je wel verwachten dat techniek een wat rechtse stempel heeft. Tegelijkertijd is links er bijvoorbeeld in geslaagd om duurzaamheid en privacy te agenderen – hoewel ik eigenlijk niet weet of privacy nou een linkse of rechtse waarde is, want er zijn ook een hoop liberalen juist voor privacy. Kortom, je ziet dat die waarden vanuit de samenleving de techniek in worden gedragen.’

‘Toen ik de lezing voorbereidde, begon ik met de vraag: waarom heeft de politiek het zo weinig over technologie? Maar toen ik vervolgens keek naar waar de politiek het over heeft, blijkt het wel degelijk heel vaak over technologie te gaan. Dat varieert van cybersecurity en duurzaamheid tot medisch-ethische kwesties die onveranderlijk met technologie samenhangen. Kortom, je zou het haast kunnen omkeren. Geef mij eens een onderwerp waar de politiek zich over buigt waar de technologie géén rol speelt. Het is een heel vreemde combinatie van iets wat zo alomtegenwoordig is, maar tegelijkertijd zich aan het oog onttrekt. De techniek is te vergelijken met de zuurstof om ons heen.’

De conclusie van uw lezing in de Eerste Kamer is dat er macht uitgaat van technologie. Hoe werkt die machtsuitoefening precies?
‘Je zou kunnen zeggen dat techniek invloed uitoefent op wat we kunnen doen en wat we niet kunnen doen. Soms letterlijk: wie voorrang krijgt en wie geen voorrang krijgt. Je kunt stoplichten zo instellen dat de auto’s ongehinderd doorstromen of dat er meer tijd en ruimte komt voor voetgangers en fietsen. Dat is eigenlijk hoe alle techniek werkt. Techniek geeft altijd aan welke rollen en verantwoordelijkheden gebruikers krijgen. Voor een deel kan techniek ook onze ervaring bepalen. Als je iets zichtbaar maakt, kan het ook op de politieke agenda komen. Een televisie of een smartphone kan dingen letterlijk zichtbaar maken en daarmee op de politieke agenda zetten of machthebbers in verlegenheid brengen. De revoluties van de Arabische Lente kun je niet los zien van het feit dat mensen zich met behulp van digitale technieken hoorbaar en zichtbaar wisten te maken. Dat dit onvoldoende was om dat tot een goed einde te brengen, hebben we inmiddels ook gezien.’

‘We leven nu in een data-economie en -samenleving. Een belangrijke vraag is dan: wie bezit die data, wie is de eigenaar? Zijn die data van iedereen, dat wil zeggen, gratis te gebruiken voor iedereen? Of is het individueel eigendom of van een bedrijf? Of is het een collectief goed waar we een soort democratische controle op moeten uitoefenen? Als we dat laatste kiezen, kunnen we erover nadenken om organen te maken die toezicht houden op het gebruik van die data, zoals een soort ‘dataraad’. Wij bepalen dan als samenleving met zo’n orgaan welke vragen met die data beantwoord gaan worden. Juist bij het gebruik van big data wordt het steeds belangrijker om niet alleen na te denken over privacy, maar ook over het feit dat die data ook een vorm van macht vertegenwoordigen. Dan moeten we bedenken wie daar zeggenschap over heeft of moet hebben. Laten we dat aan de markt over of proberen we daar democratische structuren voor te ontwikkelen? In elk geval moeten we eerst zichtbaar maken dat techniek macht uitoefent. Vervolgens moeten we de vraag stellen: wie controleert die macht?’

Is er aan die eis van zichtbaarheid al voldaan of denkt u dat daar nog veel werk moet gebeuren?
‘Dat laatste. Iets kan zo alomtegenwoordig zijn dat het zich aan het zicht onttrekt. Er zijn veel mensen die zeggen: ik begrijp niks van techniek, daar wil ik niks mee. Technologie moet het doen zonder dat ze erbij na hoeven te denken. Tegen die mensen zeg ik altijd: kijk eens om je heen en denk de techniek weg. Dan blijft er letterlijk niets over: de bril valt van je neus, de vullingen vallen uit je tanden, je kleren zijn weg, je huis stort in… Wij leven allang niet meer in een biotoop, maar in een technotoop. Wij leven in een door mensen gecreëerde wereld. We hebben daarmee ook een ander type verantwoordelijkheid voor die wereld dan voor de wereld die we aantroffen toen we uit de bomen naar beneden klommen.’

Stap één is dus bewustwording, stap twee is ons afvragen wie de informatiestromen beheert en beheerst. U noemde al de Arabische Lente, en dat er een democratisch potentieel van die techniek uit kan gaan, maar dat dat op zichzelf niet voldoende was. Heeft u hoop dat technologie die democratische werking kan hebben?
‘Ik ben niet meer of minder hoopvol over democratisering van technologie dan over andere vormen van democratisering. Waar ik wel zeker van ben, is dat de schaal waarop de problemen zich voordoen bij technologie de natiestaat te boven gaat. Daarmee is ook de schaal waarop nagedacht moet worden over controle- en sturingsmechanismen anders. Het is niet verwonderlijk dat we nu allemaal panikeren om een Europese privacywetgeving te implementeren. Google, Apple, Facebook en Amazon vormen een type macht waar je als gemeenteraad of natiestaat niet tegenop kunt. Ik denk dat met het groter worden van technologische netwerken de bestuursvormen mee moeten ontwikkelen. Dat is een van de redenen waarom ik ook voor Europa ben, want veel oplossingen zullen op Europese schaal gevonden moeten worden.’

Welk gedachtegoed ligt er ten grondslag aan die huidige ‘rechtse’ techniekpolitiek? Heeft dat te maken met het cyber-libertarisme, waar u onlangs in De Groene Amsterdammer over sprak?
‘Veel digitale technieken worden uitgerold vanuit de Verenigde Staten. Een deel van de Amerikaanse normen en waarden lift mee op de bytes die door de kabels hierheen komen. Als ik nu naar de hackercultuur kijk, dan zie je dat dat deels uit Silicon Valley in Californië komt overwaaien, met een sterk individualistische ideologie. Die ideologie zet zich af tegen de staat, de overlegpolitiek en de collectieve meningsvorming. De hackercultuur staat eerder een doe-democratie voor; een rationaliteit die geënt is op die Amerikaanse waarden, maar ook op de ervaring van het ontwikkelen van software. In die wereld is snelheid heel erg belangrijk. Het blauwdrukdenken is de vijand: je gaat niet eerst heel lang nadenken en plannen. Nee, je maakt wat, dat gooi je de wereld in, daarna verzamel je feedback, dan pas je je product weer aan, gooit het weer de wereld in enzovoorts. In die software-wereld gaat het denken niet vooraf aan het doen. Je begint te doen, en houdt je ogen onderweg open.’

‘Met die ideeën ontstaat een vorm van agile democracy. Dat is een vorm van politiek die in belangrijke mate twee bronnen heeft. Enerzijds is dat het Amerikaanse libertarisme. Anderzijds heeft het ook te maken met het idee dat we niet meer in ideologie geloven, dat we niet meer een groot plan maken om uit te voeren. Het is eerder een guerrillastrijd dan georganiseerde oorlogsvoering, en heeft een korte concentratieboog: ik doe iets en wil dan ook meteen resultaat zien. Het is niet ideologisch, maar praktisch. Je krijgt dan politiek die een alternatief probeert te zijn voor de stroperige overlegdemocratie waarin vooral gepraat, maar niet gehandeld wordt. Dat is vaak een hele aantrekkelijke en optimistische combinatie, die me doet denken aan sociale bewegingen uit de jaren tachtig. De krakers gingen ook niet wachten tot de woningnood was opgelost, maar gingen aan het werk.’

‘Maar ik heb ook mijn bedenkingen bij die vorm van politiek, omdat de kracht ook de zwakte is. De korte cycli, de nabije doelen, de afkeer van plannen maken, afspraken maken en collectief handelen… Het moet allemaal heel snel. Als filosoof zeg ik nog weleens: nou, daar moeten we nog eens over nadenken. Maar daar is bij deze politiek beslist geen tijd voor, want we moeten voort, anders haalt de concurrentie ons in. Het is een metafysica van haast en ongeduld. Het is de vraag of dat überhaupt met ons idee van democratie te verenigen is. Bij die democratie gaan we er rustig voor zitten om het samen uit te vogelen, en dan gaan we terug naar de praktijk. Dat moment van democratische reflectie en deliberatie is eigenlijk weggesneden in deze nieuwe manier van politiek bedrijven. Ik vraag me af of dat met een inclusieve politiek te verenigen is. Overleg is weliswaar heel traag en stroperig, maar het is wel een beproefde manier om gemarginaliseerde stemmen aan tafel te krijgen.’

Ziet u dat al gebeuren? Zijn er voorbeelden van bepaalde kwetsbare groepen die door technologische ontwikkelingen worden uitgesloten of in de verdrukking komen?
‘Ja. We staan voor een energietransitie naar meer duurzame vormen van energie. Een van de puzzelstukjes in dat grote beeld is wind- en zonne-energie, die de consumenten voor een deel zelf opwekken. Dat betekent dus dat die veranderen van consumers in prosumers, een samentrekking van producent en consument. Stel je voor dat er een goedgeorganiseerde, hoogopgeleide wijk is van huizenbezitters. Daar zitten dan een paar slimme ingenieurs tussen, die zelf op wijkniveau een eigen lokaal energienetwerk opzetten. Aan de ene kant is dat prachtig, want we hebben dat soort pioniers nodig. Aan de andere kant bestaat het risico dat je een soort onzichtbare gated communities krijgt: kleine groepen die goed georganiseerd zijn en het zich kunnen veroorloven zich terug te trekken op eigen eilandjes. Daartegenover staan dan de mensen die niet zo goed georganiseerd zijn, die achterblijven omdat ze aangewezen blijven op collectieve energievoorzieningen.’

Wat is dan die linkse technologiepolitiek waar we volgens u naartoe moeten? Wat kunnen we doen om dit soort processen te voorkomen?
‘We moeten eerst twee misverstanden over techniek bestrijden. Het eerste misverstand is instrumentalisme: de opvatting dat techniek waarde-neutraal en passief is. Het tegendeel is het geval. Bedenk bijvoorbeeld hoe de smartphone onze ervaring van tijd en ruimte verandert, evenals onze sociale relaties en eigenlijk ook onze identiteit. Dat gebeurt doordat we voortdurend online zijn en onszelf met anderen vergelijken. Techniek is een vorm van macht die dingen met ons doet. Dat moeten we blijven benoemen.’
‘Het tweede misverstand is determinisme. We hoeven tegenover technologie niet passief te zijn. Techniek is vanuit bepaalde waarden door mensen gemaakt. Daarom weerspiegelt zij ook bepaalde machtsstructuren. Maar het is mogelijk om een ander soort techniek te hebben. De techniek staat niet in de sterren geschreven, laat staan de techniek van morgen. Techniek wordt op een gegeven moment wel pad-afhankelijk, wat wil zeggen dat het heel moeilijk is de technologie te veranderen als we eenmaal een bepaalde richting ingeslagen zijn. We hebben bijvoorbeeld een hele infrastructuur rondom de benzineauto opgezet, waardoor het nu heel moeilijk is om op de elektrische auto over te schakelen.’

‘De voordelen van technologie worden nu door de markt georganiseerd, terwijl we de politiek de nadelen laten oppakken. De markt komt voortdurend met ideeën. De politiek checkt dan of die niet te slecht voor mens en milieu zijn – is er gevaar voor ontploffing of vergiftiging? Je kunt het ook anders benaderen, en ik zie dat ook steeds vaker gebeuren. We kunnen ook vragen wat nou de grote opgaven zijn waar we voor staan. En hoe we techniek-ontwikkelaars kunnen stimuleren om die opgaven te helpen realiseren. Je laat dan niet langer aan de markt over welke technologie er ontwikkeld wordt, maar geeft richting als politiek. Daarbij kun je ook de instrumenten van de politiek inzetten, zoals subsidies, opleidingen en wetten.’

‘Voor een linkse technologiepolitiek moeten we discussiëren over hoe technieken ons leven vormgeven. We moeten dan niet al te ijdel zijn. Het is natuurlijk een krenking voor ons narcisme dat we niet de baas over de techniek zouden zijn. Maar we moeten toegeven dat de techniek ons vormt als ze er eenmaal is. Het is bijvoorbeeld inmiddels ongelofelijk moeilijk om zonder smart-phone door het leven te gaan. Het wel of niet gebruiken van zo’n telefoon is geen individuele keuze meer. Heel veel mensen balen van Facebook, en zien ook dat er heel veel nadelen aan zitten, maar kunnen zich een leven zonder niet meer voorstellen of veroorloven. Dat betekent dat we heel goed moeten nadenken over de technologieën waarmee we ons dan willen omringen. Halen die het beste in ons naar boven of juist niet? Het is sociologisch naïef om dat tot een individuele vraag te maken in plaats van een politieke.’

‘We weten inmiddels bijvoorbeeld dat de oorspronkelijke verwachtingen ten aanzien van internet en democratie niet zijn uitgekomen. In die techniek zitten blijkbaar stimuli voor schelden en harteloosheid ingebouwd. Mensen gedragen zich anders op het internet. Wanneer ze later met hun eigen internetgedrag geconfronteerd worden, weten ze vaak niet meer wat hen bezielde. Dat betekent dat je moet nadenken over hoe die techniek de gebruiker vormt. Daar is inmiddels ook onderzoek naar gedaan: het maakt uit dat je de ander niet ziet, zo ook de tranen in zijn ogen niet, dat je alleen gelijkgestemden opzoekt en dat je in een filterbubbel zit. Er zijn allerlei mechanismen in die techniek die ons slechter maken dan we zijn. Op zich kan zo’n digitaal platform nog steeds een boost zijn voor de democratie. De vraag is dan hoe we digitale omgevingen kunnen ontwerpen die ons betere burgers maken in plaats van slechtere.’

Is dit de ‘dikke ethiek’ waar u binnen de techniek-politiek voor pleit? Het actief nadenken over de waarden van technologie, en daar dan een beredeneerde en bewuste keuze over maken?
‘Ja. We hebben sinds de godsdienstoorlogen van de zestiende en zeventiende eeuw een vorm van liberale politiek ontwikkeld waarin we heel trots zijn op het feit dat we weinig collectief regelen en veel vrijheid voor het individu laten. Op veel vragen waar vroeger de politiek of de kerk een antwoord gaf, zeggen we tegenwoordig: dat mag iedereen zelf uitmaken. Dat is natuurlijk een enorme verworvenheid. Aan de andere kant scheppen we daarmee ook een soort zwart gat van keuzevrijheid. We sturen iedereen naar huis en zeggen: dat mag je zelf bepalen. Maar zulke originele mensen zijn we niet. We willen juist met andere mensen praten over wat van belang is in het leven, wat van belang is in de politiek.’

‘We moeten ons als samenleving afvragen wat een goede omgang is met technologie en daarover in gesprek blijven. Wat is nou de plaats van een techniek zoals Facebook in het goede leven? We zijn zo bang voor ofwel een totalitair politiek systeem ofwel oud-calvinistisch moraliseren dat we het verleerd hebben om hier in de openbaarheid een verstandig gesprek over te voeren. Dat is mijn pleidooi voor die dikke ethiek. Je kunt er uiteindelijk heel goed voor kiezen om niets dwingend op te leggen. Maar we moeten als samenleving wel het gesprek voeren met elkaar als burgers, zodat we een leerproces stimuleren over de beste manier om nieuwe technieken in ons leven in te bedden.’

‘Dit soort gesprekken vinden wel plaats, maar dat is altijd ver van de politiek af. Ik denk dat daar veel te winnen is. Een linkse politiek zou voortdurend gesprekken als collectieve leerprocessen stimuleren in de samenleving. We moeten nadenken over hoe we met die nieuwe techniek omgaan, die voortdurend uitdagingen aan ons stelt. Dat soort leerprocessen zouden we collectief moeten organiseren, in plaats van dat we iedereen er individueel mee opzadelen.’

Dus een actieve, politieke discussie en de waarden benadrukken die overal impliciet in technologie verscholen liggen. Wat maakt zo’n houding expliciet ‘links’?
‘Dat was natuurlijk een van de problemen die ik had toen ik de vraag moest beantwoorden of een linkse techniek mogelijk was. Ik kan goed verklaren dat een politieke techniek of ideologisch-gestuurde techniek mogelijk is. Wat links en rechts is, is nog niet zo heel eenvoudig. We zien inmiddels dat het milieuprobleem of de gaswinning ook op de rechtse politieke agenda’s terechtgekomen is. Veel problemen lijken zich momenteel aan die tweedeling te onttrekken. Ik heb zelf links en rechts als volgt geprobeerd te definiëren: ‘rechts’ laat graag problemen aan de markt over, terwijl ‘links’ vooral oog heeft voor de gebreken en tekortkomingen van die markt. Daarom is links eerder geneigd tot overheidsingrijpen of collectieve regelingen om problemen op te vangen.’

‘Wat mij betreft zijn er twee belangrijke tekortkomingen van die markt. Ten eerste is die markt niet egalitair. Waar burgers gelijk zijn, zijn consumenten dat niet: de ene consument heeft veel meer te besteden dan de ander. Op de markt stem je met je voeten, en de voetafdruk van rijke mensen is veel groter dan die van niet-rijke mensen. Ten tweede heeft de markt de neiging om allerlei negatieve gevolgen te ‘externaliseren’: zijn kosten af te wentelen op derde partijen. De Franse president Macron zei laatst bijvoorbeeld in een interview dat de aankomende automatisering leidt tot het verdwijnen van bestaande banen. De arbeiders die daarmee hun baan verliezen, moeten dan opgeleid worden zodat ze nieuw werk kunnen vinden. Eigenlijk zouden de bedrijven die innovaties doorvoeren die leiden tot het verdwijnen van banen, belasting moeten betalen waarmee we die herscholing kunnen bekostigen. Dat zou een circulaire oplossing zijn. Maar nu verdwijnen de winsten van die bedrijven naar Amerika en wordt er nauwelijks belasting over betaald. Het idee van ‘de vervuiler betaalt’ wordt door rechts dus wel met de mond beleden, maar niet radicaal genoeg doorgevoerd. Ik denk dat de overheid dat moet corrigeren, of het nou over milieu gaat, of over het afstoten van betaalde arbeid.’