Ongelijkheid is op dit moment het gesprek van de dag. De politiek, niet alleen in Nederland en België, gonst ervan en de maand van de filosofie heeft er dit jaar haar thema van gemaakt. Gelukkig beschikken we over een indrukwekkende en zeer leesbare studie over ongelijkheid in de wereld, Kapitaal in de 21ste eeuw van Thomas Piketty, om de discussie erover niet alleen theoretisch maar ook empirisch en historisch diepgang te verlenen. Twee bijdragen van dit nummer zijn aan die studie gewijd.
Waar hebben we het nu eigenlijk over als we het over ongelijkheid hebben? Wat wordt er door ongelijkheid op het spel gezet in onze westerse samenlevingen, waarin niet alleen een democratische levenswijze de norm is maar die ook onderdeel zijn van een globale wereld? Opmerkelijk is dat in alle vier de artikelen van dit nummer ongelijkheid meteen de vraag van haar morele toelaatbaarheid oproept. We kennen allemaal de verontwaardiging die zich van de mensen meester maakt zodra het over bonussen, exorbitante salarissen, belastingontduiking of gouden handdrukken gaat. Daarmee is echter niet gezegd wat nu precies die weerstand tegen ongelijkheid inhoudt.
Heeft die weerstand te maken met een terechte bekommernis om armoede, zoals Tinnevelt zich hieronder afvraagt of met de afwijzing van macht in de verhouding tussen mensen, zoals Karskens opwerpt? Vandevelde wijst ter verklaring van die weerstand op het recht dat mensen hebben op de resultaten van hun eigen inspanningen, maar niet op de opbrengsten die hen bij toeval, zonder persoonlijke verdiensten, in de schoot vallen en Berns op de wenselijkheid van een leven met een open toekomst waarin alles niet bij voorbaat door vermogensongelijkheid vastgelegd is.
Al deze verschillende perspectieven op de morele weerstand tegen ongelijkheid laten zich wellicht samenvatten onder de al eeuwenoude oproep tot rechtvaardigheid. Vandaar dat dit nummer van Wijsgerig Perspectief de thematiek van ongelijkheid verbindt met die van rechtvaardigheid en meer in het bijzonder mondiale rechtvaardigheid, want in deze tijd van globalisering houden de problemen en verplichtingen niet meer op bij de staatsgrenzen. De verbinding van ongelijkheid met rechtvaardigheid brengt met zich mee dat ‘ongelijkheid’ in dit themanummer vooral economisch begrepen wordt. Andere vormen van ongelijkheid, zoals die van geslacht of huidskleur, komen dus niet aan de orde. De nadruk op economische ongelijkheid maakt de aandacht voor het boek van Piketty onontkoombaar.
Ongelijkheid zet dus in de eerste plaats rechtvaardigheid op het spel. Maar haar problematiek is complexer. Antoon Vandevelde wijst aan de hand van zijn uiteenzetting van het boek van Piketty op de fundamentele band van ongelijkheid met het kapitalisme. Het kapitalisme genereert ongelijkheid. Het bevat geen interne rem om deze scheefgroei in te tomen. Die rem kan wel door belastingen op vermogens of erfenissen en dus van overheidswege worden aangebracht, maar om belastingontwijking en ontduiking te vermijden zouden deze belastingen wel internationaal of ten minste Europees georganiseerd moeten zijn.
Ronald Tinnevelt betoogt dat de binnenlandse verontwaardiging inzake ongelijkheid moreel gesproken meer op zijn plaats zou zijn als het om armoede zou gaan. Armoede betreft een ondergrens, afhankelijk van wat minimaal als levensstandaard in een gegeven land geldt en waarbeneden een mensenleven een slecht leven wordt dat daarom terecht moreel bestreden moet worden. Ongelijkheid is daarentegen een relationeel begrip waarin ik mijn welvaart vergelijk met die van anderen en is pas moreel verwerpelijk als het morele waarden als vrijheid en democratie onder druk zet. Vreemd genoeg, zo constateert hij, is van deze binnenlandse verontwaardiging over ongelijkheid niet veel meer terug te zien als het om buitenlandse toestanden gaat, die vooral als een armoedeprobleem gezien worden en niet als een kwestie van ongelijkheid tussen landen en de politieke mondiale orde die daaraan ten grondslag ligt.
Zijn ongelijkheid en de machtsverhoudingen die zij tussen mensen schept echter niet onvermijdelijk? Machiel Karskens betoogt dat onze moderne westerse samenlevingen machtsdwang tussen mensen verwerpen. Het is dan ook niet toevallig dat die verwerping opkwam toen het prototype van machtsdwang, de slavernij, verboden en afgeschaft werd. Dat laat volgens hem echter onverlet dat machtsdwang ook in onze samenlevingen onvermijdelijk blijft. Het geweldsmonopolie van de staat, het dwingend karakter van het oordeel van de rechter, ouderlijk gezag en de bezitsongelijkheid die een machtsongelijkheid schept tussen bezitter en loonarbeider, verwijzen alle naar deze onherleidbare machtsongelijkheid die eigen is aan elke samenleving.
Naast rechtvaardigheid, kapitalisme en belastingen, armoede en machtsongelijkheid, zet ongelijkheid ook de wijze op het spel waarmee de tijd zich in de samenleving ontplooit. In zijn bijdrage, eveneens gebaseerd op Piketty’s boek, geeft Gido Berns aan hoe de ongelijkheid van in het verleden ontstane vermogensposities de toekomstperspectieven van samenlevingen verengt. Gelijkheid en de democratische besluitvorming waartoe zij uitnodigt, bieden daarentegen de mogelijkheid tot maatschappelijke veranderingen. Ongelijkheid en gelijkheid zijn volgens hem dus niet zozeer onveranderlijke toestanden, maar historische processen.