Nieuws over migratie staat vol angstterminologie. Het woord ‘crisis’ is nooit ver weg. Infographics met dikke rode pijlen die onze kant op wijzen vullen de krantenpagina’s. Het is normaal geworden om ‘migratiezaken’ als veiligheidsprobleem neer te zetten. De komst van asielzoekers wordt geassocieerd met criminaliteit, arbeidsmarktverdringing en cultuurvernietiging. Onze veronderstelde weerloosheid wordt gedramatiseerd door metaforen van ‘stromen’ en ‘zwermen’ die ons ‘overspoelen’.
Wat nieuw is, is echter niet de ongekende en onverwachte hoeveelheid mensen die asiel in Nederland aanvragen. Zoals migratiewetenschappers keer op keer opmerken, valt het met die aantallen historisch gezien best mee – en vallen er bovendien fundamenteler zaken te bespreken dan cijfers. Evenmin is het feit dat mensen asiel aanvragen in Nederland een verrassing. Wat écht nieuw is, is de toegenomen zichtbaarheid van een bestuurlijke crisis.
Het grensbeleid maakt gevangenen, veroorzaakt doden en is daarom niet langer verantwoordbaar. De gebruikte criteria van asiel sluiten niet meer aan bij de wereldproblemen van nu. Gevestigde partijen nemen de anti-immigratiestandpunten van populistische bewegingen over, uit angst voor electoraal verlies.
Toch wordt de verantwoordelijkheid van de zogenoemde crisis als vanzelfsprekend bij ‘de migrant’ gelegd. We problematiseren niet onszelf – ons geboorteprivilege, onze mobiliteit, ons grensbeleid, onze verwachtingen over integratie – maar de ander. En als volgepakte bootjes op de Middellandse Zee eens niet als voorbeeld van onwettige pogingen om onze samenleving te ontwrichten worden neergezet, is het wel als humanitaire tragedie. Een spijtigheid, waarbij we meewarig onze hoofden schudden en medelijden hebben met de rechteloze hoopjes menselijke behoeften op de golven.
De visie die de bijdragen in dit nummer verbindt, is dat we – in plaats van het crisisgevoel aan ongewenste migranten te laten kleven – over onszelf en de manier waarop we de wereld besturen en ordenen moeten nadenken. Dat nadenken over onszelf is iets anders dan in alle haast pogingen ondernemen om ‘onze waarden’ te definiëren. Zo’n benadering doet voorkomen alsof wij tot een betere, leidende, homogene cultuur behoren en begint met de aanname dat ‘wij’ niet zo zijn als ‘zij’ – allemaal veronderstellingen die empirisch en conceptueel totaal onhoudbaar zijn.
Een van de vragen die we wél zouden moeten stellen, is hoe het asielsysteem vorm geeft aan wie een ‘vluchteling’ of ‘asielzoeker’ is. Wat zijn de politieke en sociale aannames die ten grondslag liggen aan dit onderscheid? Auteurs van het New Keywords Collective gaan in een door Yolande Jansen ingeleid artikel op deze vraag in, en laten zien dat de huidige migratieterminologie verre van onschuldig is. Samen met beleidscategorieën en bestuurspraktijken creëert deze terminologie illegaliteit en marginaliteit, zo stellen de auteurs.
Naast deze filosofische invalshoek op ‘grenzen aan de buitenkant’, behandelt dit nummer ook grenzen ‘aan de binnenkant’. Wat zijn bijvoorbeeld de verwachtingen en verplichtingen ten opzichte van hen die hier zijn? Rogier van Reekum onderzoekt in dit kader wat er wordt bedoeld wanneer we spreken over ‘integratie’. Hoe leeft het idee van integratie nu voort in hoe we over onszelf en de ander nadenken? Ook Paul Cobben belicht grenzen ‘aan de binnenkant’, door verplichtingen ten opzichte van nieuwkomers te verbinden met verplichtingen ten opzichte van hen die al in de Nederlandse rechtsgemeenschap leven. Hij zet de spanning uiteen tussen het ideaal van wereldburgerschap enerzijds en het verlangen naar begrensdheid anderzijds. Het witte liberalisme van open grenzen, vindt hij, gaat voorbij aan belangrijke vragen over wat het is om in een gemeenschap te leven.
Lieke van der Veer bespreekt wat burgerinitiatieven die zich engageren met vluchtelingen en asielzoekers in Nederland – zowel acties van zorg als die van controle – zeggen over het huidige burgerschapsideaal en migratiebeleid. Hoe veranderen deze acties de manier waarop we naar onszelf en de ander kijken, en hoe verhouden ze zich tot staatssoevereiniteit, democratie, en politiek?
Wat zal blijken is dat onze mobiliteit afhangt van en gedefinieerd wordt door de immobiliteit van anderen. Beide zijn twee kanten van dezelfde munt, het ene bestaat niet zonder het andere. En die munt is het migratiesysteem, met geboden en straffen waar wij anderen aan onderwerpen, zonder dat zij zeggenschap hebben over de spelregels. Daarnaast wordt duidelijk over wie we het hebben als we het over ‘de migrant’ hebben. De Duitse twintiger die verpleegkunde komt studeren en de Australische programmeur die aan een platform voor deeleconomie komt bouwen, zijn niet het gespreksonderwerp, zo lijkt het. Kennelijk is er een onderscheid tussen ‘gewenste’ en ‘ongewenste’ migranten. De ene mag zich wel verplaatsen en elders vestigen, de ander niet. Het controleren van hen die tot de categorie van ‘ongewenste’ migranten behoren, is een normaal beleidsdoel geworden. En waar wij onze eigen mogelijkheid om te reizen en desnoods emigreren als vanzelfsprekend zien, willen we dat de ‘ongewenste’ migrant – met zijn of haar mobiliteitsstatus voorgesteld als belangrijkste zo niet enige identiteit – blijft waar hij of zij is. Het Europese migratiesysteem discrimineert, in ieder geval op basis van ras en op basis van klasse.