Onlangs verdedigde historicus Joachim Radkau de ecologische beweging tegen het verwijt dat zij in het verleden te somber is geweest. Die somberheid diende een doel, meende Radkau: mensen mobiliseren, de politiek in beweging krijgen. Het beeld van de catastrofe was nodig om tot handelen aan te zetten.
Maar hoe vorm je je een beeld van de catastrofe? Wat maakt de huidige door de mens gedreven klimaatverandering zo catastrofaal? En wat kunnen we ertegen doen?
Radkaus gedachte dat het doel de middelen heiligt staat natuurlijk open voor discussie, evenals de inschatting dat de ecologische beweging in het verleden te somber is geweest. De wetenschappelijke consensus over klimaatverandering is al langere tijd bijzonder onheilspellend, en ook de maatschappelijke communis opinio begint langzaamaan te kantelen. Groene bewegingen winnen terrein. Steeds meer mensen onderschrijven dat klimaatverandering de voornaamste uitdaging is waar onze huidige generatie en generaties van de toekomst tegenover staan. Het probleem wordt steeds duidelijker, maar de oplossing nog niet.
Welke bijdragen kunnen we leveren vanuit de wijsbegeerte? Wijsgerig Perspectief wijdde al eens een nummer aan de klimaatproblematiek (#1, 2009), destijds rond het thema ‘duurzame onzekerheid’. Een decennium later lijkt een vervolgnummer opportuun. Niet alleen vanwege de urgentie van het probleem, maar ook omdat het veld van relevante filosofische vraagstukken bijzonder breed is. Dat veld beslaat onder meer metafysische vragen over de ‘non-identiteit’ van ongeboren generaties, politiek-filosofische vragen over mondiale rechtvaardigheid, epistemologische vragen over de onzekerheid van klimaatscenario’s en existentiële vragen over de waarde van menselijk voortbestaan, en dat van andere soorten. Het raakt aan thema’s in de ethiek, wetenschapsfilosofie, milieufilosofie, filosofie van de technologie en wijsgerige antropologie.
Veel uithoeken van dit filosofische terrein zijn nog nauwelijks ontgonnen. De inzet van dit nummer is om verdere verkenningen te stimuleren, met de veelheid van benaderingen die de wijsbegeerte eigen is, waaronder ethische reflectie, conceptuele analyse, historische contextualisering en literaire verbeelding.
We beginnen met het einde. Van oudsher hebben we het einde der tijden voorgesteld als groots en meeslepend: een dramatisch slot dat vanuit de hemel op ons neerdaalt en met harde knal uiteenspat; een abrupte massa-extinctie zoals die vermoedelijk ook de dinosauriërs overkwam. In haar openingsessay verlost Lisa Doeland ons uit de apocalyptische droom. Het einde is niet mooi en welgevormd; het is rommelig en verwarrend. We benaderen het als een gebeurtenis waarop we wachten, maar intussen bevinden we ons er al middenin. En het duurt lang voor een wereld om te verdwijnen, merkt Doeland op, veel langer dan we denken.
Sjaak Swart verschaft duiding bij het nieuw gemunte tijdvak ‘antropoceen’ en verdiept zich in de betekenis van natuurbeheer in dit tijdvak. De grondslagen van natuurbeheer zijn aan historische verandering onderhevig. Anderhalve eeuw geleden koesterde men een Romantisch beeld van de ongerepte natuur, met een sterke hang naar het verleden; die voorstelling stond onder meer aan de basis van de eerste nationale parken die in de Verenigde Staten werden opgericht. Swart merkt op dat er in het antropoceen, het tijdperk waarin de mens overal op aarde zijn invloed doet gelden, juist een sterke gerichtheid bestaat op de toekomst en de vraag naar overleving. Het onderscheid tussen wild en gedomesticeerd vervaagt; de grens tussen natuur en cultuur verdwijnt. Welk nieuw concept van natuurbeheer ontstaat in het licht van de alomtegenwoordige menselijke invloed?
Tim Meijers gaat in op de ethiek van individuele klimaatactie. Wat moeten wij doen om onze CO2- uitstoot te beperken? Meijers legt de vinger op een ontnuchterend gegeven: de meest effectieve manier om als individu bij te dragen aan het verminderen van CO2- uitstoot is door geen kinderen te krijgen. Dat impliceert nog niet dat wij een morele verplichting hebben om geen kinderen te krijgen, of anderen daarvan te weerhouden, benadrukt Meijers. Het terugdringen van CO2- uitstoot is immers niet het streven dat ertoe doet in de ethiek. Maar het noopt wel om de ethische dimensies van voortplanting kritisch te onderzoeken. Zeker omdat een aantal prominente argumenten tegen de morele verplichting om minder kinderen te krijgen geen hout snijdt, zo betoogt Meijers. We moeten de ethiek van voortplanting dus serieus nemen.
Staan wij daadwerkelijk aan de voet van een nieuw geologisch tijdperk? Bevinden wij ons te midden van de zesde massa-extinctie in de geologische geschiedenis? Mathijs Boom onderzoekt de historische parallel tussen ons huidige, door geologische inzichten gekleurde wereldbeeld, en het wereldbeeld dat werd gevoed door de ontdekking van de ‘diepe geschiedenis’, eind achttiende eeuw, toen de prehistorie met miljoenen jaren werd opgerekt. Ook toen veranderde het wereldbeeld en de plaats van de mens daarin – al voegde dat veranderende wereldbeeld zich sterk naar de contouren van aanvaard religieus geloof, zo maakt Boom duidelijk. In zijn essay onderzoekt hij ook de morele interpretatie van geologische inzichten. In het antropoceen raakt de lange tijdschaal van de geologische geschiedenis vervlochten met de kortere tijdschaal van de menselijke geschiedenis. Brengt die vervlechting een moral hazard met zich mee?