Genius can only breathe freely in an atmosphere of liberty, aldus John Stuart Mill in On Liberty, en er is in zijn werk geen zin te vinden die zijn filosofische inzet alsook de spanning, beter beschrijft. Hoewel Mill wordt gezien als een democraat en liberaal in hart en nieren, is hij bovenal een aristocraat. Net zoals zijn belangrijkste inspiratiebron Alexis de Tocqueville is zijn grootste gruwel de tirannie van de middelmaat. De dwang van heersende normen en waarden, die tegendraadse figuren – met misschien wel de mooiste gedachten en ideeën – terugdringt tot het grauw. Hij wil ruimte voor het experiment, het afwijkende, het bijzondere – want uiteindelijk kan daarin meer waarheid schuilen dan in de gemiddelde opinie. De cruciale vraag luidt hoe dat te rijmen valt met vrijheid. Waarom zou het bijzondere eigenlijk meer ruimte verdienen dan de middelmaat? Of, vertaald naar deze tijd: waarom zouden we geld over hebben voor een publieke omroep met moeilijke programma’s, als SBS6 een groter bereik heeft met de zoveelste realityshow? Waarom zouden we mensen willen opvoeden; iedereen mag toch zelf beslissen waar hij naar kijkt?
We zitten hier middenin wat je wel de ‘paradox van Mill’ kunt noemen. Vrijheid is voor hem geen échte vrijheid als die niet is verbonden aan ontwikkeling – zelfs verheffing. Daar hoort hoe dan ook een zekere dwang bij, want mensen ontwikkelen zich niet altijd vanzelf. Die dwang kan ontaarden in bevoogding of zelfs een sociaal utopisme. De verdienste van Mill is dat hij dat gevaar altijd onderkent, zonder evenwel het ideaal van vooruitgang op te geven. Dus begint On Liberty met het belangrijkste kroonjuweel van het liberalisme: het schadebeginsel. Iemand kan niet gedwongen worden tot het maken van een keuze, ook niet als dit hem beter of meer gelukkig zou maken. Alleen als iemand door zijn handelingen een ander schaadt, kan er druk op hem worden uitgeoefend. Mill spreekt van one very simple principle, en we doen er goed aan om dit ook zo simpel te houden. Het schadebeginsel is in al zijn eenvoud de beste garantie dat een individu wordt gevrijwaard van te veel bemoeienis van anderen, of de overheid.
Maar wie verder leest, ziet al snel dat Mill niet bepaald een laisssez-faire liberaal is. Hij is niet het type liberaal als Mark Rutte, die vrijheid ooit omschreef als ‘gewoon op mijn eigen bank zitten’. Je ziet bij Mill voortdurend de hoop dat individuele vrijheid de vooruitgang van allen dient. Omdat die vrijheid garandeert dat bijzondere mensen de ruimte krijgen ons allemaal te inspireren – wat het algemene geluk ten goede komt. Dat laatste is beslist een utilitaire erfenis; de vader van Mill was goed bevriend met Jeremy Bentham, de grondleggen van het utilisme. ‘Zo veel mogelijk geluk voor zo veel mogelijk mensen’, zoals het utilisme wel eens wordt beschreven, is beslist ook de inzet van Mill. Maar met een aantal cruciale wijzigingen. Ten eerste is niet al het geluk zo maar hetzelfde. Het geluk dat poëzie, literatuur, of een onderbouwd debat ons schenkt, is vele malen meer duurzaam dan de instant bevrediging van een voyeuristische realityshow, zelfs – of misschien juist – als literatuur of debat onze vertrouwde standpunten onderuit haalt, en ons onbehaaglijk laat voelen. Liever een ontevreden Socrates – onrustig speurend naar waarheid en inzicht – dan een tevreden varken, aldus Mill.
Een tweede cruciale wijziging is dat onmogelijk van te voren valt vast te stellen waar dat streven naar geluk eindigt. De geschiedenis heeft geen einddoel, maar is altijd opnieuw inzet van wat individuen er van maken. De meerderheid min één heeft niet meer recht om die ene het zwijgen op te leggen, dan andersom. Maar dat vereist wél een bepaalde cultuur. Die ene moet ontwikkeld en charismatisch zijn, om anderen mee te krijgen. Dat gebeurt niet zo maar; op zijn minst kan een overheid de kansen daarop vergroten. Door het stimuleren van educatie, publiek debat, een rijk cultureel leven, et cetera. Mill zou dan ook beslist vóór een sterke publieke omroep zijn, als die tenminste niet voorschrijft wat we moeten denken, maar inspireert tot zelf denken. En ja, zo’n publieke omroep vereist een zekere dwang – op zijn minst de dwang om aan burgers het geld te eisen om haar te financieren. Maar een staat die zich niet bekommert om de geestelijke verheffing van haar burgers, verliest levenskracht, aldus Mill. Ze is niet meer dan een machine.
Bij Mill is het ontwikkelde individu zowel de motor van progressie, alsook het wapen tegen bevoogding of een opgelegd einddoel. Is daarmee alle spanning opgelost? Beslist niet; Mill is een eclectisch denker, evenzeer beïnvloed door het utilisme als het liberalisme, de Angelsaksische, sceptische traditie van het empirisme, als de continentale van het idealisme. Dat wringt. Maar juist dat creëert ook ruimte om zelf te denken. Leven, kunst of politiek is een voortdurend spel van afwegingen – een praxis; er is geen blauwdruk, maar we kunnen het spel wel beter leren spelen.