Home Ten geleide: Johannes Duns Scotus

Ten geleide: Johannes Duns Scotus

20 maart 2014

Cover van 04-2008
04-2008 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In 2008 is het zeven eeuwen geleden dat Johannes Duns Scotus (1265- 1308/9) te Keulen stierf. Hier kreeg hij als lid van de religieuze orde der franciscanen of minderbroeders ongetwijfeld een eenvoudige begrafenis, maar als filosoof en theoloog leefde hij in de middeleeuwen luisterrijk voort: hij gold als de geestelijke vader van een van de belangrijkste filosofische scholen: de scotisten.

In de moderne tijd begint zijn roem echter te tanen. Erasmus in de Lof der Zotheid beschouwt Duns Scotus als het symbool van de ontaarding van het scholastiek denken. Een eeuw later deed in Leiden een humanistische filosoof deze kritiek nog eens dunnetjes over. Duns Scotus heeft ons een wijsbegeerte nagelaten hebben, zo schreef hij ‘vol onzin, hinderlijke spitsvondigheden en schadelijke dwalingen. Hij smeedde voor ons vele wezenlijkheden, zijndheden, ditheden en datheden, gedrochten van woorden die niets in de werkelijkheid betekenen’. Daar komt bij dat de filosofie vanaf Descartes niets meer wilde weten van Duns Scotus’ voluntarisme – de vrije keuze van de wil – zodat in de woorden van de hedendaagse Franse filosoof Olivier Boulnois de ‘onderdrukking van het scotische denken in de zeventiende eeuw het vergeten van de vrijheid betekende’. Alleen in de franciscaanse orde verdween de belangstelling voor zijn ideeën niet.

Het is door het werk van mediëvisten als Etienne Gilson (1884- 1978), die in 1952 Jean Duns Scot, introduction à ses positions fondamentales publiceerde, en A. Wolter (*1913), met zijn The transcendentals and their function in the Metaphysics of Duns Scotus (1948), dat sinds het midden van de vorige eeuw Duns Scotus weer in het volle licht van de schijnwerpers staat en hij zijn ereplaats naast Thomas van Aquino in de geschiedenis van middeleeuwse wijsbegeerte heeft herkregen. In 1950 verschenen in Vaticaanstad – 85 jaar nadat men aan de Leonina-editie van Thomas van Aquino begon – de eerste delen van een kritische editie van zijn theologische en filosofische geschriften. Hoewel het werk aan deze uitgave in de jaren negentig van de vorige eeuw in een stroomversnelling is geraakt doordat de verantwoordelijkheid is overgenomen door het St. Bonaventureinstituut in de Verenigde Staten, is de editie nog verre van voltooid. In elk geval is de mogelijkheid geschapen dat Duns Scotus voor de gemiddelde academisch filosoof meer betekent dan een vage naam.

In het voetspoor van Wolter heeft Ludwig Honnefelder (*1938) met zijn boeken Ens inquantum ens (1979) en Scientia transcendens, die formale Bestimmung der Seiendheid und Realität in der Metaphysik des Mittelalters und der Neuzeit (Duns Scotus, Suárez, Wolff, Kant, Peirce) (1990) Duns Scotus tot de tweede vader van de metafysica gemaakt. Het uitgangspunt is Duns Scotus’ begrip van de ‘univociteit van het zijnde’, dat aan alle dingen, of zij mogelijk of feitelijk zijn, toekomt. Ook tussen God en de eindige werkelijkheid bestaat in deze zin een overeenkomst. Dit concept, dat in de eerste twee bijdragen aan dit nummer nader wordt toegelicht, heeft in de recente Franse filosofie de aandacht getrokken. Volgens Deleuze ligt in de scotistische ontologie de ontkenning van de transcendentie besloten, zodat Duns Scotus de voorloper is van het denken van de immanentie van een Spinoza en Nietzsche. De keerzijde van de aandacht voor het univoke, puur denkbare, zijnde in de ontologie is de nadruk die Duns Scotus legt op het toevallige en unieke karakter van de nu bestaande werkelijkheid. Elk zijnde heeft een het ding uniek makende ‘ditheid’. Ook deze term nemen Deleuze en Guattari over om te laten zien dat de dingen in het hier en nu alleen maar losse, niet verder te herleiden en te systematiseren, gebeurtenissen zijn.

Een tweede recente ontwikkeling is de nadruk op Duns Scotus als doorbreker van het antieke denken in termen van noodzakelijkheid. Een van de eersten die hierop gewezen heeft, is de Nederlandse historicus van de filosofie en theoloog Antonie Vos in zijn dissertatie uit 1981: Kennis en noodzakelijkheid, een kritische analyse van het absolute evidentialisme in wijsbegeerte en theologie. Het belang van deze ontwikkeling wordt in de laatste twee bijdragen toegelicht.

De bijdragen aan deze aflevering van Wijsgerig Perspectief zijn geleverd door leden van Medium Aevum, een landelijk gezelschap van onderzoekers van de middeleeuwse wijsbegeerte.