Home Ten geleide: Identiteitspolitiek

Ten geleide: Identiteitspolitiek

Door Jan Overwijk en Merel Talbi op 01 maart 2019

Ten geleide: Identiteitspolitiek
Cover van 01-2019
01-2019 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Identiteitspolitiek maakt al jaren de tongen los in media, politiek en universiteiten. Volgens de een staat identiteitspolitiek voor emancipatoire sociale bewegingen die opkomen voor het lot van gemarginaliseerden in de samenleving, volgens de ander zorgt identiteitspolitiek juist voor een splijtzwam in de samenleving. In de verhitte discussies en strijd rondom bijvoorbeeld Zwarte Piet en #MeToo zien we deze twee kampen elkaar vurig te lijf gaan. Wie zegt dat Zwarte Piet een racistische karikatuur is kan rekenen op een ware volkswoede, tot snelwegblokkeringen aan toe. Niet zelden is het in deze chaos onduidelijk wat precies bedoeld wordt als men het over identiteitspolitiek heeft, en of men het zelfs maar over hetzelfde heeft. In dit nummer doet Wijsgerig Perspectief een stapje terug en probeert aan de hand van vier bijdragen van kenners helderheid te scheppen in deze wirwar.

De term ‘identiteitspolitiek’ komt oorspronkelijk van het Combahee River Collective, een Amerikaanse sociale beweging uit de jaren zeventig van zwarte, lesbische feministen. Hen viel op dat zij vanwege hun identiteit altijd buiten de boot van de bredere collectieve bewegingen vielen. Als het over de emancipatie van mensen van kleur ging, werd bijvoorbeeld altijd heimelijk aangenomen dat die mensen van kleur mannen waren. Was het thema feminisme, dan dacht men bij vrouwen aan witte vrouwen. Ging het over de klassenstrijd, dan zag men bij de arbeider een witte man voor zich. Zo vielen zij overal tussenin, omdat zij zich op het kruispunt van al die minderheidsposities bevonden. Hun inzet was daarom om hun eigen identiteit nadrukkelijk te thematiseren in wat zij ‘identiteitspolitiek’ noemden. Vanwege hun unieke positie zou hun bevrijding namelijk de bevrijding van iedereen betekenen.

Sinds die tijd heeft het begrip identiteitspolitiek allerlei ontwikkelingen doorgemaakt en spin-offs gekregen. Murat Aydemir, universitair hoofddocent Literary and Cultural Analysis aan de Universiteit van Amsterdam, traceert in een kleine genealogie enkele centrale historische ontwikkelingen van het begrip. Hij wijst daarbij op de opportunistische toeeigening van identiteitspolitiek aan universiteiten. Identiteitspolitiek werd daar niet ingezet als een kritische stem, maar om de status quo te legitimeren. Ook is er een cynische en perverse identiteitspolitiek van meerderheden ontstaan, zoals die van de ‘boze witte man’. Volgens Aydemir is de spraakverwarring die vandaag de dag het debat troebleert daarom niet verrassend. Zijn bijdrage biedt daartegen een fijn tegengif.

Evelien Geerts, promovenda aan de University of California in Santa Cruz, analyseert het begrip identiteitspolitiek aan de hand van een nieuwe ster aan het firmament van de filosofie: het nieuw materialisme. Ze herleidt identiteitspolitiek tot identiteitsdenken zelf, ofwel tot onze behoefte om de wereld te labelen en te categoriseren. Ze roept op tot een radicaal differentiedenken waarin de machtsrelaties die onze identiteiten vormen voortdurend bevraagd worden. Daarmee levert ze ook een opbouwende kritiek op een belangrijke stroming die datzelfde doel voor ogen heeft: het zogenaamde intersectionalisme. Het intersectionalisme, dat kijkt naar overlappende minderheidsidentiteiten, gaat volgens haar niet ver genoeg. Aan de hand van het natuurkundige fenomeen ‘interferentie’ leert ze ons naar identiteiten kijken als rimpelend water na de plons van een steen.

Voor de gemiddelde krantenlezer lijken thema’s als feminisme en anti-racisme de laatste jaren misschien het identiteitspolitieke debat te domineren. Sinds ongeveer anderhalf jaar lijkt sociale klasse echter terug van (nooit?) weggeweest, met hevige debatten in opinietijdschriften en nieuwe, veelal Franse, memoires over verstikkende arbeidersmilieus. Om de opkomst en betekenis van sociale klasse als identiteitsconstituerende categorie te helpen duiden, sprak Wijsgerig Perspectief met de Vlaamse socioloog en filosoof Kobe De Keere, universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam. De Keere bespreekt het belang van een cultureel – naast een economisch – klassenbegrip, gebaseerd op het werk van socioloog Pierre Bourdieu. Ook probeert hij te verklaren waarom de filosofie moeilijker uit de voeten lijkt te kunnen met dat begrip dan bijvoorbeeld de sociologie of de literatuur.

Dit nummer sluit af met een verdere bespiegeling op de kracht van literatuur in het denken over identiteit en de maatschappij. Jesse van Amelsvoort, literatuurwetenschapper en promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen, biedt in zijn bijdrage een rijke bespreking van de roman NW van de Jamaicaans-Britse schrijfster Zadie Smith. Van Amelsvoort thematiseert via Smith een fundamentele spanning in de notie van identiteit. Enerzijds is er de opdracht en de behoefte de identiteit zelf vorm te geven, maar anderzijds wordt identiteit je onherroepelijk door anderen toegeschreven. Van Amelsvoort laat zien hoe Smiths personages worstelen met deze moeilijke opgave en toont bovendien hoe zij op die manier abstracte filosofische debatten tastbaar en invoelbaar maken.