Sinds enige tijd staat het politieke denken van Carl Schmitt (1888- 1985) opnieuw in de belangstelling. Vooral in Anglo-Amerikaanse kringen is zijn oeuvre momenteel aan een echte heropleving toe. De oorzaken daarvan zijn onmiskenbaar meervoudig, maar de actuele politiek-filosofische probleemstellingen rond de toekomst van de democratie in een postnationale constellatie zijn er zeker niet vreemd aan. Carl Schmitt heeft namelijk als geen ander kritische vragen gesteld bij de overlevingskansen van de liberale democratie en bovendien staan zijn opvattingen over politiek lijnrecht tegenover de huidige ontwikkelingen naar een nieuwe politieke wereldorde. Het politieke denken van Carl Schmitt vormt dus in meerdere opzichten een uitdaging aan het adres van diegenen die vandaag op zoek zijn naar een post-nationale gestalte van de liberale democratie. En dat wordt op het terrein ook met zoveel woorden erkend. Habermas, om maar een van de iconen van de huidige politieke filosofie te vermelden, laat in zijn recente teksten niet na de discussie met Carl Schmitt op te zoeken. En hetzelfde geldt voor andere auteurs van veeleer linkse signatuur, zoals Chantal Mouffe, die in Schmitts denken mogelijkheden ziet voor een ‘agonistisch’ democratiemodel. Stuk voor stuk begrijpen zij dat een politiek-theoretische conceptualisering van de democratie voorbij de grenzen van de natiestaat een antwoord moet inhouden op Carl Schmitts kijk op het wezen van de politiek, begrepen als de tegenstelling tussen vriend en vijand.
Opzet van dit nummer van Wijsgerig Perspectief is een inleiding te bieden op het controversiële denken van Carl Schmitt. Conform het gebruikelijke sjabloon gaat het nummer van start met een inleidend artikel – van de hand van Maurice Weyembergh –, waarin de figuur en de rechts- en politiek-filosofische geschriften van Carl Schmitt gesitueerd worden in het intellectuele klimaat van het interbellum en de na-oorlogse periode. Tegelijk wordt gewezen op de opvallende constanten in Schmitts lange intellectuele en politiek-filosofische carrière. Vervolgens haken twee meer gefocaliseerde bijdragen in op specifieke probleemstellingen in Schmitts denken. De eerste, geschreven door Theo de Wit, zoomt in op Schmitts politieke theologie. Volgens De Wit kunnen we van Schmitt vooral leren dat de privatisering van de religies als middel voor hun politieke neutralisering – zoals die sinds Hobbes onafgebroken gepraktiseerd is in de moderne politiek – haar grenzen heeft, vooral in een democratische politieke orde. Met de nadrukkelijke plaats die de religies vandaag opnieuw lijken op te eisen binnen de publieke ruimte, ligt de actualiteit van Schmitts visie hier dan ook voor het grijpen. De bijdrage van Bart Raymaekers besteedt vervolgens aandacht aan de belangwekkende discussie tussen Carl Schmitt en Leo Strauss over het begrip van de politiek. Strauss toont aan dat Schmitt in zijn kritiek op de politieke cultuur van zijn tijd uitgerekend aan die cultuur schatplichtig blijft. De afsluitende vierde bijdrage van Stefan Rummens concentreert zich op de receptie van Carl Schmitt in het hedendaagse politiek-filosofische debat, zoals dit onder meer terug te vinden is bij een auteur als Chantal Mouffe. Geïnspireerd door Schmitts concept van het politieke én zijn inschatting van de intrinsieke spanning tussen democratie en liberalisme, formuleert Mouffe belangrijke vragen bij het politieke liberalisme van Rawls en het concept van de deliberatieve democratie bij Habermas.