Home Ten geleide: Bruno Latour

Ten geleide: Bruno Latour

Door Marc Schuilenburg en Sjoerd van Tuinen op 10 november 2014

Cover van 04-2012
04-2012 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Er zijn goede argumenten aan te voeren om dit nummer van Wijsgerig Perspectief te wijden aan het werk van de Franse intellectueel Bruno Latour (1947). Latour is een van de belangrijkste hedendaagse denkers die zich bezighoudt met de relatie tussen wetenschap, technologie en samenleving. Hij is geschoold als filosoof en cultureel antropoloog en sinds 2006 hoogleraar aan het Institut d’Études Politiques de Paris. Hij karakteriseert zichzelf als een ‘experimenteel metafysicus’ (Ihde & Selinger, 2003: 24) en is overtuigd van de noodzaak om empirisch onderzoek te verbinden met metafysische vraagstukken, bijvoorbeeld over de plaats van de mens in een ‘vernetwerkte’ wereld of Gödels claims over waarheid en objectiviteit.

Latours oeuvre strekt zich uit over een periode van ruim dertig jaar en omvat meer dan twintig boeken. Maar of hij nu schrijft over de constructie van wetenschappelijke feiten en technische artefacten (Science in Action, 1987), over de productie van het sociale en het publieke domein (Reassembling the Social, 2005) dan wel over de ecologische noodzaak om zowel in de politiek als daarbuiten de dingen – in de betekenis van ‘objecten tot zorg’ – centraal te stellen (Politics of Nature, 2004), steeds thematiseert hij in zijn werk de verwevenheid van menselijke en niet-menselijke entiteiten. Betekenis en representatie in onze alledaagse ervaring, maar ook in economische, juridische of sociologische praktijken ontstaan volgens Latour namelijk vanuit hybride netwerken die mensen en dingen onderling met elkaar verbinden. Zijn uitgangspunt daarbij valt samen met de titel van zijn bekendste werk, We Have Never Been Modern (1993): denken de modernen de subjectieve of culturele en objectieve of natuurlijke aspecten van de wereld te kunnen scheiden, hun steeds verdergaande vermenging in hybriden – van gekloonde schapen tot het vogelgriep- virus – bewijst het tegendeel.


Zo begint Latour zijn carrière met Laboratory Life (Latour & Woolgar 1979) en Les Microbes: guerre et paix (1984), waarin hij zijn antropologische achtergrond toepast op het wetenschappelijk bedrijf. Wetenschap blijkt te kunnen worden benaderd als een cultuuruiting, naast religie, kunst of architectuur. Daarmee vraagt Latour aandacht voor de sociale en technische aspecten van wetenschap en de invloed die zij hebben op de wijze waarop wetenschappelijke producten – waarheid en objectiviteit – tot stand komen. Tegen de voorstelling van  ‘kant-en-klare’  wetenschap in laat hij zien dat wetenschappelijke claims over de werkelijkheid van begin af aan minder gebaseerd zijn op rationele inzichten dan dat ze een uitkomst vormen van onderhandeling en belangenstrijd tussen collega’s, instrumenten, financiers, vakbladen, maatschappelijke en ideologische tegenstanders en het grotere publiek waarbij affecten als angst en trots een grote rol spelen. Kennis, macht en moraal worden zo met elkaar verbonden, in plaats van losgekoppeld van elkaar.

Zijn onderzoek naar de relatie tussen wetenschap, technologie en samenleving krijgt een verdere impuls met Pandora’s Hope (1999), waarin uiteenlopende velden als de klimaatverandering, kinderartsen in het Amazonewoud, de gekkekoeienziekte, Pasteurs ontdekking van het bestaan van bacteriën, het atoomonderzoek en de kankerverwekkendheid van roken op een meer narratieve methode worden benaderd. Latour verweert zich steeds vehementer tegen het verwijt van sociaal constructivisme of relativisme (‘Why has Critique Run out of Steam?’, 2004) en benadrukt zijn eigen, op het pluralistisch empirisme van William James, Alfred Whitehead en Michel Serres geïnspireerde ‘principe van irreductie’. Dit houdt in dat niets (bijvoorbeeld neutrino’s of een orkaan) herleidbaar is tot iets anders (bijvoorbeeld culturele betekenis of economische belangen) dat puur ‘op zichzelf’ zou staan. Harde feiten – van atomen tot de Kredietcrisis – zijn altijd constructies die een heel kluwen van potentiële allianties en mediaties veronderstellen.

In Reassembling the Social (2005) levert Latour vervolgens de bouwstenen voor zijn versie van de  actor-netwerktheorie  (ANT). De bekende thema’s keren terug uit zijn vroegere werk, maar deze worden nu ingebed in een ontologische analyse van de interacties tussen, wat hij noemt, actanten. Actanten onderscheiden zich van actoren doordat ook niet-menselijke entiteiten als concepten en technologieën hieronder vallen. Natuurlijk zijn er verschillen tussen mensen en dingen, maar een van de meest opvallende kenmerken van het begrip ‘actant’ is dat mensen en dingen in een netwerk in principe gelijk zijn en invloed op elkaar hebben. Zowel mensen als dingen, zo stelt Latour, hebben immers het vermogen om kracht uit te oefenen en daarbij zaken in hun omgeving te (doen) veranderen. Belangrijk hierbij is dat in de dynamiek tussen actanten betekenissen kunnen verschuiven (translaties) waarbij ook een mens of een ding van toestand verandert. Bij voorkeur spreekt Latour daarom van een ‘werknet’, om de actieve component van een netwerk te benadrukken.

Tot slot dient te worden benadrukt dat als klimaatverandering, rechtvaardigheid en zelfs onze ziel of God allemaal even werkelijk of actueel zijn, hieruit nog niet volgt dat zij ook op dezelfde manier bestaan. Het zojuist verschenen boek van Latour, nu al door velen beschouwd als zijn magnum opus en een van de grote filosofische essays van onze tijd, heet dan ook Enquête sur les modes d’existence (2012). Het is een synthetische studie waarin hij zijn eerdere onderzoek naar wetenschap, maar ook naar technologie (Aramis ou l’amour des techniques, 1992), het recht (La Fabrique du droit, 2002) en de religie (Jubiler ou les tourments de la parole religieuse, 2002) verbindt met het werk van belangrijke tijdgenoten als Isabelle Stengers, Philippe Descola en Eduardo Viveiros de Castro en met dat van min of meer ‘vergeten’ filosofen als Gabriel Tarde, Etienne Souriau en Gilbert Simondon. Het resultaat is een samenhangend ‘multirealisme’ waarin Latour laat zien hoe de waarden in verschillende regimes van betekenisgeving een voortdurend onderwerp van onderhandeling zijn. Stonden in Reassembling the Social nog vooral de werknetten (‘associaties’) centraal die het domein van het sociale constitueren, nu gaat het om alle mogelijke netwerken en hun specifieke ‘tonaliteiten’. Hiermee keert Latour terug naar de antropologische vraag die hij twintig jaar geleden al stelde maar zonder deze te beantwoorden: als wij nooit modern zijn geweest, wat waren we dan wel en wie zijn ‘we’?

In dit nummer van Wijsgerig Perspectief hebben we als doel gesteld Latours werk vanuit verschillende invalshoeken te belichten. In de eerste van vier bijdragen gaat Huub Dijstelbloem in op de wetenschapsopvatting van Latour. Hij plaatst Latours opvatting tegenover de roep van de Jonge Akademie van de KNAW voor meer aandacht voor het proces van wetenschapsontwikkeling. Dijstelbloem constateert met Latour dat dit proces zich niet laat begrijpen in termen van wetenschappelijke methodologie en meer vanuit de constatering dat wetenschap mensenwerk is. Tegelijk benadrukt hij met Latour dat dit inzicht grote gevolgen en gevaren met zich meebrengt voor de maatschappelijke toekomst van de wetenschap.

Vervolgens behandelt Steven Dorrestijn het onderzoek van Latour naar de verstrengeling van technische en menselijke elementen. Hij doet dit aan de hand van verschillende concrete voorbeelden, zoals de hotelsleutel met een verzwaarde sleutelhanger. Hij laat aan de hand van de term ‘script’ zien dat techniek mensen een bepaald gedrag voorschrijft. Daarbij stelt Dorrestijn de vraag hoe Latours onderzoek naar de sturende effecten van techniek zich laat verenigen met een ethische benadering van techniek. Hij concludeert dat er meer aandacht moet uitgaan naar de kwaliteit van onze interactie met techniek.

Bij Gert Verschraegen staan niet zozeer ethische als wel publieke controverses centraal. Aan de hand van het recente werk van Latour toont hij aan hoe de moderne taakverdeling tussen wetenschap en politiek geen recht doet aan hedendaagse werkelijkheid van het publieke debat. In navolging van Dewey dienen de abstracte ideeën van volksrepresentatie en collectieve wilsvorming te worden verlaten ten voordele van de notie ‘publiek’, een associatie van mensen en objecten die met elkaar in verband staan door hun gezamelijke betrokkenheid bij een concreet probleem.

Ten slotte besteedt Matthijs Kouw aandacht aan de metafysische en ontologische pretenties van het meer recente werk van Latour. In Prince of Networks (2009) vindt Graham Harman in Latour een medestander in zijn strijd tegen de moderne kritische filosofie en de postmoderne linguistic turn. Werd Latour vroeger als sociaal-constructivist  gelezen, Harman ontdekt in diens werk een ‘speculatief realisme’ en een  ‘object-georiënteerde ontologie’. De toets waaraan Harman Latours werk onderwerpt, is of het wel voldoende breekt met het correlationisme tussen zijn en denken. Toch is het maar de vraag of dat Latours ambitie is. Latour, zo benadrukt Kouw, ziet zijn werk in ieder geval minder als een kosmologie dan als een kosmopolitiek.