Sportfilosofie heeft haar academische wortels in de jaren zeventig van de vorige eeuw, met de oprichting van de International Association for the Philosophy of Sport (in 1972) en het Journal of the Philosophy of Sport (1974). In Nederland heeft sportfilosofie een academische plek verworven aan het begin van de jaren negentig aan de Faculteit der Bewegingswetenschappen (Vrije Universiteit, Amsterdam).
Vanaf het prille begin hebben sportfilosofen conceptuele vragen centraal gesteld. Voor het jonge vakgebied werden, bijna vanzelfsprekend, vragen gesteld als: ‘Wat is sport?’, en daarvan afgeleid: ‘Wat is spel?’, ‘Wat is speelsheid?’, ‘Wat zijn spelregels?’ en ‘Wat zijn fair play en sportiviteit?’ De waarde van heldere grensbepalingen toont zich op diverse wijzen en bewijst zich ook in allerlei recente, sportethische discussies. De afgelopen decennia hebben vooral sportethische vragen de agenda van veel sportfilosofen bepaald. Denk bijvoorbeeld aan discussies over doping, enhancement, geweld, sportiviteit & respect en categorisering. Veel van deze vragen zijn te herleiden tot de centrale vraag wat sport nu eigenlijk precies is, en hoe sport op basis van dergelijke analyses beoordeeld kan of moet worden.
In deze bijdrage zullen we die thematiek belichten aan de hand van vragen over de status, het doel en de historische dynamiek van (verschillende typen) spelregels. Spelregels hebben grofweg twee functies: het mogelijk maken van een sportpraktijk en het opleggen van beperkingen in het handelen die niet tot die sportpraktijk kunnen worden gerekend. Neem de handsregel bij het voetbal. Die is enerzijds te interpreteren als een verbod op het spelen met de hand door veldspelers bij het voetbal. Anderzijds maakt die beperking juist deel uit van de ‘definiërende obstakels’ en maakt het de concentratie op het spelen met de voet en andere delen van het lichaam mogelijk.
Filosofisch en sportethisch interessant zijn die kwesties en grijze gebieden waarin regels discutabel zijn en er ontwikkelingen zijn die vragen om wijzigingen in de toepassing of handhaving van een specifieke spelregel. Denk bijvoorbeeld aan het al dan niet gebruikmaken van technologische ondersteuning van de scheidsrechter, de vraag of Oscar Pistorius, een paralympisch atleet op kunstbenen, ook als ‘normaal atleet’ aan de Olympische Spelen zou kunnen deelnemen of de vraag of een keeper die zich verdedigt tegenover een agressieve toeschouwer die hem aanvalt wel een rode kaart moet krijgen. Dit zijn vragen die in eerste instantie te maken hebben met de interpretatie van spelregels, maar uiteindelijk ook nauw verbonden zijn met de definitie en grenzen van de betreffende sport. In dit artikel bespreken we een aantal sportfilosofische concepten en verbinden die vervolgens aan de vraag wat nu precies spelregels zijn, waartoe ze dienen en in welke gevallen wijzigingen van spelregels aan de orde kunnen of zouden moeten zijn. Op basis van een typering van spelregels bespreken we vervolgens twee belangrijke vragen voor de sport:
1.Op welke wijze kunnen of moeten spelregels weerstand bieden aan technologische innovatie? Het betreft hier de spanning tussen historische continuïteit, de definitie van een specifieke sport, en de ervaren noodzaak tot vernieuwing en innovatie.
2.In hoeverre kunnen spelregelwijzigingen een rol spelen bij het terugdringen van onsportief gedrag in de sport? Het gaat hier om de spanning tussen een sportspecifiek ethos en een bredere maatschappelijke beoordeling van menselijk handelen in de context van sport.
Sport, spel en de functie van (spel)regels
Voordat we iets zinnigs kunnen zeggen over de rol en betekenis van spelregels en eventuele spelregelwijzigingen, moeten we ingaan op de meer specifieke relatie tussen sport, spel en spelregels. In de Nederlandse taal zeggen we: ‘We gaan een spel spelen.’ Spel wordt hier in twee verschillende betekenissen gebruikt, als werkwoord en als zelfstandig naamwoord. In de Engelse taal wordt dit verschil duidelijker, omdat er twee verschillende termen voor zijn: ‘Let’s play a game.’ Bernard Suits, een sportfilosofisch pionier, heeft uitvoerig werk gemaakt van het conceptualiseren van de begrippen play, game en sport. We nemen het werk van Suits als uitgangspunt, omdat dit ons in staat stelt de relevante vragen te stellen over spelregelwijzigingen.
Play, als werkwoord, verwijst naar een specifieke ‘zijnswijze’. Mensen kunnen speels zijn of handelen, zonder dat ze daarbij noodzakelijk een spel (in de betekenis van game) spelen. Een kind kan spelen met water of met hutspot. Een sportfilosoof kan spelen met woorden en concepten, zonder dat deze activiteiten noodzakelijk verbonden zijn aan een helder omschreven spel (game), gedefinieerd op basis van spelregels. Spel, als ‘zijnswijze’ wordt primair gekenmerkt door vrijheid en autoteliciteit. Dit houdt in dat de activiteit primair omwille van zichzelf wordt beoefend; zij heeft een doel in zichzelf. De speler speelt vrijwillig, staat voortdurend open voor wat gaat gebeuren, wordt hierbij verrast door nieuwe mogelijkheden die per definitie onvoorspelbaar zijn, en daarom doet het een beroep op creativiteit, inventiviteit en hangt het nauw samen met gevoelens van voldoening en competentie.
In conceptuele zin bestaat er echter geen logisch noodzakelijk verband tussen play en game: we kunnen wel en niet speels een spel spelen. Suits formuleert vier noodzakelijke en voldoende voorwaarden waaraan een activiteit dient te voldoen om als game te worden aangemerkt, te weten: 1) doel; 2) middelen; 3) regels; 4) spelhouding.
Het doel van een game (lusory goal) kan alleen worden beschreven in termen van de regels van de betreffende game. Er kan slechts sprake zijn van ‘winnen’ indien het doel is gerealiseerd binnen de spelregels van de betreffende game. In een game mogen in de realisering van het doel slechts bepaalde middelen worden aangewend (lusory means). Winnen is, kortom, logisch noodzakelijk verbonden met de geoorloofde middelen die mogen worden aangewend.
Wat betreft de regels maakt Suits een onderscheid tussen 1) constituerende regels en 2) vaardigheidsregels. De constituerende regels zijn de belangrijkste in de typering van een game. Deze regels bepalen namelijk alle voorwaarden waarvan moet worden voldaan om een game te spelen. Van winnen kan allen dan sprake zijn wanneer dit is gebeurd door aanwending van middelen die door de zogenoemde constituerende regels worden voorgeschreven. Het spelen van een wedstrijd en het niet volgen van de regels zijn volgens Suits dan ook logisch onverenigbaar. Het idee dat winnen en het overtreden van de regels niet samen gaan staat bekend als de logically incompatibility thesis. Een lusory attitude is volgens Suits onontbeerlijk bij deelname aan een spelsport. Dit betekent dat een sporter de constituerende regels voor het betreffende spel vrijwillig en met volledige instemming accepteert. Alleen door zich aan deze regels te houden kan het intrinsieke doel van het spel gerealiseerd worden.
Suits definieert, samenvattend, een game als volgt: ‘an activity directed towards bringing about a specific state of affairs, using only means permitted by rules, where the rules prohibit more efficient in favour of less efficient means, and where such rules are accepted just because they make possible such activity’. Sport is, nog beknopter geformuleerd, een vrijwillige poging om onnodig opgeworpen obstakels te overwinnen. In een game vormen die obstakels, in de vorm van spelregels, de essentie van het spel. ‘The rules of a game’, aldus Suits, ‘are the definition of that game’.
D’Agostino typeert de analyse van Suits als formalistisch vanwege zijn ideaaltypische, bijna platonische visie op games. D’Agostino benadrukt het belang van the ethos of the game, de ongeschreven regels van het spel, de conventies die bepalen hoe de regels in concrete situaties worden toegepast. Spelregels worden in concrete sportsituaties altijd op een bepaalde manier geïnterpreteerd en toegepast. Het ‘fluiten in de geest van het spel’ kan betekenen dat tal van regelovertredingen wel worden geaccepteerd omdat ze behoren tot het ethos of the game. Het is zelfs verdedigbaar dat scheidsrechters in specifieke situaties spelregels negeren of toevoegen.
Over het al dan niet terechte verwijt van formalisme valt meer te zeggen dan we hier kunnen doen. Waar het ons hier om gaat is de vraag welke regels onder welke omstandigheden gewijzigd kunnen worden, juist beschermd dienen te worden of om andere interpretaties vragen. In de nu volgende paragrafen geven we twee voorbeelden van de wijze waarop spelregelwijzigingen kunnen worden gelegitimeerd, in termen van game of van play. Dat doen we in de eerste plaats in relatie tot de discussie over sport en technologische innovatie. Deze discussie betreft de vraag hoe de ‘definiërende obstakels’ (game) zich kunnen weren tegen dan wel zich moeten aanpassen aan een technologische rationaliteit. Vervolgens gaat het om het behoud en de bescherming van het speelse element (play) zoals dat tot uitdrukking wordt gebracht in termen als fair play en sportiviteit.
Spelregels en technologische innovatie
Sport en technologie vormen een wonderlijk spel van aantrekking en afstoting. Sport bestaat bij de gratie van kunstmatig opgeworpen obstakels. Technologie is er juist op gericht om obstakels weg te nemen. Binnen de sport wordt de meest efficiënte wijze om het doel te realiseren door de spelregels gelimiteerd: de marathon lopen in plaats van fietsen, de bergen over fietsen in plaats van eromheen en over de lat springen in plaats van er onderdoor kruipen. Technologie is juist gericht op maximale efficiëntie en de rationalisering van middelen om doelen sneller nabij te brengen.
Ondanks deze schijnbare tegenstelling zijn sport en technologie onlosmakelijk met elkaar verweven. Zo lang sport bestaat heeft technologie een cruciale rol gespeeld in het verleggen van sportieve grenzen. Zonder technologische vernieuwingen zouden huidige records en de vooruitgang in prestaties volstrekt ondenkbaar zijn. Mensen bedenken een grote variëteit aan obstakels en gaan vervolgens op zoek naar manieren om aan de gecreëerde obstakels zo efficiënt mogelijk weerstand te bieden. Mensen zien een berg liggen, bedenken dat het een mooie uitdaging is om naar de top te klimmen, ondervinden daarbij veel obstakels, zoals een tekort aan zuurstof op grote hoogte, en bedenken vervolgens manieren om zuurstof mee naar boven te slepen. Daarmee wordt een van de obstakels weggenomen en een nieuw (extra gewicht meedragen) gecreëerd. De Homo Ludens staat niet altijd op gespannen voet met de Homo Faber.
Op het eerste gezicht hebben spelregels vooral de rol om de definiërende obstakels van sport te beschermen tegen iedere vorm van innovatie die uit is op maximale efficiëntie. Hoogspringen houdt op de sport hoogspringen te zijn zodra een trampoline wordt gebruikt. Regels zijn bedoeld om specifieke ‘menselijke vermogens’ centraal te stellen, en de vergelijkbaarheid van prestaties mogelijk te maken, ook met die uit het verleden. Desondanks slaagt die technologische rationaliteit er in om breuken aan te brengen met sportprestaties uit het verleden en de definitie van de sportieve obstakels soms ingrijpend te wijzigen.
Een goed voorbeeld van een sportintrinsieke bedreiging zijn de ontwikkelingen van high-tech zwempakken, die steeds meer de functie lijken te krijgen van ‘huidprothesen’, waarmee nog sneller door het water kan worden bewogen. De kwaliteit van de pakken en de verschillen daartussen werden zo dominant dat de zwemwereld zelf wel tot het oordeel moest komen dat deze ontwikkeling schadelijk is voor de definitie en aantrekkingskracht van de zwemsport. De vaardigheid zwemmen werd ingrijpend gewijzigd; er kwam letterlijk een ander type zwemmer bovendrijven.
De wijziging van een spelregel kan echter ook nieuwe ‘sportieve virtuositeit’ mogelijk maken, die past binnen de definitie van de game. Een mooi voorbeeld daarvan is de ontwikkeling van de Fosbury Flop. In 1968 sprong Dick Fosbury 2,24 meter hoog dankzij een revolutionaire, achterwaartse sprong en won daarmee de gouden medaille tijdens de Olympische Spelen van Mexico City. De overwinning was niet te danken aan nieuwe technologie, maar aan een briljante benutting van een rule of skill. ‘It defies tradition, but it could be the way the Lord meant man to highjump,’ schreef een journalist van Sports Illustrated in 1969. Toch was het ook in dit geval een spelregel die ruimte bood om zijn briljante sprong mogelijk te maken. Tot 1935 was het namelijk de regel dat de voeten het eerst over de lat moesten gaan. Wanneer dat niet het geval was, zoals bij de Fosbury Flop, en het hoofd of de armen eerst over de lat gingen, sprak men van ‘duiken’. Op basis van dit onderscheid tussen ‘hoogspringen’ en ‘duiken’ kon het gebeuren dat de legendarische atleet Babe Didrikson haar gouden medaille in 1932 moest inleveren omdat haar armen de lat als eerste passeerden.
Spelregels hebben als primaire functie het mogelijk maken van een eerlijke en vergelijkbare strijd tussen atleten. Regels dienen ook ter handhaving van continuïteit en traditie: het beschermen van wat je een ‘sportief erfgoed’ zou kunnen noemen. Soms zijn innovaties zo ingrijpend dat vergelijkingen met prestaties uit het verleden steeds moeilijker worden. Graeme Obree kwam in 1993 met een revolutionair ontwerp van de racefiets – armen volledig onder de borst, neus bijna op het voorwiel – om het werelduurrecord op de fiets te breken. Na veel beraad en nieuwe records zag de Internationale Wielerunie (UCI) zich genoodzaakt twee verschillende klassementen op te maken, namelijk het ‘UCI Hour Record’ en de ‘Best Hour Performance’. Het uurrecord werd gereserveerd voor de ‘traditionele fiets’ en kwam daarmee met terugwerkende kracht weer in handen van Eddy Merckx. Met dit compromis probeerde men zowel vernieuwende techniek als traditie de ruimte te geven. Innovatie leidt soms tot spectaculaire toename van efficiëntie maar creëert ook de noodzaak om grenzen te stellen, in dit geval aan de definitie van een ‘racefiets’.
Technologie moet een verbond aangaan met de spelregels wil ze haar invloed doen gelden in de sport. In veel gevallen moet het spel zelf, de definitie van het obstakel (licht) gewijzigd worden om haar rol van maximale efficiëntie te kunnen spelen (denk aan de introductie van de klapschaats). Daarmee is technologie zowel verlokkelijk, nieuwe records spreken immers tot de verbeelding, als potentieel bedreigend voor de sport, indien haar rol te dominant wordt.
Die bedreiging kent meerdere dimensies. Enerzijds is er de noodzaak om sportintrinsieke kenmerken van sport (de ‘obstakels’) te waarborgen. Daarnaast zal de discussie over spelregelwijzigingen ook altijd gekleurd blijven door een maatschappelijke perspectief. Zo bestond de grootste weerstand tegen de Fosbury Flop aanvankelijk uit medische argumenten, omdat men bang was dat kinderen hun nek zouden breken wanneer ze op deze (ruggelingse) wijze zelf over hekjes zouden gaan springen. Of denk aan de discussie die al jaren wordt gevoerd over het al dan niet verbieden van boksen, vanuit een overwegend medisch perspectief. Een dergelijk sportextern, maatschappelijk perspectief oefent invloed uit op spelregels. Dat geldt ook voor de wijze waarop wordt getracht invloed uit te oefenen op het morele handelen binnen de sport. In hoeverre kunnen bijvoorbeeld aanpassingen van spelregels bijdragen aan de sportiviteit in brede zin?
Spelregelverandering en sporitviteit
De overheid probeert aan de hand van de campagne ‘Geef kinderen hun spel terug’ het gedrag in en rondom de sport te beïnvloeden. Ook hebben in 2009 tal van sportbonden in samenwerking met NOC*NSF het programmaplan ‘Samen voor Sportiviteit en Respect’ gestart en is in het najaar van 2011 het actieplan ‘Naar een Veiliger Sportklimaat’ gelanceerd. Al deze programma’s en campagnes zijn er op gericht sportiviteit, respect, fair play en goede omgangsvormen tussen betrokkenen op de sportclub te stimuleren. Dat proberen ze door het beïnvloeden van de attitude (hoe denk ik over bijvoorbeeld fair play?), gedrag (handel ik ook daadwerkelijk fair) om te komen tot een breder gedragen gedragsverandering (bijvoorbeeld: binnen deze vereniging is het een gewoonte om je respectvol te gedragen). De gedachte echter dat een mediacampagne als ‘Geef het kind hun spel terug’ het morele gedrag op en vooral rondom de sportvelden structureel kan beïnvloeden is wellicht naïef te noemen. Niet alleen is het veranderen van gedrag, zo blijkt uit tal van wetenschappelijke publicaties over gedragsverandering, complex, maar ook een proces van lange adem. Uit gedragsonderzoek blijkt dat er vaak een kloof bestaat tussen hoe iemand ergens over denkt en wat iemand ook daadwerkelijk doet. Ook is nog vaak sprake van eenzijdige interventies, waarbij opvalt dat men zich vooral richt op de attitude en het gedrag van het individu en vaak niet of veel minder op veranderingen in de omgeving. In dit verband kan ook worden gedacht aan de aanpassing van spelregels. Vaak wordt over het hoofd gezien dat spelregels niet alleen het spel (game) mogelijk maken, maar tevens invloed kunnen uitoefenen op het spel als speelse en sportieve praktijk (play).
In dat kader hebben Kennispraktijk en het Mulier Instituut onderzoek gedaan naar spelregels die binnen verschillende sporten als bevorderlijk dan wel belemmerend worden ervaren voor sportiviteit en respect. Een dergelijke (empirische) vraagstelling veronderstelt dat duidelijk is wat onder sportiviteit en respect wordt verstaan. Twee betekenissen zijn hierbij van belang. In de eerst plaats gaat het om het zich houden aan de geschreven en ongeschreven regels. Dit wordt vaak geplaatst onder het begrip fair play. Een tweede element van sportiviteit en respect is het ‘streven naar gelijkheid van kansen’. Voor wedstrijdsport is het belangrijk dat er omstandigheden worden gecreëerd voor de deelnemers die zorgen voor ‘kansgelijkheid’, zoals gelijke weersomstandigheden voor iedere deelnemer. Ook voorschriften met betrekking tot het gebruik van materiaal kan worden geplaatst binnen het streven naar kansgelijkheid. Kansgelijkheid heeft ook betrekking op de uiteenlopende indelingen of herindelingen van teams en individuele sporters naar bijvoorbeeld leeftijd, speelsterkte, sekse, gewichtsklassen of handicap. Deze regels, die ook wel pre-event rules of auxiliary rules worden genoemd, kunnen worden getoetst op basis van de mate waarin ze kunnen bijdragen aan sportiviteit en fair play.
Hoewel spelregelwijzigingen binnen de topsport niet van de een op de andere dag worden doorgevoerd, ze zijn immers internationaal vastgesteld, kan juist op lager niveau en op het niveau van de jeugd wel degelijk iets worden gedaan door de nationale bonden zelf. Sportiviteit en respect kunnen bijvoorbeeld worden bevorderd door in een eerder stadium in de wedstrijd een lichte straf te geven voor een overtreding. Daardoor zijn de spelers sneller gewaarschuwd, hetgeen remmend kan werken op het begaan van meer en zwaardere overtredingen. Een spelregel die het mogelijk maakt om eerder in te grijpen met minder zware consequenties biedt scheidsrechters, maar ook coaches, allerlei mogelijkheden om onsportief gedrag of het uit de hand lopen van wedstrijden te voorkomen. De zogenoemde interchange-regel bij hockey is hiervan een mooi voorbeeld. Dit is een spelregel die door coaches kan worden gebruikt om spelers die hun zelfbeheersing dreigen te verliezen er preventief uit te halen, zodat ze even kunnen afkoelen. Ook de rol van de aanvoerder kan worden aangewend om de communicatie met de scheidsrechter te verbeteren, indien er bijvoorbeeld teveel commentaar wordt geleverd op de leiding.
Diverse sportbonden werken op landelijk niveau aan het inzetten van spelregels ter bevordering van sportiviteit. De korfbalbond (KNKV) experimenteert met het geven van een strafworp voor de tegenpartij in geval van ongewenst gedrag van coaches. De KNVB werkt aan de ontwikkeling van een ‘voetbalbewijs’; een instrument om de spelregelkennis onder voetballers te bevorderen en daarmee ook de verantwoordelijkheid voor het spelverloop te stimuleren. Het gaat hier dus niet om opleggen van morele principes op de sport, maar om soms simpele veranderingen in (de interpretatie en toepassing van) de spelregels zelf, het ethos en de regulatieve regels.
Slot
De kern van iedere sport wordt gedefinieerd en behouden door de constituerende regels. Dat neemt niet weg dat spelregels, zowel de constituerende als de regulatieve, ook een dynamisch karakter hebben. Regels zijn geen wetmatigheden, maar zijn door mensen bedacht en worden door mensen verschillend toegepast en geïnterpreteerd. Een (spel)regel, zo stelde Wittgenstein, kan nooit zijn eigen toepassing bepalen. Spelregels bepalen wat binnen een sportpraktijk al dan niet is toegestaan. De spelregels zijn echter niet immuun voor waarden en normen die van kracht zijn binnen de bredere maatschappelijke context. Er is altijd, zoals Duintjer dit heeft omschreven, een ‘dimensie rondom regels’.
Er kunnen diverse redenen zijn om spelregels aan te passen. De dynamiek tussen spelregels en de bredere maatschappelijke context, is een subtiel proces dat tot dusver binnen de sportfilosofie weinig aandacht heeft gekregen. Kew stelt terecht dat binnen veel sportfilosofische analyses van spelregels de sociologische visie op sport ontbreekt: ‘These decontextualised non-sociological analyses of games signally fail to capture the complex social dynamics necessarily inherent in making games accountable and further, cannot provide an adequate account of how and why the rules of sporting games are subject to such chronic change.’
De sportfilosofische vraag naar de rol en status van spelregels dient, in de discussie over de legitimering van spelregelwijzigingen, verbonden te worden aan de vraag naar de machtsverhoudingen binnen de sportwereld, die uiteindelijk bepalen welke spelregelveranderingen worden doorgevoerd of niet. Neem bijvoorbeeld de discussie over technologische, (audio)visuele ondersteuning van de arbitrage. Op allerlei wijzen kan worden beargumenteerd dat deze ondersteuning bij kan dragen aan meer sportiviteit en respect in het spel en ten goede kan komen aan een meer rechtvaardige toepassing van regels.
Het werk van Suits en andere sportfilosofen biedt nog steeds een waardevol analytisch instrumentarium om in specifieke gevallen argumenten aan te dragen voor ofwel het behoud van een ‘sportief erfgoed’ dan wel voor een wijziging van de spelregels. Daarnaast leveren sportfilosofen zinvolle bijdragen aan de vraag hoe de sportwereld op andere wijze dan tot dusver gebeurt om kan gaan met voorstellen tot spelregelwijzigingen. Morgan houdt in dit verband een pleidooi voor de instelling van zogenoemde onafhankelijke praktijkgemeenschappen. Beslissingen die direct te maken hebben met het spel zelf zouden volgens Morgan niet moeten worden overgelaten aan bestuurders of (commercieel) belanghebbenden, maar genomen moeten worden door een onafhankelijk orgaan met leden die primair redeneren vanuit de interne waarden van de sport. Zij hanteren daarbij een taalspel dat primair is ontleend aan de eigenheid, de historie en conventies van de betreffende sport. Een dergelijk orgaan kan functioneren als een beschermende buffer tegen instituties, die wijzigingen van spelregels tegenhouden of juist verdedigen vanuit andere dan sportieve belangen.