Home Waanzin Paul Moyaert: ‘Waanzin is geen defect dat hersteld moet worden’
Waanzin

Paul Moyaert: ‘Waanzin is geen defect dat hersteld moet worden’

Door Lianne Tijhaar op 10 augustus 2017

Paul Moyaert: ‘Waanzin is geen defect dat hersteld moet worden’
Cover van 09-2017
09-2017 Filosofie magazine Lees het magazine

Wat kunnen we leren van waanzinnigen als we hen niet langer zien als een verzameling defecten om te genezen? Filosoof en psychoanalyticus Paul Moyaert kijkt liever naar wat iemand wél kan.

Op de gesloten psychiatrische afdeling waar filosoof Paul Moyaert zijn alternatieve dienstplicht vervulde, stond elke week een vrouw krijsend aan de deur. Ze vertikte het om naar creatieve therapie te gaan. Elke poging om erover te praten mondde uit in oorverdovend gegil. De eerste gedachten van de jonge Moyaert: dit trek ik niet, ik ben hier weg. Toch kwam hij terug. Hij nam haar in therapie en ze krabbelde op. Ze ging weer naar buiten en waggelde door het park. Toen dacht hij dat het gewoonweg wat gekke bewegingen waren. Nu ziet hij het als een manier om gezond te zijn ín de waanzin.

Tekst loopt door onder afbeelding

Fotografie: Martin Dijkstra

Want in de daaropvolgende dertig jaar ontwikkelde de Belgisch filosoof een ander begrip van gezondheid. De dominante opvatting van gezondheid luidt dat we iemand genezen van zijn ziekte, zodat hij weer in het dagelijks leven functioneert. Met zijn nieuwste boek verzet Moyaert zich tegen deze gedachte. ‘Normaliteit bestaat niet. Ieder mens is een kruispunt van probleemvelden. Gezondheid draait niet om het onderdrukken van die problematieken, maar om het vinden van een manier om daarmee om te gaan.’

Dienstplicht op een gesloten afdeling. Hoe ging dat?
‘Het was op de eerste verdieping van een reusachtig gebouw. Ik kom daar binnen. Een weeë geur. Mensen lagen op de grond en bonkten met hun hoofd tegen de vloer. Zat daar een verpleegster rustig te breien. Ik dacht: ik kan dit niet. Ik had wel theoretische kennis – tijdens mijn studie filosofie had ik veel Freud gelezen –, maar weten en zien is een wereld van verschil. Mensen die getekend waren door het leven en het lijden kwamen naar mij toe. Ik moest iemand in bad doen. In bad doen! Dat gekrijs… Toch kwam ik de volgende dag weer terug. En de dag erop weer.

Na een maand moest ik bij de directeur komen. Hij stelde voor dat ik therapie ging geven, want hij had geen geld om een psycholoog te betalen. Zie je het voor je? Daar zat ik dan in zo’n ruimte met zo’n patiënt. Ik vroeg om supervisie. Die kreeg ik van een Franstalige vrouw. Ze zei: “Luister, zo gaat dat niet. Als je zo angstig bent, dan moet je geen therapie geven. Ofwel je stopt ermee, ofwel je gaat zelf in therapie.” Ik koos voor het laatste. Drie keer per week vrij associëren op de divan. Dat lijkt simpel, maar als je daar ligt, komen er alleen maar gedachten in je op waarover je niet wilt spreken. Over het uiterlijk van de therapeut bijvoorbeeld. Het kost nogal wat inspanning om je sociale filter uit te schakelen. Maar langzamerhand ging het beter, en ik heb daar heel veel aan gehad. Omdat ik daarna heel vrij kon luisteren naar mijn patiënten.’

Door vrij te spreken leerde u vrij te luisteren?
‘Inderdaad. Het helpt als je minder bang bent van jezelf, je eigen zottigheid, je fantasieën en agressieve gedachten. We zijn geneigd om alles wat we doen en zeggen onder controle te houden en ons te schikken naar sociale verwachtingspatronen. Tijdens vrije associatie laat je dat los. Het maakt je niet normaler, maar er ontstaat een vrijheid in de geest. En het is die vrijheid die maakt dat je vrij wordt in het luisteren.’

Paul Moyaert is 24 mei 2024 een van de vier sprekers op onze collegedag ‘Kan ik mezelf kennen? Filosofie op de sofa.’

Hoe pakte u dat aan met die vrouw?
‘Die vrouw wilde niet naar de creatieve therapie. Ze was ergens in de vijftig. Ze was een van de eerste vrouwen die wiskunde hadden gestudeerd aan de universiteit. Ze is daar gek geworden. Knettergek. Ze begon zichzelf te verwonden. Stak een vork in haar tandvlees. Maar ik vond haar zo intrigerend. Doe het die vrouw toch verdomme niet aan om haar naar die creatieve therapie te sturen, dacht ik. Het enige wat ik kan is filosoferen en schrijven. Stel dat ze tegen mij zeggen: meneer Moyaert, u moet wasknijpers in elkaar zetten. Ik zou daar gek van worden!

Ik begon met haar te praten. In het begin zei ze niet veel, maar het ging steeds beter. Ze kwam heel graag naar therapie. Als ik vijf minuten te laat was, werd ze boos. Het was gelukt. Ik vond dat fantastisch. Ze ging weer naar buiten, wandelen in het park. Maar ik heb nooit begrepen wat ze daar deed. Ze waggelde altijd. Op betere dagen maakte ze pirouettes, langs een boom, even aanraken, en hup, langs een bankje. En dan verdwaalde ze. In het park, buiten het park. Ik zag de vreugde, de blijheid. Zo anders dan dat geduw en getrek. Maar pas nu realiseer ik me dat ze in die bewegingen een omgang met haar waanzin had gevonden. Ze danste mee met het leven, op haar manier.’

Wereldondergang

Het was een filosoof die Moyaert vier jaar geleden de ogen opende. Het werk van de Franse filosoof Gilles Deleuze, inclusief vernietigende kritiek op de psychoanalyse. Moyaert had toen al langer moeilijkheden met de DSM, het handboek voor psychiaters. ‘Iedereen heeft er tegenwoordig de mond vol van. Maar dat je mensen classificeert is niet mijn probleem. Mijn probleem is dat de DSM de waanzin reduceert tot een lijstje symptomen. Ik vind dat problematisch om twee redenen. Ten eerste geeft het je werkelijk geen enkel idee van de worstelingen die iemand doormaakt. Je begrijpt dus nog steeds niet waar iemand aan lijdt. En ten tweede ligt de focus enkel op wat iemand níét kan. Dat schept een miserabel beeld van de waanzin. Wat kan diegene wél?

Dus wat ik wil is heel eenvoudig, maar het kost wel tijd. Ik wil weten waaraan iemand lijdt als hij aan schizofrenie, paranoia of depressie lijdt. Waar worstelt hij mee en hoe reageert hij? Dat vereist een ander beeld van waanzin. Waanzin is niet alleen passief (een verzameling disfuncties), maar – en dit is wat Deleuze zegt – ook actief (een reactie op iets wat hem bestookt).’

Een psychiater zou zeggen: ‘U hebt gelijk. Maar die DSM biedt wel houvast. Uiteraard luister ik ook naar het persoonlijke verhaal van mijn patiënt.’
‘Goed, dan heb ik geen probleem. Maar ik verwacht wel dat die psychiater mij dan kan uitleggen wat schizofrenie is. Als hij enkel kan verwijzen naar een lijstje symptomen en er verder niets over te zeggen heeft, dan schiet hij tekort.’

Hoe zou u zelf antwoord geven op de vraag wat schizofrenie is?
‘Schizofrenie is geen substantie met steriele eigenschappen, maar een dynamische problematiek die gekenmerkt wordt door spanningen die zo nu en dan dramatisch losbarsten. De wereld wordt dan onwerkelijk. Daniel Paul Schreber, beroemd geworden door de studie die Freud over zijn indrukwekkende waanwereld heeft geschreven, noemde het onwerkelijk worden van de wereld Weltuntergang. Alle houvast waarmee je je indrukken kon plaatsen, zoals ons tijd- en ruimteperspectief, stort ineen. De dingen worden vreemd. Alles wat je interesseert schiet los. Vrienden worden vreemden. Denk maar eens terug aan wat het is om als kind in een grote winkel je ouders kwijt te zijn. Die verlorenheid. Je hoort alleen stemmen, maar geen enkele persoonlijke stem. Stemmen zonder inhoud. Lawaai. Te veel indrukken worden op je afgevuurd. Een bombardement van onsamenhangende impressies. En als je geluk hebt, blijft het buiten jou. Maar als je echt in paniek bent, dan begint het te tollen in je hoofd. Waar ben ik? Je krijgt het benauwd.’

Dit klinkt ook behoorlijk miserabel.
‘Jazeker, ik ben de eerste om te erkennen dat het ook miserie ís! Ook voor de familie en de omgeving. Het is geen lachertje. Dat zegt Deleuze ook: “Ce n’est pas la fête.” Je bent niet aan het feesten. Vandaar dat ik me zo erger aan filosofen die met romantische verheerlijkingen van waanzin op de proppen komen. Dan denk ik: wacht maar, ik zal jullie eens meenemen, dan zullen jullie zien wat het is. En toch: je mag waanzin niet herleiden tot de momenten van misère.’

Vogelverschrikker

Zodra iemand wordt opgenomen in de psychiatrie is er sprake van ‘een catastrofe’, erkent Moyaert. Maar wat volgens hem vaak over het hoofd wordt gezien, is dat die persoon het tot gisteren heeft gered in zijn ‘zottigheid’. Hij heeft rare dingen gedaan, maar hij heeft het gered. Paul Moyaert: ‘Zodra iemand in elkaar stort, is natuurlijk de eerste zorg om hem weer tot rust te brengen. Met medicatie voor mijn part. Ik ben daar absoluut niet tegen. We kunnen echt niet terug naar de psychiatrie zonder neuroleptica. Maar daarna begint het pas. Zodra die persoon tot rust is gekomen, wil ik weten: wat heb je tot voor kort allemaal gedaan om in die waanzin te leven? Heb je met drie dekens in je bed geslapen? Heb je misschien onder je bed geslapen? Heb je de deuren dichtgeplakt? De gordijnen gesloten? En hoe ging je naar buiten? Met de walkman? Handschoenen? Sprak je met mensen? Niet? Hoe heb je dat dan aangepakt? Ik hoop dat mensen daardoor opnieuw een beweging vinden ín hun waanzin.’

Dikke handschoenen, onder je bed kruipen, de gordijnen dicht – dat zijn manieren om diegene te redden?
‘Hij is zichzelf aan het redden. En misschien kunnen we daarin helpen. Misschien kan het nog beter.’

Dat soort gedrag moet een behandelaar toch zeker niet stimuleren?
‘Dat denk ik wel. Ik zal je een voorbeeld geven uit mijn eigen praktijk. Er was een man die zich uitdoste als vogelverschrikker. Met zonnebril en handschoenen huppelde hij elke woensdag door de velden, een zware transistorradio op zijn schouder. Hij draaide aan de knoppen om signalen op te vangen. Je denkt: die is gek. Maar kijk eens goed. Die man kan meer dan degene die zich terugtrekt in zijn kamer. En toch hebben ze misschien hetzelfde probleem. Ze worden bestookt door krachten die naar buiten zijn gejaagd en terug naar binnen komen. Toch heeft deze man er iets op gevonden waardoor hij zich kan afsluiten om tegelijkertijd te bewegen in de ruimte. Waarom zou je ingrijpen? Natuurlijk, hij moet goed eten, drinken en slapen. Daar moet je als therapeut voor zorgen. Maar dat is iets anders dan zeggen: “We gaan uw waan inkrimpen.” Daar kan die man toch niets mee beginnen?’

Moyaert geeft nog een voorbeeld, afkomstig van Gilles Deleuze. ‘Het draait om een man uit New York die werd bestookt door het Engels. Engelse klanken maakten hem gek, ze creëerden kortsluiting in zijn hoofd. Dus wat deed hij? Hij maakte zijn eigen taal. Zodra hij een Engels woord hoorde, begon hij dat woord te vervormen. Een vinger in zijn oor. Andere vinger in zijn oor. Neus dicht. Om die klanken maar niet te hoeven horen. En tegelijkertijd brouwde hij eigen varianten. Klanken moesten hetzelfde zijn, en toch veranderen. Hij creëerde een taal die niemand verstond, en die maar één functie had: het Engels moet buiten blijven. Hij studeerde talen, enkel om het Engels te bezweren. Je ziet hoever iemand daarin gaat. Zijn problematiek kwelde hem, maakte hem kapot. Maar toen vond hij een stethoscoop. Die sloot hij aan op een radio en daar ging hij mee de straat op. Je denkt misschien: dit is raar. Maar het bevrijdde hem. Hij kon zo veel beter bewegen. Is zijn probleem opgelost? Ja en nee. Hij blijft nog altijd lijden als hij Engels hoort, maar hij heeft wel een manier gevonden om met zijn gekkigheid te leven. Hetzelfde geldt voor de man in de velden. Door zijn zonnebril, zijn handschoenen, de transistorradio waarmee hij stralen opving van zendingen, kon hij zich in die velden bewegen.’

U draait de zaken om. We moeten die man juist helpen om van die wanen af te komen.
‘En dan?’

Dan kan hij weer zonder problemen over straat. Communiceren met de buitenwereld.
‘Dat is het gebruikelijke gezondheidsideaal. De gangbare opvatting is dat gezondheid eruit bestaat iemand zo dicht mogelijk bij de bewoonde wereld te krijgen. De wereld van jou en mij, waarin we elkaar ontmoeten, waarin we van gedachten kunnen wisselen. Dit is de meest eenvoudige manier om over waanzin te denken: herstel het defect en de gezondheid keert terug. En omdat waanzin een defect is, zal de hulp vooral van buiten moeten komen. Maar ik heb van Deleuze en de psychoanalytici iets anders geleerd. Je hebt een ander soort gezondheid die eruit bestaat dat je beter kunt bewegen in je waanzin. Door bijvoorbeeld de gordijnen dicht te trekken of met een mal hoofddeksel over straat te gaan. In plaats van die rare kledij te beschouwen als zelfverwaarlozing, kun je die ook zien als een manier om voor jezelf te zorgen. Een schizofrene patiënt kan zo toch gezond zijn. Hij kan gezond zijn ín zijn waanzin. Dat is wat Deleuze “immanente gezondheid” noemt.’

Kunstenaars

We zetten dus de gangbare definitie van gezondheid overboord. Maar dat betekent ook iets voor ons. Zijn wij zelf wel zo gezond als we denken? Moyaert: ‘Vandaag de dag moet alles nuttig zijn. Ik merk het zelfs op de universiteit waar ik werk. Maar het nut kan mij gestolen worden. Volgens Deleuze kan ook de filosofie ziek of gezond zijn. In een gezonde manier van denken word je opgezweept door een problematiek die je niet goed begrijpt. Je gaat concepten produceren om daar vat op te krijgen. De zieke filosofie daarentegen pikt bestaande vragen op en denkt dat ze daar antwoord op moet geven. Bijvoorbeeld: moeten we vóór of tégen euthanasie zijn? Dat is de filosofie van de academische projectontwikkelaars die meteen de relevantie van filosofische vragen willen meten in de trant van “wat hebben we eraan, en wat is de sociale, politieke en economische relevantie?”. Deleuze had een afkeer van filosofen die maar een beetje discussieerden en voor- en tegenargumenten verzamelden. Grote denkers zijn filosofen met een eigen problematiek die hen opzweept. Iemand die uitlegt, neervalt, opgejaagd wordt, niet goed weet of het zal lukken. Dán is het denken gezond.

Datzelfde geldt voor kunstenaars. Zodra een kunstenaar iets ontdekt om toe te passen, wordt het een repetitief kunstje. Kunstenaars zijn groot wanneer je het gevecht ziet in het doek. Dan leeft het. Ook in waanzin moet zoiets mogelijk zijn.

Maar ik heb dat moeten leren. Misschien wel te laat. Er zijn oplossingen ín de waanzin, die ik vroeger niet heb gezien. In de psychiatrische kliniek zaten patiënten wiebelend in een hoekje. Autisten doen dat ook. Ik heb dat nooit begrepen. Het is dankzij Deleuze dat ik weet dat het belangrijk is. Die neuriënde, waggelende, wiebelende mensen proberen in hun ritme te komen. Dat is wat het is! Begreep ik het? Nee. Deelden ze iets mee? Nee. Maar die mensen creëerden een ritme waardoor hun denkstroom getemperd werd. Ze dansen mee met het leven, op hun manier. Ja, ik kan nog altijd geen persoonlijk contact met ze hebben. Wat is het probleem?’

Dat de symptomen onverminderd blijven?
‘Natuurlijk, als de symptomen in hun hevigheid niet afnemen, dan is je therapie mislukt. Maar symptomen bestrijden mag niet het hoofddoel zijn van een therapeut. Wat het meest gezond maakt, is dat je mensen nieuwsgierig maakt. Na verloop van tijd komen mensen graag naar therapie. Ze beleven er genot aan om hun eigen geest te exploreren. Je kweekt nieuwe interesses. Als je geluk hebt, kun je een glimlach laten ontstaan. Het is die vreugde die gezond maakt.

Eigenlijk is het iets wat je ieder mens toewenst: dat je uit datgene wat je doet een energie haalt die je niet kunt herleiden tot “wat de gemeenschap eraan heeft” of “wat het nut ervan is”. Ik vind dat een heel mooi gezondheidsideaal.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.