‘Ik zou een pleidooi willen houden om het scepticisme te omarmen’, schrijft docent filosofie Bob Coenraats. Daarvoor is eenzelfde wisseling in houding nodig als leerlingen die filosofie gaan volgen: in plaats van op zoek te gaan naar dé waarheid, ga je op zoek naar mogelijke waarheden. Deze houding helpt ons meer open te staan voor de ontwikkeling van kennis.
Het scepticisme staat al eeuwenlang in de belangstelling van de filosofie. Veel pogingen van filosofen om het scepticisme te beantwoorden met een filosofische doctrine lijken onbevredigend. Dit onvermogen van de filosofie om het scepticisme voor eens en altijd van repliek te dienen wordt, in navolging van Kant, vaak omschreven als ‘het schandaal van de filosofie’. Het scepticisme lijkt nog altijd te vragen om een antwoord. Een antwoord dat het scepticisme zou doen laten verdwijnen of op zijn minst een antwoord dat helpt het scepticisme te kunnen ontwijken. Het problematiseren van kennisclaims en dogmatisme is echter ook in onze hedendaagse samenleving bijzonder actueel. Daarom is het scepticisme nog relevant en is het nu zelfs het examenonderwerp voor leerlingen van het vwo (De Mey 2014).
Het is begrijpelijk dat er veel aandacht uitgaat naar de mogelijke ontkrachting van het scepticisme. Het scepticisme zou met zichzelf in tegenspraak zijn, een zuiver negatieve onderneming zijn en onhoudbaar zijn als filosofische positie. Door deze bezwaren wordt het scepticisme vaak gezien als zelfondermijnend en paradoxaal. De bezwaren tegen het scepticisme zijn niet nieuw. In de oudheid waren ze al onderwerp van discussie. Deze lijken onlosmakelijk verbonden met het scepticisme en ze worden dan ook door de geschiedenis van de filosofie heen meermaals afgestoft en in nieuwe vormen tegen het scepticisme ingebracht. De neiging om de radicale versie van het scepticisme aan te vallen zorgt ervoor dat we de grote waarde van het scepticisme uit het oog verliezen. Deze waarde betreft niet zozeer de radicale vorm van het scepticisme, maar een vorm die het scepticisme veel meer als filosofische houding karakteriseert.
Bij het bestuderen van antwoorden op het scepticisme bekruipt mij altijd het gevoel dat de houding van de desbetreffende filosofen zich laat vergelijken met die van de gemiddelde leerling die ik in mijn klassen op de middelbare school bij de eerste kennismaking met de filosofie tref. Ze willen een definitief antwoord op de sceptische vraag zoals leerlingen een definitief antwoord willen op een willekeurige filosofische vraag waarmee zij geconfronteerd worden. Een van de belangrijkste mentale stappen die een leerling moet zetten om succesvol te worden in de filosofie is deze drang naar een definitief antwoord om te zetten in nieuwsgierigheid naar mogelijke antwoorden. In heel hun schooltijd worden leerlingen gevoed met zogenaamde waarheden – van oorzaken voor oorlogen bij geschiedenis tot de bewegingsvergelijkingen bij natuurkunde. Bij filosofie krijgen ze doorgaans geen waarheden geleerd, maar leren ze omgaan met mogelijke waar- en onwaarheden.
In het begin vinden leerlingen dat ongelofelijk storend, vervelend en zelfs frustrerend. Leerlingen zijn aanvankelijk vaak op zoek naar ware antwoorden op de vraag wat persoonlijke identiteit is, of wat de juiste morele norm zou moeten zijn. Deze beginhouding van de leerlingen levert slechts teleurstelling en frustratie op. Pas nadat leerlingen gaan inzien dat de waarde van de filosofie zich vaak juist bevindt in de aporie, het niet-weten, en niet in de dogmatiek, het denken te weten, verliezen zij deze frustratie en kunnen ze genieten van het vak. Ze gaan dan zien dat je meer leert van een zoektocht naar mogelijke waarheden, dan van een zoektocht naar de waarheid en nemen dus een andere houding aan ten aanzien van de waarheid.
Veel filosofen lijken dezelfde frustratie te hebben als het om scepticisme gaat. Hoewel ze vaak accepteren dat in filosofische discussies een definitief antwoord onhaalbaar is, houden ze de drang het scepticisme te moeten oplossen. Een interpretatie van het scepticisme waarin het scepticisme vraagt om een antwoord, een filosofische weerlegging, zet echter aan tot een onmogelijke taak: het vinden van de waarheid met betrekking tot kennis. Het scepticisme in radicale zin lijkt mij onoplosbaar en onbeantwoordbaar, simpelweg omdat het niet werkelijk sceptisch is. Veel van de populaire pogingen om met het scepticisme om te gaan zijn dan ook meer gericht op het ontwijken van het scepticisme dan het ontkrachten ervan. Het beeld dat in de discussies over scepticisme vaak ontstaat is dat het een gevaar is, een risico voor de filosofie, de wetenschap en de maatschappij.
Hoewel het goed kan zijn om het scepticisme te ontwijken en daar hele goede redenen voor kunnen zijn, is het volgens mij zonde om het scepticisme zo aan de kant te zetten. Er is een interpretatie van het scepticisme mogelijk die we juist zouden moeten omarmen, niet als theorie, maar als filosofische houding. Daarvoor hebben we eenzelfde wisseling in houding nodig als leerlingen die filosofie gaan volgen: van een houding die op zoek is naar de waarheid, naar een houding die zoekt naar mogelijke waarheden. Deze interpretatie van het scepticisme vinden we al terug in de oudheid, namelijk bij Sextus Empiricus. Een geschikte Nederlandse vertaling met een inleiding op dit werk is heruitgegeven: Sextus Empiricus, Scepticisme (2002).
Ik zou een pleidooi willen houden om het scepticisme te omarmen, zoals leerlingen de onzekerheid van filosofie leren te omarmen als ze daar aan gewend raken. Niet als sceptische doctrine, niet als theorie over kennis, maar als houding. Ik zal dit duidelijk proberen te maken door te analyseren hoe vanuit het klassiek scepticisme van Sextus Empiricus omgegaan kan worden met de eerder genoemde bezwaren tegen het scepticisme. Vervolgens kunnen we helder krijgen hoe het scepticisme ook positief opgevat kan worden: als een wenselijke houding van filosofen en niet als storende positie die verworpen moet worden om onze kennis te kunnen redden.
Paradox
Ik begin met het analyseren van Sextus’ antwoord op de traditionele bezwaren dat het scepticisme in tegenspraak is met zichzelf, alleen maar negatief is als onderneming en zelfs paradoxaal zou zijn. Van daaruit kunnen we zien dat al in de oudheid het scepticisme veel milder en genuanceerder is dan alleen maar de stellingname dat wij geen kennis kunnen hebben.
Een veelgehoord bezwaar tegen het scepticisme is dat het inconsistent is: er zit een tegenspraak in de sceptische positie zelf. Als een scepticus namelijk beweert dat er geen kennis bestaat, dan moet hij deze uitspraak op zijn minst voor waar houden en claimt hij dus tegelijkertijd dat hij kennis heeft. Dit is een tegenspraak. Het zou naief zijn van de scepticus als hij hier niet op zou anticiperen, en dat is dan ook precies wat we Sextus in zijn boek Hoofdlijnen
van het pyrronisme zien doen:
‘Maar ook bij het uitspreken van de sceptische formules over niet-evidente zaken (bijvoorbeeld ‘Niet meer’ of ‘Ik bevestig niets’) (…), hanteert hij [de scepticus] geen dogma’s. Want een dogmaticus stelt dat datgene werkelijk bestaat waarvan men zegt dat hij het als een dogma aanvaart, maar een scepticus gebruikt die formules niet alsof ze absoluut waar zijn. Hij beseft immers dat, zoals de formule ‘Alles is onwaar’ inhoudt dat niet alleen alle andere dingen onwaar zijn maar ook deze formule zelf (…).’ (Empiricus 2002: VII-14)
In dit fragment zegt Sextus dat de scepticus elke conclusie die hij trekt zelf ook meteen weer ontkracht. Als een scepticus zegt dat hij niets zeker weet, voegt hij er direct aan toe ‘en zelfs dat niet’. Hiermee ontwijkt Sextus de tegenspraak, maar in plaats daarvan wordt de sceptische positie mogelijk paradoxaal: de twee beweringen – ‘ik weet niets zeker’ en ‘zelfs dat niet’ – vormen een schijnbare tegenstelling. Ook dat lijkt geen wenselijke situatie voor een scepticus die zijn houding wil uitdragen, omdat deze dan geen positieve inhoud meer lijkt te hebben. De paradoxale natuur van de sceptische claim is op zich niet vreemd voor een scepticus. Het zoeken naar schijnbare tegenstellingen is zelfs een van zijn sterkste wapens. Zo zegt Sextus over de methode van het scepticisme:
‘Het scepticisme is de kunde om zowel verschijnselen als denkbare zaken, op welke wijze dan ook, tegenover elkaar te plaatsen, waardoor we vanwege de gelijkwaardigheid van de tegenover elkaar gestelde zaken en argumenten eerst tot opschorting komen en vervolgens tot onverstoorbaarheid.’ (idem: IV-8)
Een scepticus, zoals Sextus in dit fragment aangeeft, probeert te zoeken naar tegenstellingen in overtuigingen. Hij zoekt naar tegengestelde overtuigingen of naar verschijnselen die de overtuiging lijken tegen te spreken en zet deze tegenover elkaar. Als een scepticus een Platonist tegenkomt die stelt dat de ziel onsterfelijk is, zal hij zoeken naar een andere overtuiging die het tegengestelde beweert, bijvoorbeeld bij een Epicureer die denkt dat er geen onsterfelijke ziel bestaat. Hij plaatst de argumenten van beide posities tegenover elkaar. Als de argumenten voor beide componenten van de tegenstelling zo krachtig lijken te zijn dat we niet meer kunnen kiezen voor de een of voor de ander, dan is er sprake van een onbeslisbare tegenstelling. Hierdoor moeten we ons oordeel over de waarheid van een van de twee onderdelen van de tegenstelling opschorten – we weten gewoon nog niet welke waar is. Dit kan natuurlijk ook gelden voor het scepticisme zelf. Er lijkt dus geen probleem te zijn zolang het scepticisme maar niet probeert om positief iets te beweren over het scepticisme. Sextus denkt zelf ook dat dit geen probleem is. Een scepticus bereikt volgens hem hierdoor juist onverstoorbaarheid: de innerlijke rust waar dogmatici zo naar op zoek zijn.
Als we deze methode als uitgangspunt nemen en we geen positieve formulering van het scepticisme kunnen gebruiken, omdat we anders in een tegenstelling vervallen, lijkt scepticisme te verzanden in een puur negatieve onderneming. Steeds als een scepticus geconfronteerd wordt met een of andere dogmatische claim zal hij een tegenstelling opwerpen en gelijkwaardigheid van argumenten nastreven. Maar hij zal zelf niets constructiefs toevoegen aan de discussie. Iedere positieve toevoeging zou dan namelijk zelf weer in twijfel getrokken moeten worden. Toegegeven, dat is wat Sextus zelf ook veelvuldig doet in het vervolg van zijn boek Hoofdlijnen van het pyrronisme en in zijn andere werken.
Toch schijnt er mij een andere mogelijke interpretatie toe die productiever en vruchtbaarder is als sceptische houding en die ook al in dit klassieke scepticisme te herkennen is. Er is volgens mij een interpretatie van het scepticisme mogelijk waarin de paradox opgeheven kan worden en waarin scepticisme veel milder en gematigder beschouwd kan worden. Let wel, ik wens op geen enkele manier aanspraak te maken op de juiste interpretatie van Sextus Empiricus als scepticus, dan wel op zijn psychologische, filosofische of sociale motivaties. Ik wens slechts een beschrijving te geven van hoe zijn scepticisme op mij overkomt bij het bestuderen van zijn werken.
Dogma
Om een waardevollere interpretatie van het scepticisme te vinden, wil ik eerst de notie van ‘overtuiging’ bij Sextus onderzoeken. Daarin sluit ik aan op een discussie die gevoerd wordt door onder anderen Jonathan Barnes en Michael Frede, twee specialisten op het gebied van klassiek scepticisme. Deze discussie gaat over de reikwijdte van het klassiek scepticisme. Volgens Barnes gaat het klassiek scepticisme van Sextus over alle mogelijke denkbeelden en overtuigingen, volgens Frede slechts over theoretische overtuigingen – dus niet over alledaagse overtuigingen. In Barnes’ interpretatie is het scepticisme dus heel radicaal, bij Frede veel gematigder. Het is niet mijn doel deze discussie over de interpretatie van Sextus op te lossen, maar in de meer gematigde opvattingen van Frede krijgen we een interpretatie van het scepticisme in beeld die kan helpen om het scepticisme positief te waarderen. Ik zal daarom de interpretatie van Frede volgen. Het meningsverschil ontstaat onder andere door de volgende passage in Sextus’ werk:
‘We zeggen dat een scepticus geen dogma’s heeft, maar dan niet in de algemene betekenis waarin sommigen het woord dogma gebruiken, namelijk dat men zich wel in een bepaalde zaak kan vinden. Want de scepticus betuigt wel zijn instemming met de gevoelens die het noodzakelijk gevolg zijn van een voorstelling die hij zich vormt; als hij het bijvoorbeeld warm of koud heeft, zal hij niet zeggen: “ik geloof dat ik het niet warm of koud heb”.’ (idem: VII-13)
Het woord ‘dogma’ kunnen we hier interpreteren als een overtuiging waar we instemming aan verlenen. Als we Frede volgen, dan is deze instemming op twee manieren op te vatten: als sterke instemming en als zwakke instemming. Een dogma, overtuiging, als gevolg van sterke instemming zou een scepticus nooit accepteren. Sterke instemming verheft de overtuiging tot een waarheid, tot wat we normaliter ook echt een ‘dogma’ zouden noemen. Zwakke instemming is, zoals Sextus aangeeft in het gegeven fragment, instemming met wat ons toeschijnt. Niet omdat het waar is, maar omdat het zo lijkt te zijn zonder een directe oppositie met een gelijkwaardige tegenstelling. Zodra een scepticus echter geconfronteerd wordt met de vraag of wat hem toeschijnt, de warmte bijvoorbeeld, ook werkelijk is zoals het lijkt, namelijk dat het warm is, zal hij afwegen of dat zo is en tot een gelijkwaardige tegenstelling komen waardoor hij zijn oordeel moet opschorten. Hij heeft wel een zwakke instemming, de gematigde overtuiging dat het hem warm toeschijnt, maar geen sterke instemming, geen dogma dat het in werkelijkheid warm is. Een scepticus zal ageren tegen de bewering dat er ergens strikt bewijs voor is, maar dat betekent niet dat hij geen overtuigingen kan hebben over hoe dingen lijken te zijn. Het betekent alleen dat hij een bepaalde onzekerheid in zijn overtuigingen toelaat.
We krijgen met dit onderscheid een subtielere interpretatie van de sceptische houding in beeld. Een scepticus gaat af op wat hem toeschijnt, maar hij gaat niet voorbij deze laag van toeschijnende zaken. Steeds wanneer hij geconfronteerd wordt met een dogma, een sterke overtuiging over de aard, natuur of werkelijkheid van wat hem toeschijnt, dan gebruikt hij de aangeleerde methode om deze overtuiging te relativeren tot het niveau dat deze weer ervaren kan worden als een manier van kijken naar de wereld of een overtuiging, in plaats van een dogmatische theorie over de wereld. Op die manier is het scepticisme niet puur negatief, niet in tegenspraak met zichzelf en ook niet paradoxaal, maar heel eenvoudig en bescheiden in zijn overtuigingen.
Vooruitgang
Het is mijn overtuiging, in al zijn bescheidenheid, dat we deze gematigd sceptische houding heel hard nodig hebben om vooruit te komen, om te leren. In mijn eigen werkveld, het onderwijs, komt deze houding veel te weinig voor. Het zou mij niet verbazen als dat voor andere vakgebieden ook het geval is. Het is niet voor niets dat leerlingen op de middelbare school zo’n moeite kunnen hebben met de onzekerheid van de filosofie. Het besef dat de overtuigingen die je hebt altijd als zwakke overtuigingen beschouwd moeten worden, maakt dat mensen minder dogmatisch in hun overtuigingen zijn. Dit heeft tot gevolg dat mensen die zich dat realiseren meer open zullen staan voor de ontwikkeling van kennis. Er is immers altijd de kans dat wat gedacht wordt tot op dat moment onjuist (b)lijkt te zijn. Deze sceptische houding voorkomt een onbegrensd (dogmatisch) geloof in de wetenschap, iets wat veel docenten en wetenschappers lijken te hebben, maar accepteert wel dat wij met onze wetenschap in ieder geval iets in handen hebben dat mogelijke antwoorden geeft. Daardoor voorkomt deze houding ook dat we onzekerheid gaan interpreteren als een afwijzing van wat ons toeschijnt, zoals dat helaas in de hedendaagse discussies over het klimaat geregeld
gebeurt.
In mijn ogen is de hierboven beschreven sceptische houding vrij van de bezwaren die doorgaans tegen het scepticisme worden ingebracht. Het is niet inconsistent om te zeggen dat iets op een bepaalde manier lijkt te zijn – de zwakke instemming – en dat je daarmee nog niet wilt zeggen dat het in werkelijkheid ook echt zo is – de sterke instemming. De sceptische houding vervalt dan ook niet in zuiver negatief argumenteren; deze is juist heel productief en daarin vooral positief gericht op mogelijke antwoorden. Ook het paradoxale element is met deze interpretatie opgelost: de formuleringen van het scepticisme zelf gaan niet meer over waarheden, maar over dat wat toeschijnt. Er is altijd ruimte voor discussie en herinterpretatie. Het is een open houding naar mogelijke waarheden, zonder dat het een vernietigende houding ten aanzien van al onze kennis wordt.
Daarmee is de sceptische uitdaging geen uitdaging meer. Het scepticisme is geen filosofische positie die een antwoord nodig heeft of die om weerlegging vraagt, omdat anders de filosofie en wetenschap als geheel bedreigd worden. Het scepticisme op deze manier geinterpreteerd is helemaal geen bedreiging voor de wetenschap of voor de ontwikkeling van kennis in het algemeen. Uit dit scepticisme volgen geen dogma’s, het is niet gebaseerd op een dogma en vraagt dus geen antwoord van dogmatici. Het is slechts een zeer bescheiden houding ten aanzien van iemands individuele gelimiteerde kennispositie. In mijn beleving is dit scepticisme juist een welkome houding, een vruchtbare vaardigheid en een versterking van de intellectuele vermogens van de (toekomstige) wetenschappers.
Uitdaging
De ogenschijnlijke uitdaging van het scepticisme lijkt groot en zelfs onoverkomelijk. In de traditie van de filosofische behandeling van het scepticisme wordt het sceptische ‘schandaal’ ontweken en aangevallen alsof het een bedreiging is voor de filosofie en zelfs voor de wetenschap als geheel. Als we goed kijken naar de klassieke sceptische houding van Sextus Empiricus zien we echter dat er een andere interpretatie van het scepticisme mogelijk is. Een interpretatie waarin het scepticisme niet gaat over strenge dogma’s, maar over een gezond kritische houding als open, maar kritische overtuiging. Frede laat zien dat Sextus al lijkt te beseffen dat er verschil gemaakt moet worden tussen een sterke overtuiging en een zwakke overtuiging.
Als we dat onderscheid serieus nemen kunnen we begrijpen dat veel bezwaren tegen het scepticisme – dat het in tegenspraak is met zichzelf, puur negatief of paradoxaal is – de kracht van de sceptische houding niet teniet doen. Het scepticisme is dan juist een houvast voor de ontwikkeling van een gezonde en bescheiden houding ten aanzien van de beperktheid van de eigen kennispositie. Dit zou juist aangemoedigd moeten worden. De echte uitdaging van het scepticisme is daarom niet het geven van een filosofisch antwoord dat het scepticisme kan uitschakelen, maar een hele persoonlijke: durf jij toe te geven dat het je slechts toeschijnt dat je iets zeker weet?