Home Psyche Over de methode: op de snijtafel van Descartes
Psyche

Over de methode: op de snijtafel van Descartes

Ben ik mijn lichaam? Ben ik mijn geest? Pas op de operatietafel begreep Maarten Meester de filosofie van Descartes.

Door Maarten Meester op 28 februari 2012

René Descartes Over de methode Moker Ontwerp illustratie beeld Moker Ontwerp

Ben ik mijn lichaam? Ben ik mijn geest? Pas op de operatietafel begreep Maarten Meester de filosofie van Descartes.

Cover van 03-2012
03-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Pas op de snijtafel van de arts die mij zou steriliseren, begon ik iets van DescartesOver de methode te begrijpen. Daarvoor had ik docenten horen vertellen dat zijn ‘Cogito, ergo sum’ de moderne wijsbegeerte had ingeluid. Ik had de passage waarin de Franse denker tot zijn ‘Ik denk, dus ik ben’ komt meermalen gelezen. Op zoek naar zekere kennis nam hij ‘het besluit om te doen alsof alles wat mij ooit voor de geest was gekomen, niet meer waarheid bevatte dan een bedrieglijke droom. […] terwijl ik aldus wilde denken dat alles onwaar was, kon het niet anders dan dat ik, die dat dacht, iets ben.’ Ik had tientallen interpretaties van deze woorden tot me genomen. Voor een boek waaraan ik werkte, had ik in de wachtkamer nog een deel van Over de methode herlezen.

Ik was pure uitgebreidheid. Een lichaam

‘U mag uw sokken aanhouden’, had de verpleegster gezegd die me was komen halen. ‘Het is koud.’ Zo lag ik dus even later met ontblote geslachtsdelen en aangeklede voeten op de snijtafel. Res extensa, in Descartes’ termen. Ik was pure uitgebreidheid. Een lichaam. Louter vlees voor het mes. Of beter: er was een lichaam, klaar voor de operatie, en er was mijn denkend ik. In Over de methode staat immers dat uit het twijfelexperiment ook volgt dat ‘het ik, de ziel waardoor ik ben wat ik ben, volledig van het lichaam onderscheiden is’. Zelf ervoer ik dat toch anders: mijn geest was zich juist pijnlijk bewust van mijn lichaam. Ik ben niet preuts, maar heb wel enig gevoel voor decorum. Naakt met sokken aan! Ik had niet eens gewild dat mijn eigen vrouw me zo had gezien.

Toch veranderde ik even later weer van een lichaam dat zich schaamde in een geest die dacht. De uroloog die het mes in me zette, bleek graag te discussiëren. We hadden het over de urologie, filosofie en monarchie, tot ik weer lichaam werd. In het vuur van de discussie was de arts één van mijn – inmiddels doorgesneden – zaadleiders kwijtgeraakt. Nu zwegen we, terwijl hij met een pincet op zoek ging.

Kachel

Deze ervaring bevestigde voor mij hoe lichaam en geest afhankelijk van de omgeving op onverwachte manieren interacteren. Ik begon tevens in te zien dat Descartes dit al had geweten. Hij scheidt weliswaar lichaam en geest, maar deconstrueert die scheiding tegelijkertijd door uitgebreid aandacht te besteden aan de toestand waarin zijn lichaam zich bevond toen zijn geest de methode ontwikkelde en tot het ‘Ik denk, dus ik ben’ kwam. Descartes beschrijft eerst hoe hij als militair werd overvallen door de winter. En hoe hij ‘de hele dag alleen’, teruggetrokken in een poëlle, een door een grote, gesloten kachel verwarmd vertrek, ‘alle vrijheid had om mij aan mijn overpeinzingen over te geven’. Vervolgens vertelt hij dat hij jaren later nog niet de basis heeft gelegd ‘voor een filosofie die zekerder is dan de gangbare’. Hij komt tot het inzicht dat hij daarin alleen kan slagen op een plaats waar hij rust heeft: opmerkelijk genoeg de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Hij beschrijft die als ‘een land dat zo lang in oorlog is geweest en waar ten gevolge daarvan alles zo goed geregeld is dat de enige taak die de legers die men er op de been houdt schijnt te zijn om de mensen in alle rust van de vrede te doen genieten, en waar ik, omringd door de massa van een omvangrijk volk, dat zeer bedrijvig is en zich meer om zijn eigen zaken bekommert dan dat het nieuwsgierig is naar die van anderen, even eenzaam en teruggetrokken heb kunnen leven als in de meest afgelegen woestenij, zonder dat het mij ontbrak aan het gerief van de drukste stad’.

Even tussendoor… Meer lezen over de filosofie van Descartes? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Descartes benadrukt dus zelf hoe essentieel de concrete, fysieke basis van zijn denken is, wat mij deed inzien dat we hem te vaak binair lezen. Om dicht bij het woordveld van de sterilisatie te blijven: een vrouw is zwanger of niet-zwanger – tussenwegen zijn niet mogelijk. Zo zou Descartes zoals gezegd een streng substantiedualisme aanhangen – en dus niet geloven dat lichaam en geest een eenheid vormen. Hij zou een strenge rationalist zijn – en dus een niet-empirist. Hij zou de moderne wijsbegeerte hebben ingeleid – en dus niet-traditioneel zijn. Maar zoals ik daar lag als lichaam en geest, en zoals ik de twee niet van elkaar kon onderscheiden, zo had Descartes zich ook nooit aan de hem toegeschreven vormen van binair denken gehouden.

De specifieke toestand waarin ik mij bevond, zou de denker bijvoorbeeld zeer hebben aangesproken: hij was uiterst geïnteresseerd in geneeskunde en snijden. Neem de anekdote over de bezoeker die aan Descartes vroeg of hij diens boeken mocht zien. De zogenaamd rationalistische wijsgeer had zijn gast meegenomen naar zijn binnenplaats. Daar had hij gewezen op de koe die hij aan het ontleden was: ‘Ziedaar mijn bibliotheek.’ Empirisme pur sang, niet?

Meteoren

En de breuk met de traditie dan? Toegegeven: Descartes heeft zelf sterk bijgedragen aan zijn imago van radicale vernieuwer. ‘Het [is] zo moeilijk om iets goeds tot stand te brengen door voort te bouwen op het werk van anderen’, klaagde hij in Over de methode. Vandaar dat de Franse denker stelde de wetenschap volledig nieuwe fundamenten te hebben gegeven. De publicatie van ‘Band 3’ van Descartes’ verzameld werk geeft echter alle aanleiding om kritisch naar die claim te kijken. Daarin staan namelijk behalve Over de methode ook Dioptriek, Meteoren en Geometrie. Het essay waarvan veel mensen Descartes nu kennen, was voor de wijsgeer in eerste instantie een voorwoord bij de drie natuurfilosofische verhandelingen. Maar toen hij het totaalpakket in 1637 aan stadhouder Frederik Hendrik aanbood, had hij het uitgewerkt en bevatte het volgens de inleiders van de nieuwe uitgave ‘precies de juiste combinatie van elementen die een historische wending kenmerken: beeldenstorm, vernieuwing van aanpak en verandering van inhoud. Als enige onder zijn tijdgenoten presenteerde Descartes in 1637 een compleet alternatief voor het wereldbeeld van Aristoteles.’

Inderdaad bevatten al de drie natuurwetenschappelijke werken revolutionaire elementen. In Dioptriek ontvouwt Descartes zijn brekingswet. In Geometrie introduceert hij de analytische meetkunde. In Meteoren verklaart hij de regenboog. Grote successen dus. Mede dankzij de uitstekende inleidingen bij deze editie en Descartes’ uiterst beeldende stijl is het ook voor de leek een groot geschenk dat hij daar als lezer van mag meegenieten. Neem de manier waarop de natuurfilosoof het verschil tussen water en ijs omschrijft als ‘het verschil tussen enerzijds een hoop kleine palingen, levend of dood, drijvend in een vissersboot vol gaten waardoor rivierwater naar binnen loopt dat de palingen in beweging brengt, en anderzijds een hoop van diezelfde palingen, maar dan droog en stijf van de kou, en liggend op de oever’.

Maar had Descartes nu ook werkelijk gebroken met de traditie? Nou, nee. Uit Dioptriek blijkt dat hij net als Aristoteles aannam dat er geen vacuüm kan bestaan. In Geometrie bouwt hij voort op Euclides’ Elementen. In Meteoren neemt hij Aristoteles’ tegenstelling tussen waterige ‘dampen’ en vurige ‘uitwasemingen’ over.

En was Descartes’ methode zélf wel zo origineel? ‘Ga niet naar buiten, keer tot uzelf in; de waarheid verblijft in de innerlijke mens’, zo valt die samen te vatten. Hij besloot dat hij ‘al datgene waarvan ik mij kon voorstellen dat ik eraan zou twijfelen, als absoluut onwaar moest verwerpen, teneinde na te gaan of er daarna nog iets zou overblijven waarvan ik mocht geloven dat het volledig onbetwijfelbaar is’. Zintuiglijke indrukken en redeneringen vielen af als bronnen van betrouwbare kennis – er zijn immers genoeg voorbeelden van mensen die zich door (een van) beide laten bedriegen. Bleef over de gedachte dat je alleen kunt denken dat alles onwaar is als er een ik is dat die gedachte kan denken. Vandaar het ‘Dubitas, ergo sum’, ‘Ik twijfel, dus ik ben’. Of ‘Si fallor, sum’, ‘Als ik me vergis, dan ben ik’, zoals Augustinus het ook formuleerde. Ja, Augustinus (354-430), want die deed al lang voor Descartes soortgelijke twijfelexperimenten. Van de kerkvader is tevens het al geciteerde ‘Ga niet naar buiten, keer tot uzelf in; de waarheid verblijft in de innerlijke mens’. Zelfs Descartes’ innerlijke wending stond dus al in een respectabele traditie.

Over de methode

Bibliotheek Descartes. Band 3: Over de methode – Essays
René Descartes
Boom
572 blz.
€ 39,90