Onder een ogenschijnlijk warm welkom kan onveiligheid schuilgaan. Sanne Boersma en Maja Hertoghs doen onderzoek naar de asielprocedure en integratiemonitoring en laten zien dat gastvrijheid voorwaardelijk is.
‘Jullie zien er heel exotisch uit. Waar komen jullie vandaan, als ik vragen mag?’
‘Willesden,’ zeiden Irie en Millat tegelijk.
‘Ja, ja, natuurlijk, maar oorsprónkelijk?’
‘O,’ zei Millat ‘je bedoelt waarvandaan kom ik oorsprónkelijk.’
Joyce zag er verward uit. ‘Ja, oorsprónkelijk.’
‘Whitechapel,’ zei Millat, een sigaret tevoorschijn halend. ‘Via het Royal London Hospital en bus 207.’
Alle Chalfens die in de keuken rondliepen, Marcus, Josh, Benjamin, Jack barsten in lachen uit. Joyce volgde gehoorzaam.
‘Relax, man,’ zei Millat wantrouwig. ‘Zo leuk was het verdomme nou ook weer niet.’
(Smith 2019)
In deze passage uit de roman Witte Tanden van Zadie Smith krijgt het personage Millat de vraag waar hij oorspronkelijk vandaan komt. In zijn antwoord benadrukt Millat dat hij van ‘hier’ is, dat wil zeggen, geboren en woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. Hij representeert meerdere generaties mensen die als migrant worden geclassificeerd en voortdurend de vraag krijgen: ‘Waar kom je vandaan? ’’Terwijl Joyce Millat bevraagt als ‘niet helemaal van hier’ is het onwaarschijnlijk dat Joyce Chalfen zelf, een witte vrouw, ooit deze vraag zal krijgen. Dit essay is een analyse van hoe specifieke mensen onder het mom van gastvrijheid steeds weer tot de ‘Ander’ worden gemaakt op basis van afkomst en hoe, in dezelfde beweging, het witte zelf wordt bevestigd.
Vanuit etnografische studies naar de asielprocedure en het sociaalwetenschappelijk monitoren van integratie richten wij ons op het voortdurende bevragen van een specifiek deel van de mensen reizend naar en/of woonachtig in Europa. We traceerden op welke momenten verschillende configuraties van de gast, de Ander, tot stand komen.
Het lijkt misschien logisch om te beginnen met de asielprocedure, daar waar mensen wel of geen toegang tot Nederland krijgen, om vervolgens te kijken op welke manier je gevolgd wordt als je eenmaal ‘binnen’ bent. Wij kiezen er echter voor om te beginnen bij dat ‘binnen’, om te laten zien dat de samenleving, en het onderzoeksveld rondom integratie, al sterk gestructureerd is rondom de verbeelding van het Zelf en de Ander. Juist de monitoring van mensen die ‘binnen’ zijn, vormt de basis voor een strenge asielprocedure waarin alles op alles gezet wordt om alleen de ‘onschuldige’ vluchteling binnen te laten en zogenaamde ‘gelukszoekers’ tegen te houden.
Door middel van integratiemonitoring houdt de overheid in de gaten in welke mate zogenaamde immigranten succesvol en loyaal zijn aan de samenleving, het gastland. De vragenlijst is het instrument van sociaalwetenschappelijk onderzoek om integratie te meten. In vraag- en probleemstellingen rondom integratie draait het om prestaties en leefwijzen in en ten opzichte van het gastland, dat als neutrale norm functioneert. Zo krijgen respondenten vragen over gevoelens van trots ten opzichte van het land van herkomst en het land waar men nu woont. Zodoende wordt de relatie die de migrant onderhoudt met het land ‘daar’ ten opzichte van de samenleving ‘hier’ verbeeld via gevoelens en voorkeuren. Tal van soortgelijke vragen plaatsen de deelnemers van het onderzoek in een narratief waarbij het aankomen eeuwig blijft duren. Integratie suggereert hoopvol dat zij bijna onderdeel uitmaken van de samenleving, oftewel er echt bijna zijn, maar de aankomst wordt continu uitgesteld.
Gastvrijheid suggereert inclusie, maar werkt exclusie in de hand
De asielprocedure staat niet los van deze obsessie met het constant blijven leren kennen van de ‘migrant’. Met de procedure onderzoekt de staat, via de IND, de motieven van specifieke reizigers om aan de Nederlandse grens te verschijnen. Deze intensieve procedure dwingt asielaanvragers tot in de meest intieme details te onderbouwen dat zij het ‘verdienen’ in Nederland te verblijven. Het recht om te verblijven is namelijk gereserveerd voor de ‘echte’ vluchteling, een selectieve vorm van bescherming die ook aan de basis ligt van de logica voor afwijzing, detentie en deportatie. De IND gaat er namelijk van uit dat asielaanvragers er alles aan zullen doen om binnen te komen. Daar is begrip voor onder IND-ambtenaren maar dat begrip vormt meteen ook de legitimatie van het wantrouwen dat als rode draad door de procedure loopt. Deze praktijk van selectieve en strenge toelating en afwijzing legt weer een andere kant van de asymmetrische verhouding tussen de Ander en het witte Zelf, oftewel de gast en het gastland bloot.
Wij stellen dat deze praktijken van gastvrijheid zijn ingesteld als grens- en kennisproductie om de claim op het gastland, daar waar de Joyce Chalfens zich al bevinden, te kunnen behouden. Het mechanisme reikt tot aan mensen zoals Millat, die nooit een reis hebben afgelegd maar geboren en getogen zijn in het zogenaamde ‘gastland’. Gastvrijheid is in dit essay over integratiemonitoring en de asielprocedure een diep ambivalent concept dat aan de ene kant inclusie suggereert maar tegelijk exclusie in de hand werkt.
Dubbele stem
Net als het personage Millat in de roman van Zadie Smith bevraagt de integratiemonitoring mensen met (groot)ouders die naar Europese landen migreerden over hun afkomst. Het sociaalwetenschappelijke onderzoek naar integratie construeert categorieën binnen het onderzoek die daarbuiten niet vanzelfsprekend al bestaan. Dit heeft gevolgen voor hoe de samenleving en de Ander worden verbeeld. We richten ons hier op het categoriseren van jonge mensen, die zelf nooit zijn gemigreerd omdat zij geboren zijn in het ‘land van aankomst’. Het ongemak over het samenstellen van een categorie ‘jonge migranten’ wordt geïllustreerd in een interview met een sociaal wetenschapper in Duitsland:
‘Ik ben zeker niet voor een derde generatie want op een bepaald punt zou ieder persoon de kans moeten krijgen om niet langer een migrant te zijn. Vaak heb ik veel met jonge migranten van doen… jonge migranten die in Duitsland zijn geboren, opgegroeid in Duitsland, ze denken Duits, zij… ghh… zij willen geen migranten zijn. Ik begrijp dat.’ (2013)
De sociale wetenschapper spreekt met een dubbele stem die tekenend is voor de sociaalwetenschappelijke kennisproductie van immigranten en integratie (Boersma 2019). Ze spreekt van ‘jonge migranten’ en tegelijkertijd beargumenteert ze waarom we deze jongeren geen migranten meer zouden moeten noemen. De jongeren worden bijna gelijkgesteld aan Duitsers maar de twijfel rijst of ze toch zichtbaar moeten blijven als anders dan Duits.
Sociaalwetenschappelijk onderzoek naar integratie construeert niet-bestaande categorieën
Niet veel later in het interview zegt de sociale wetenschapper: ‘Als je bijvoorbeeld school neemt, dan zie je dat personen van de derde generatie nog steeds minder succesvol zijn.’ Ineens zet ze de derde generatie als categorie probleemloos in als ze spreekt over het uitblijven van schoolsuccessen. De vanzelfsprekendheid van zo’n verhaal staat in scherp contrast met het eerdere ongemak over het maken van een categorie ‘derde generatie immigrant’. Hier dringt de noodzaak van het blijven herkennen van migranten via integratiemonitoring zich op. Deze kennisproductie over immigranten is innig verweven met het integratiebeleid van de staat.
Het voortdurend zichtbaar blijven maken van ‘jonge migranten’ doet sterk denken aan de koloniale obsessie in de negentiende eeuw met zogenaamde ‘Inlandsche Kinderen’, ook wel bekend als de kinderen van ‘gemengd bloed’. Ann Stoler (2009) stelt hoe toenmalige staatsambtenaren in detail wilden weten over het welzijn, de leefwijze, moraal en opvoeding van deze kinderen. Precies deze terreinen worden opgevoerd in de vragenlijsten van het huidige integratieonderzoek. In ieder onderzoek opnieuw worden mensen op basis van de afkomst van (groot)ouders via classificatiepraktijken tot de Ander gemaakt en op een afstand van ‘hier’, van het gastland, geplaatst.
Integratiemonitoring vertelt een verhaal van achterstand
Homi Bhabha (1994) schrijft over het verlangen naar een ‘hervormde herkenbare Ander, als een subject van verschil dat bijna hetzelfde is, maar net niet.’ Dit mechanisme van herkennen maar anders maken en op afstand houden noemt Bhabha colonial mimicry, koloniale nabootsing. Integratiemonitoring vertelt een verhaal van achterstand, of van nog niet helemaal aangekomen zijn, in het moderne leven. Dit lijkt op hoe Johannes Fabian in Time and the Other (2014) stelt dat ‘niet moderne’ of ‘niet-westerse’ culturen en bevolkingen altijd worden geplaatst in andere registers van tijd. De vragenlijst is een van de instrumenten die gebruikt wordt om de achterlopende ander te volgen. De uitkomsten gebruikt de overheid om zelfs voor de anderen te kunnen zorgen in de hoop dat zij de achterstanden inhalen. Maar dit behelst tegelijkertijd een neokoloniale ontferming over zogenaamde Anderen om de moderniteit hier en het witte zelf keer op keer te bevestigen en te behouden. Het zichtbaar blijven maken en bevragen van zogenaamde Anderen is daarom een vorm van voorwaardelijke en voortdurende gastvrijheid.
Hier en elders
Vragen in de vragenlijsten van integratiemonitoring creëren een onderscheid tussen het geboorteland van de respondent en dat van de (groot)ouders. Zo wordt er gevraagd: ‘En hoe belangrijk is het land waar je vader is geboren ten opzichte van wie je nu bent?’ In een vervolgvraag komt aan de orde in hoeverre de ondervraagde zich trots voelt op het geboorteland van de vader. Daartegenover beantwoordt de ondervraagde ook vragen als: ‘En hoe belangrijk is de regio of stad waar je woont voor wie je bent?’ En: ‘Voel jij je trots op de regio of stad waar je woont?’ Deze samenstelling van vragen zorgt voor een verbeelding van de trots voor de huidige leefomgeving, hier, ten opzichte van trots voor het geboorteland van de vader, daar.
Wanneer de respondenten uiting geven aan hechting, trots of vertrouwdheid gerelateerd aan een plek elders, wordt er via de logica van vragen stellen een afstand gecreëerd tot de plaats waar iemand woont of geboren is. Ook vragen over nabijheid van sociale contacten creëren deze afstand en leiden tot een soortgelijk narratief. Zo krijgen respondenten vragen over hun gevoelens ten opzichte van mensen die zij ontmoeten. Opnieuw staan deze vragen in relatie tot de plek waar de respondent opgroeide en afkomst, zoals in de volgende twee contrasterende vragen: ‘En hoe voel jij je als je iemand ontmoet uit dezelfde regio of stad waar jij bent opgegroeid?’ ‘En hoe voel jij je als je iemand ontmoet die uit hetzelfde land komt als jouw moeder?’ Door de samenstelling van deze vragen in een vragenlijst kan het verschil tussen de gevoelens naar mensen van de ene plek afgezet worden tegen de gevoelens naar mensen op de andere plek.
Wanneer respondenten vragen krijgen over hun gevoelens ten opzichte van het hier en elders construeert dit narratieven over hun loyaliteit voor de samenleving. Deze narratieven maken de respondent in de woorden van Fatima El-Tayeb ‘vervreemd van dat wat zo vanzelfsprekend voor hem of haar is’. El-Tayeb (2011) schrijft over identiteitsvorming van jongeren en hoe dit zich blijft vormen rond de steeds terugkerende vraag: ‘Waar kom je vandaan?’ De jongeren, stelt zij, worden gedefinieerd als niet-Europees vanwege een geracialiseerd cultureel verschil gerelateerd aan een niet-Europese afkomst. Oftewel, de plek waar de respondent geboren is of woont is niet langer ‘thuis’, maar verwordt tot plek waar hij of zij nog dient aan te komen. De plek die je zo bekend is, is niet vanzelfsprekend eigen, maar verbeeldt een afstand die nog af te leggen is in termen van succes, sociale contacten en loyaliteit. De staat kan zich via het onderzoek opstellen als ‘gastland’ om een beleid van voorwaardelijke gastvrijheid te voeren. Op basis van afkomst moet de migrant herkenbaar blijven in een narratief van het eeuwigdurende aankomen.
De onbevraagden
Surveyvragen voor integratiemonitoring dienen niet als instrument om een werkelijkheid te representeren, maar zijn een techniek van racialisatie op basis van afkomst. De vragen zetten de plekken in termen van geboorteland, land van herkomst, huidige stad of regio, gastland lijnrecht tegenover elkaar. Hierin wordt afkomst geduid in allerlei vormen: van geboorteland, sociale nabijheid tot schoolprestaties en leefwijzen. Racialisatie legt de nadruk op de sociaalhistorische rangorde tussen mensen op basis van kleur maar ook op basis van (toegewezen) etniciteit, nationaliteit, cultuur en religie. Het blijven herkennen van de immigrant en het creëren van een plek elders, ver van hier, waar deze kenmerken aan worden toegeschreven zijn onderdeel van deze techniek.
Mensen zonder migratieachtergrond, ook wel autochtonen genoemd, hoeven geen vragen te beantwoorden
Wat er in de techniek van racialisatie het meeste toe doet is dat de plek van ontvangst en zij die zich daar vanzelfsprekend bevinden geen vragen hoeven te beantwoorden De personen behorend tot de categorie autochtonen in Nederland en in omringende landen, ‘mensen zonder migratieachtergrond’ of natives genoemd, hoeven geen tot enkele vragen te beantwoorden. Is je geboorteland Duitsland en komen ook je (groot)ouders uit Duitsland, dan stopt de ‘route’ van de vragenlijst daar. In een van de interviews zei een monitoringsexpert: ‘Je vraagt niet aan Duitsers of ze zich Duits voelen.’ Maar direct vulde ze aan: ‘Maar natuurlijk zou die vraag aan iedereen moeten worden gesteld.’ Bij zogeheten autochtonen gaat er niet om ‘of zij voldoen’, want zij bevinden zich zonder enige bevraging al op wat voor anderen tot mythische ontvangstplek wordt gemaakt. In tegenstelling tot zij die tot gast gemaakt worden in integratiemonitoring, krijgen zij geen geracialiseerde positie. Zij zijn vrijgesteld van integratieonderzoek omdat zij als referentiepunt, als norm dienen in ditzelfde onderzoek. De ‘Joyce Chalfens’ uit Smiths roman, ‘zó gewoon en zó ontdaan van specifieke eigenschappen’ (Wekker 2018), representeren de witte norm van het gastland.
‘Echte’ vluchteling
Het ambivalente karakter van gastvrijheid komt ook tot uiting in de asielprocedure die zich juridisch en intensief ontfermd over de Ander. De vraag ‘waar kom je echt vandaan’ speelt een belangrijke rol in de beslissing over iemands toegang tot Nederland. Ook trauma en emotie zijn essentieel, omdat gastvrijheid in de procedure gebaseerd is op een vorm van compassie.De procedure verwelkomt ‘echte’ vluchtelingen, mensen die niet terug kunnen naar het ‘land van herkomst’ omdat hen daar nog meer trauma en pijn opwacht. Alleen, de belangrijkste taak van de IND is het testen van de geloofwaardigheid van het verhaal, omdat niet alleen de vluchteling maar ook de gastvrijheid van de Nederlandse samenleving moet worden beschermd tegen misbruik zoals de volgende quote van een IND ambtenaar laat zien:
Ik heb niet alleen een verantwoordelijkheid naar de asielzoeker maar ook naar de minister en naar de 16 miljoen Nederlanders die samen hebben afgesproken wanneer iemand wel of niet asiel krijgt. Ik zou hen tekortdoen wanneer ik niet eerlijk en goed mijn werk doe. […] Daar is niet iedere asielzoeker, maar, als het goed is, wel de echte vluchteling mee geholpen (2014).
De categorie van de vluchteling als de enige gewenste gast vormt dus de belangrijkste conditie van gastvrijheid in de procedure. De aanvrager moet zichzelf dus kenbaar en geloofwaardig maken via een narratief van aankomst en lijden. Dat verhaal en die plek plakken aan het lichaam van de aanvrager: het vormt de toegang tot – of de verwijdering van – Nederland en het zal de persoon via dossiers en vervolgtrajecten zoals huisvesting, integratie en naturalisatie blijven volgen. Het is dus cruciaal dat de persoon niet van hier is, dat het verleden en een elders, de toegang vormt tot Nederland: de persoon moet een specifieke Ander zijn, een authentieke vluchteling, getest via de vele ogen en gevoeligheden van Nederland als gastland.
Compassievolle redder
IND-ambtenaren zeiden vaak ‘maar zij vragen ons om toegang’, ‘zij doen ons een verzoek’. Deze beweging naar een vorm van onschuld en ontvangst ontkent de grotere geopolitieke context van macht en grenzen waarmee het ene (witte) lichaam vrij en vaak onbevraagd mag bewegen terwijl het lichaam van kleur bevraagd en beperkt wordt. Sterker nog, de procedure wordt verbeeld als een plek waar de echte vluchteling gered en geholpen wordt. En het is dit verhaal van het gastland als compassievolle redder dat een regime van detentie en deportatie rechtvaardigt. Want Nederland heeft alleen plek voor de echte vluchteling, niet voor gelukszoekers: althans als deze gelukszoeker geen rijke witte toeristen of expats uit westerse samenlevingen zijn.
Martha Nussbaum (2003) schrijft dat compassie een gerichte en ‘intelligente emotie’ is omdat een oordeel en evaluatie van het lijden van de ander de grond van compassie vormt. Volgens Susan Sontag (2003) is compassie ook een actieve emotie, zonder actie zal compassie verwelken stelt zij. Lauren Berlant (2004) voegt met name toe dat compassie in vele configuraties bestaat maar dat er altijd een ongelijke verhouding bloot komt te liggen, namelijk de verhouding tussen de toeschouwer die het lijden evalueert en bepaalt wel of niet te handelen, en de persoon die lijdt en op die manier onderworpen is aan het oordeel van de toeschouwer.
De procedure draait om het lijden van de Ander, en het oordeel dat de Ander compassie verdient, leidt tot de handeling van toelating. In die zin is compassie gerationaliseerd en juridisch-bureaucratisch toepasbaar gemaakt. Precies omdat compassie vooraf al bepaald is, kunnen de IND-ambtenaren die betrokken zijn bij een aanvraag op systematische en kritische wijze toetsen of een aanvrager voldoet aan de vooraf bepaalde compassie-conditie. IND-ambtenaren moeten vooral proberen afstand te houden om aanvragers zo kritisch mogelijk te benaderen. Want in de procedure wordt uitgegaan van mogelijk misbruik. Inderdaad, de aanvrager moet eerst haar onschuld bewijzen voor ze als echte vluchteling die toegang en compassie verdient zal worden gezien.
Geloofwaardigheidscheck
Een zaak die Hertoghs in de zomer van 2015 volgde, illustreert deze gerationaliseerde compassie. Het is de zaak van C, die vertelt Uganda te zijn ontvlucht omdat zij lesbisch is. De eerste check die de IND doet is er een van ‘herkomst’: de potentiele gast, de echte vluchteling, zal via deze herkomstcheck gesitueerd worden. Tijdens het Eerste Gehoor van de IND stelt de IND-ambtenaar gedetailleerde vragen over de specifieke plek in Uganda waar C zegt te zijn opgegroeid. Ze krijgt bijvoorbeeld de vraag te vertellen over de rivieren in de buurt van haar eerdere woonplaats en of het gebied heuvelachtig is of juist vlak. C’s antwoorden worden bij een expert gecheckt want de aanvrager wordt gewantrouwd.
De asielaanvrager wordt gewantrouwd
De expert gebruikt Google Earth en kaarten van verschillende veiligheidsdiensten om onderzoek te doen naar C’s antwoorden over het gebied dat zij ontvlucht is. Hij checkt haar antwoorden over ziekenhuizen, rivieren en snelwegen in de buurt van haar woonplaats en komt tot de conclusie dat C echt uit Uganda komt. De aanvrager heeft het goed gedaan, haar beschrijving van haar voormalige woonplaats komt overeen met het systeem van kaarten en expertise dat zich elders in het gebouw bevindt. Op deze manier wordt de Ander inzichtelijk en, in zekere zin, onschuldig gemaakt, want er is nu helderheid over waar deze specifieke ander echt vandaan komt.
C heeft de waarheid gesproken volgens de IND en maakt kans op een vergunning. Tegelijkertijd vormen deze herkomstchecks ook een informatiebron voor de deportatie-procedures van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), met name wanneer een afgewezen aanvrager niet ‘vrijwillig’ wil terugkeren. Dit inzicht en de zoektocht naar waarheid is dus wederom niet onschuldig: het is een manier om over het lichaam van de Ander te beschikken en te beslissen. C’s zaak hangt nu volledig af van de manier waarop zij vertelt over haar seksualiteit en hoe deze de hoofdreden van haar vlucht vormde. Dit zal ze moeten doen in een volgende ontmoeting met de IND, namelijk tijdens het Nader Gehoor. Een moment uit dat gehoor:
D: ‘Heeft u gemerkt dat u een proces van zelfacceptatie doorging en zo ja, hoe ging dat?’ C praat zacht (lacht een beetje): ‘het was heel moeilijk voor mij, ik bad regelmatig en vroeg God mij anders te maken. Maar er veranderde niks. Ik kon niks doen. D: ‘Heeft u het wel zelf geaccepteerd?’
Waar C, tijden het Eerste Gehoor, geografisch wordt gesitueerd, focust het Nader Gehoor op C’s subjectieve ervaringen. In zaken rondom seksualiteit wordt de aanvrager gevraagd in te gaan op de innerlijke ervaring en hoe het voelt anders te zijn. Die innerlijke ervaring moet echter wel volgens de standaarden en normen die de IND hanteert lopen. Een lesbische vrouw moet een ‘proces van zelfacceptatie’ doorlopen en daar uitgebreid over weten te vertellen. Haar narratief moet duidelijk maken dat zij niet zichzelf kan zijn in haar land van herkomst en dat ze door Nederland moet worden beschermd tegen het geweld dat haar daar te wachten staat.
De beslissing vindt een aantal dagen na het Nader Gehoor plaats. In de volgende quote die we delen, legt de IND-ambtenaar uit hoe hij tot een beslissing kwam. Met name de laatste zin laat de rol van wantrouwen zien in de manier waarop de IND een asielaanvraag beoordeelt: ‘Mevrouw die zegt dat ze lesbienne is (…) en dat is eigenlijk wat we gaan beoordelen. Hoe heeft zij daar in Uganda uiting aan gegeven? Hoe is dat proces bij haar gegaan? (…) In dit geval is het ook dat ze geen verklaringen afgegeven heeft die aanleiding geven om dat [haar verhaal] in twijfel te trekken’. De IND vindt niets dat het verhaal onderuit kan halen en zo wordt het wantrouwen, dat de praktijk van beslissen kenmerkt, actief weggenomen. Het is de afwezigheid van twijfelachtige verklaringen die hier tot een acceptatie leidt maar die tegelijkertijd de focus op hiaten en ongeloofwaardigheden blootlegt.
De afwezigheid van twijfelachtige verklaringen leidt tot acceptatie
De beslissing is een cruciaal moment van classificatie, waarmee de eerst ongenode gast welkom wordt geheten met een status die de persoon zal achtervolgen in het proces van aankomen. Een voortdurend aankomen dat steeds grond is voor monitoring en het vormen van afstand tussen het gastland en het ‘daar’ dat de persoon zal blijven belichamen, het ‘daar’ dat via de procedure een status vormde van toegang. Onder het mom van compassie voert de procedure een dubbele machtsclaim uit. De procedure claimt de macht over het lichaam (en bewegingsvrijheid) van de Ander die ‘ons een verzoek doet’ en daarin wordt er ook een claim op het land en het Zelf gelegd. In het bevragen van de Ander wordt een Zelf bevestigd.
Neokoloniaal
In de praktijken van voorwaardelijke gastvrijheid die we in dit stuk hebben geanalyseerd, claimt de staat het lichaam van de ‘ander’ en een territorium van het ‘zelf’. Door de Ander te claimen als gast via de procedure en via kennisproductie, claimt het ook een Zelf en de plek waar dit zelf thuis is. Gastvrijheid bleek in dit essay een diep ambivalent concept: de Ander is binnen maar wordt nooit echt onderdeel van het Zelf.
De strenge praktijken van de asielprocedure en de reproducerende werking van integratie-monitoring zijn ook neokoloniaal. Via het koloniseren – het detineren, bevragen en het monitoren van lichamen van kleur – zet het witte gastland zichzelf neer als norm waar de Ander zich altijd in een hiërarchische relatie toe moet verhouden. De Ander wordt voortdurend gemonitord waardoor het echt aankomen en het onderdeel worden van de onzichtbare norm oneindig wordt uitgesteld. Generaties lang wordt de ander tot Ander gemaakt in een gespannen relatie met het witte gastland.
Deze vormen van voorwaardelijke gastvrijheid zijn dus een manier om niet over het Zelf na te denken want de Ander is het probleem en daar zorgen wij – het gastland – voor. Gastvrijheid behelst een machtsclaim op Andere lichamen, op witheid en territorialiteit. Deze condities en praktijken van gastvrijheid zijn onderdeel van de ingewikkelde en uitgebreide infrastructuur waarmee op routineuze wijze ingegrepen wordt op de beweging en op de levens van hen die zo steeds weer tot Ander worden gemaakt.
Literatuur
• Berlant, L. (2004), Compassion: The Culture and Politics of an Emotion. Londen: Routledge.
• Bhabha, H. K. (1994), The location of culture. Londen: Routledge.
• Boersma, S. (2019), Dissociating Society: Knowledge, Affect and Performativity in immigrant integration monitoring. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
• El-Tayeb, F. (2011), European others: queering ethnicity in postnational Europe. University of Minnesota.
• Fabian, J. (2014), Time and the other: How anthropology makes its object. New York: Columbia
University Press.
• Hertoghs, M. (2019), Intensities of the State: An ethnography of intimacy and suspicion in Dutch asylum procedures. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
• Nussbaum, M. C. (2003), Upheavals of Thought: The Intelligence of Emotions. New York: Cambridge University Press.
• Sontag, S. (2003), Regarding the Pain of Others. New York: Farrar, Straus and Giroux.
• Stoler, A.L. (2009), Along the archival grain: Epistemic anxieties and colonial common sense. Princeton: Prinston University Press.
• Wekker, G. (2016), White innocence: Paradoxes of colonialism and race. Durham: Duke University Press.