De utopie van Thomas More
Was de utopie van Thomas More wel zo utopisch? Of eerder een voorloper van de totalitaire samenleving waarin de grote Engelse denker zelf ook niet wilde leven?
Daar stond hij, hij kon niet anders. Het was maandag 13 april 1534, de dag na Beloken Pasen. Sir Thomas More, 56 jaar oud, staatsman in ruste, stond in Lambeth Palace tegenover zijn ondervragers: Thomas Cromwell, de rechterhand van de koning; Thomas Cranmer, sinds anderhalf jaar aartsbisschop van Canterbury, de bewoner dus; Thomas Audeley, zijn eigen opvolger als kanselier; alsmede William Benson, de abt van Westminster. Vierenveertig jaar eerder, in 1490, als jongetje van twaalf dat net de Latijnse school voltooid had, had hij de treden van de aartsbisschoppelijke residentie voor het eerst beklommen. Twee jaar had hij John Morton, als Lord Chancellor ook al een ambtsvoorganger van hem, als page gediend, voor hij op zijn veertiende in Oxford de klassieke letteren (het trivium van taalkunde, logica, retorica) ging bestuderen.
De vorige dag had hij de oproep gekregen, nadat hij in St. Paul’s Cathedral de mis had bijgewoond. Die ochtend had hij persoonlijk voor de laatste keer de poort van zijn grote villa in Chelsea achter zich dichtgetrokken en zich door zijn bedienden over de Theems naar de zuidoever laten roeien.
De vraag was simpel: of hij even de eed op de troonopvolging wilde afleggen. Dan kon hij als vrij man linea recta naar huis terugkeren en van een vredige oude dag als geleerde genieten, het ene boek na het andere schrijvend. Maar zijn geweten verbood het hem. Hij vroeg om de tekst van de wet en vergeleek die nauwgezet met de bewoordingen van de eed. Zijn conclusie was helder: hij kon niet anders dan nee zeggen.
Verdoemenis
Anderen wilde hij niet veroordelen, verklaarde More, maar wat hemzelf betreft dwong zijn geweten hem de eed te weigeren, omdat hij anders zijn ziel zou blootstellen aan ‘het gevaar van de eeuwige verdoemenis’. Net als bij Maarten Luther, zijn grote tegenstander, tegen wie hij al in 1523 zijn honderden bladzijden tellende Responsio ad Lutherum, vol felle uithalen, had geschreven, was het geweten in Mores ogen geen strikt individueel gegeven, maar een objectieve maatstaf. Lag die bij Luther naar nieuwe opvatting in het Schriftwoord, voor More lag die in de traditie en het gezag van de kerk van Rome, die het gehele christelijke Europa omvatte. De kerk kon nooit nationaal beperkt worden.