Elke politieke partij heeft een eigen wetenschappelijk bureau. Maar in hoeverre kloppen de onderzoeksresultaten van die bureaus? Het lijkt erop dat partij-ideologie boven de wetenschappelijke methode wordt gesteld, schrijven Herman de Recht en Hans Dooremalen.
In 1788 was de Franse staat bankroet en heerste er hongersnood in Frankrijk. De wens om van de honger af te komen was een van de oorzaken van de Franse Revolutie van 1789, maar de vraag is of het na die revolutie nu zoveel beter was. De Franse filosoof Auguste Comte (1798-1857) schrijft over de situatie in zijn land na de revolutie: ‘De ellende van het volk is groot in Parijs, het brood is erg duur en er is niet genoeg; elk ogenblik ontmoet je arbeiders zonder brood en zonder werk; en daarbij zie je een luxe, een luxe!’ (Comte1979 [1844]: 7). Comte constateerde dat er geen politieke consensus was over hoe men de problematiek van maatschappelijke ongelijkheid kon oplossen, zodat bijvoorbeeld niemand honger hoefde te lijden, terwijl er volgens hem wel degelijk een methode is om tot consensus te komen: de wetenschappelijke methode. Als we die methode nu ook eens bij sociale problemen zouden gebruiken, dan moeten we die toch op kunnen lossen.
Comtes visie op wetenschap en samenleving kreeg de algemene naam ‘positivisme’, en dit positivistische gedachtegoed vinden we in onze samenleving nog steeds terug. Niet alleen heb-ben we nu wetenschappen zoals de sociologie, waarin gezocht wordt naar de wetten van de menselijke samenleving, maar is het positivisme ook te herkennen in het feit dat alle politieke partijen in Nederland gefaciliteerd worden door hun eigen wetenschappelijke instituut. Wij denken dat Comte gelijk had. Nuances negerend willen we in dit artikel vasthouden aan het idee dat iedereen die de wetenschappelijke methode gebruikt, tot dezelfde opvattingen over de wereld moet komen. Met andere woorden: het gebruik van de wetenschappelijke methode leidt tot intersubjectief inzicht in de wereld. De methode leidt tot consensus. Gegeven dat dit zo is, is het dan niet vreemd dat de verschillende politieke partijen verschillende feitelijke opvat-tingen hebben over dezelfde kwestie? Zouden de politieke partijen, als hun wetenschappelijke bureaus daadwerkelijk wetenschappelijk zijn, niet allemaal tot dezelfde feitelijke conclusies moeten komen?
Om deze vragen te beantwoorden, moeten we eerst weten hoe we wetenschap van pseudo-wetenschap kunnen onderscheiden. Daarna kunnen we aan de hand van een gevalsstudie bekij-ken of de verschillende wetenschappelijke bureaus de wetenschappelijke methode eigenlijk wel serieus nemen. De gevalsstudie de we bekijken is die van genetisch gemanipuleerde organismen (GGO’s). We zullen zien dat de verschillende partijen hier verschillende feitelijke conclusies trekken, terwijl er wetenschappelijke consensus is over de aard en risico’s van GGO’s. Dit is een sterke indicatie dat de bureaus achter die politieke partijen de partij-ideologie laten prevaleren boven de wetenschappelijke methode. Willen we onze samenleving zo goed mogelijk inrichten, dan zullen ook politici de wetenschappelijke methode serieuzer moeten nemen.
ZEEGROENE ZWANEN
Voordat iets wetenschap is, of iemand wetenschapper, moet er aan bepaalde eisen voldaan worden. Wetenschap moet te onderscheiden zijn van pseudowetenschap. In ons boek Wat een onzin! geven we twaalf demarcatiecriteria, gebaseerd op een flink aantal wetenschapsfilosofische ideeën. In dit korte artikel beperken we ons tot de drie belangrijkste criteria: waarachtigheid, fal-sifieerbaarheid, en werken binnen een progressief onderzoeksprogramma.
Wetenschappers zijn waarachtig: ze denken dat wat ze vertellen, juist is. Dit houdt in dat opzettelijk onwaarheden vertellen volstrekt onwetenschappelijk is en daarmee in de wetenschap volstrekt onaanvaardbaar; denk hier bijvoorbeeld aan Diederik Stapel die ‘empirische data’ ver-zon (Levelt 2012). Dit geldt ook voor de politiek. Vanzelfsprekend zal een politicus de kiezers wil-len overtuigen van zijn gelijk, maar in dat overtuigingsproces mag hij niet liegen. En ook later wanneer politici gekozen of benoemd zijn, eisen we waarachtigheid van politici. Een politicus die in alle oprechtheid iets vertelt wat later onwaar blijkt te zijn, kan zijn woorden terugnemen en aanblijven. Echter, diegenen die opzettelijk liegen, dienen de politiek te verlaten. Meer in het algemeen is fact free politics uit den boze.
De wetenschapsfilosoof Imre Lakatos (1922-1974) heeft benadrukt dat wetenschap altijd met progressieve onderzoeksprogramma’s werkt. Simpel gezegd bestaat zo’n onderzoeksprogramma uit enerzijds een cluster van in principe te falsifiëren beweringen waaraan zolang mogelijk vast gehouden wordt (een harde kern), en anderzijds een veranderende set van falsifieerbare, infor-matieve hypotheses die voortdurend op het spel worden gezet door ze streng empirisch te toet-sen (een beschermingsgordel). In veel gevallen wordt zo’n beschermingsgordel-hypothese ook daadwerkelijk gefalsifieerd.
Het neodarwinistische onderzoeksprogramma (NDOP) is natuurlijk niet onwetenschappelijk met bijvoorbeeld de weerlegging van de hypothese ‘alle zwanen zijn wit’ door de vondst van één zeegroene zwaan. Binnen een progressief onderzoeksprogramma moet het echter wel regelmatig zo zijn dat falsifieerbare, informatieve hypotheses bevestigd worden. Een programma waarbij keer op keer de voorspellingen niet uitkomen, noemt Lakatos degeneratief. Zo’n degeneratief onderzoeksprogramma dient men op te geven. Doet men dat niet, dan is men een pseudoweten schapper. Het waarachtige onderzoeksprogramma van de astrologie bevat weliswaar falsifieer-bare uitspraken, maar is tegelijkertijd degeneratief, en dus een pseudowetenschap.
Een belangrijke consequentie van het feit dat wetenschappers in een onderzoeksprogramma werken, is dat ze samenwerken. Wetenschappers kijken naar wat andere wetenschappers in hun vakgebied ontdekt hebben en wat de implicaties zijn. Als een bioloog een zeegroene zwaan gevonden zegt te hebben, dan zullen andere onderzoekers checken of dat inderdaad zo is. Is het wel een zwaan? Is de zwaan inderdaad zeegroen? Als het zo is, dan zullen ze daar allemaal de conclusie aan verbinden dat blijkbaar niet alle zwanen wit zijn. Als er dan ergens toch nog een bioloog is die zegt dat alle zwanen wit zijn, dan heeft hij het eenvoudigweg mis. Het kan misschien zo zijn dat hij nog niet op de hoogte is van de ontdekking van zeegroene zwanen, maar hij zou dat wel moeten zijn (het is zijn ‘epistemische plicht’). Samenvattend mogen we van wetenschappers verwachten dat ze waarachtige, falsifieerbare uitspraken doen die deel uit maken van een progressief onderzoeksprogramma.
Als iemand beweert wetenschapper te zijn, dan heeft hij zich zo goed mogelijk te laten infor-meren. Dit is niet altijd even eenvoudig, want mensen hebben allerlei biases: neigingen om op een snelle, maar niet weldoordachte manier tot conclusies te komen over de wereld. De Britse filosoof en wetenschapper Francis Bacon (1561-1626) heeft ons – zonder de moderne term te gebruiken natuurlijk – al gewezen op het feit dat mensen zo in elkaar zitten dat ze allerlei cognitieve mechanismen bezitten die de kennisverwerving bemoeilijken. Een van die biases is de confirma-tion bias of het confirmatie-vooroordeel: de onbewuste neiging om bevestigingen te zoeken voor onze opvattingen en falsificaties te negeren. De opgave is nu te erkennen dat we bepaalde biases hebben, om vervolgens de samenleving zo in te richten dat we voorkomen dat we snelle, ondoor-dachte, onjuiste conclusies trekken. Binnen de wetenschap kunnen we proberen om bijvoorbeeld aan de confirmation bias te ontkomen door samen te werken en alle onderzoeken te publiceren, juist ook die onderzoeken die laten zien dat een bepaalde hypothese niet juist is, of een bepaald experimenteel resultaat niet herhaald kan worden onder dezelfde omstandigheden. Alleen zo achterhalen we de feiten en alleen dan komen we tot consensus over hoe de wereld in elkaar zit.
Comte had gelijk: wetenschap leidt tot consensus en het zou wenselijk zijn dat we overal waar dissensus optreedt wetenschap gebruiken. Politieke partijen hebben allemaal hun weten-schapsbureau achter zich. Hoe kan het dan dat er over zoveel onderwerpen dissensus is? Een van die onderwerpen is het gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen in onze voedsel-productie.
GENETISCH GEMANIPULEERD
Veel burgers maken zich zorgen om GGO’s, genetisch gemanipuleerde organismen. De belang-rijkste zorgen betreffen de eigen gezondheid en de bedreiging van de biodiversiteit. In de laatste verkiezingsprogramma’s – die van 2012 – hadden sommige politieke partijen dan ook hun visie op GGO’s opgenomen. De kiezer die zich goed wil laten informeren over waar de verschil-lende politieke partijen voor staan, zal de verkiezingsprogramma’s zelf bekijken. Als we die pro-gramma’s bekijken, dan zien we drie groepen van partijen. Er is een groep die geen visie heeft opgenomen in het program, er is een kleine groep partijen die – onder voorwaarden – voor GGO’s is (CDA, CU en VVD) en er is een kleine groep tegen (GroenLinks, PvdD en SGP).
Alle partijen die een visie op het gebruik van GGO’s in hun programma opgenomen hebben, geven aan dat er risico’s aan kleven, met name risico’s met betrekking tot de biodiversiteit en de gezondheid van mensen. Alleen de PvdD zegt daar in haar programma wat meer over. Het zou voor genetisch gemanipuleerde dieren ernstig leed met zich meebrengen. Geen van de partijen legt in de verkiezingsprogramma’s uit wat die mogelijke bedreigingen voor biodiversiteit of de gezondheid van mensen inhouden – de lezers moeten dit blijkbaar zonder verdere uitleg begrijpen. Een kiezer die wil weten wat de risico’s volgens de politieke partijen precies zijn, moet zich wenden tot de wetenschappelijke bureaus van die partijen.
Wat betekent het te zeggen dat de biodiversiteit bedreigd wordt of dat er gezondheidsri-sico’s zitten aan GGO’s? Is het inderdaad zo dat die biodiversiteit bedreigd wordt en dat GGO’s gevaarlijk zijn voor mensen? En zo ja, hoe groot zijn dan de risico’s? Dit zijn geen eenvoudig te beantwoorden vragen en we zouden dus verwachten dat de politieke partijen, via hun weten-schappelijke bureaus, naar wetenschappelijk onderzoek verwijzen. Je zou verwachten dat poli-tieke partijen op hun websites de burgers op een waarachtige wijze voorlichten. Niet alleen over standpunten, maar vooral ook over de argumentatie van hun standpunten; niet in de laatste plaats omdat het voor burgers toch al vreselijk moeilijk is om in een complexe democratische politieke arena als de onze betrouwbare informatie in te winnen.
Het is ronduit teleurstellend wat men op de websites van politieke partijen en hun weten-schappelijke bureaus in dit geval aantreft. Feitelijk is er geen enkele partij te vinden die op een degelijke, wetenschappelijke manier aangeeft wat de risico’s van GGO’s inhouden en hoe groot die risico’s zijn. We vinden vrijwel uitsluitend herhalingen van opvattingen uit verkiezings programma’s. Alleen op de website van de Nicolaas G. Pierson Foundation, het wetenschappe-lijk bureau achter de PvdD, vinden we een kort opinieartikel van Natasha Oerlemans en Niko Koffeman met daarin één alinea met verwijzingen naar wetenschappelijk onderzoek:
‘Uit Engels onderzoek blijkt dat gentech-koolzaad schadelijke effecten heeft op de natuur. Oostenrijkse onderzoekers toonden aan dat muizen ziek worden van gemanipuleerd voedsel. In de besluitvorming van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel wordt desondanks nog steeds blind gevaren op de gentechbeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA). Langetermijneffecten op het ecosysteem zijn echter niet meegenomen in die beoordeling. Ook zijn de risicobeoordelingen vooral gebaseerd op de gegevens van de gentechbedrijven zelf.’ (Oerlemans en Koffeman 2009)
De PvdD verwijst hier naar drie wetenschappelijke onderzoeken. Zeker bij de eerste twee onderzoeken is het onduidelijk om welke het gaat. De verwijzing naar de wetenschappers, het onderzoeksinstituut en waar ze hun bevindingen gepubliceerd hebben, ontbreken simpelweg. Ook is het onduidelijk wat nu precies die bevindingen zijn. Wat zijn de schadelijke effecten van gentech-koolzaad op de natuur? Wat wordt hier met ‘de natuur’ bedoeld? En hoeveel muizen zijn er in totaal ziek geworden in al het onderzoek waarin ze gemanipuleerd voedsel aten? Als een partij niet aangeeft wat de precieze bron is, dan kan de kiezer niets controleren. En erger: het zou zomaar het geval kunnen zijn dat hier sprake is van confirmation bias.
GEEN WETENSCHAP, MAAR OPINIE
Het beste dat politieke partijen en hun ‘wetenschappelijke bureaus’ kunnen doen, is zien wat de consensus is onder wetenschappers. Kijk naar wat onafhankelijk onderzoek uitwijst. Is er geen consensus, dan dien je je oordeel op te schorten en resultaten van vervolgonderzoek af te wachten. Om te zien of er consensus is, is op zoek gaan naar review articles – overzichtsartikelen waarin heel veel recent onderzoek gebundeld is – het handigst. Die zijn voor de leek vaak niet te vinden, omdat die meestal in dure specialistische tijdschriften staan. Universiteiten en andere wetenschappelijke instituten hebben daar vaak wel toegang toe.
De PvdD geeft geen enkel detail van de onderzoeken van de onafhankelijke EFSA. De bevin-dingen van de EFSA komen niet overeen met de opvattingen van de PvdD. De PvdD verwijt de EFSA de langetermijneffecten op het ecosy-steem niet meegenomen te
hebben in hun studies en betwijfelt de facto de onafhankelijkheid van de EFSA door te zeggen dat de bevindingen van de EFSA gebaseerd zijn op de data die ze van de belanghebbende gentechbedrijven hebben. Indien de PvdD serieus meent dat dit onder-zoek niet onafhankelijk en objectief is, had ze naar reviews moeten zoeken uit een bron die ze wel vertrouwt en het niet moeten laten bij twee vage onderzoeken die de opinie van de PvdD bevestigen. Dit riekt zeer naar confirmation bias. De twee kleinschalige onderzoeken worden aangehaald om het gelijk te ondersteunen, het grote onderzoek dat het tegendeel bewijst wordt afgedaan met een conspiracy theory-argument: het is geen onafhankelijk onderzoek, want ‘de tegenpartij zit erachter’. Beschuldigingen vragen om verwijzingen naar publiekelijk toegankelijk feitenmateriaal, en dat ontbreekt.
Zo bezien doen de politieke partijen en hun wetenschappelijke bureaus dus nauwelijks uit-spraken die het label ‘wetenschappelijk’ verdienen, komen ze niet verder dan het formuleren van hun opinie en laten ze de kiezer raden naar de wetenschappelijke argumenten. Het posi-tivistische gedachtengoed dat alle partijen onderschrijven, aangezien ze allemaal een weten-schappelijk bureau hebben, lijkt enkel in naam onderschreven te worden en niet in de praktijk.
Wat laat het wetenschappelijk onderzoek zien? Welnu, het Lakatosiaanse, progressieve neodarwinistische onderzoeksprogramma (NDOP), waarin ondermeer onderzoek wordt gedaan naar gene flow (de beweging van genen, gameten, individuen of groepen van individuen van één populatie naar een andere, zowel in ruimte als in tijd) publiceert vele resultaten. Een van de replieken van wetenschappers uit het NDOP aan het adres van criticasters van GGO’s is dat er welbeschouwd geen bewijsmateriaal is dat er concrete gezondheidsgevaren of biodiversiteits-gevaren zijn (Alberts e.a. 2013). Waaruit leiden deze criticasters dan af dat er wel gevaren kleven aan het gebruik van GGO’s?
Men neme een recent review article van wetenschappers (Nicolia e.a. 2013). In dat stuk worden de verschillende gevaren duidelijk benoemd, zoals gezondheidsrisico’s en het mogelijke nega-tieve effect op de populatie van soorten die niet het doel zijn van de genetisch gemanipuleerde gewassen. Er blijkt geen bewijs voor het optreden van die gevaren: ‘We kunnen concluderen dat in het wetenschappelijk onderzoek dat tot nu toe is uitgevoerd, geen significant risico is ont-dekt dat direct verbonden is aan het gebruik van genetisch gemanipuleerde gewassen’ (idem: 8). Zij sluiten daarmee aan bij een eerder groot onderzoek waarvan de belangrijkste conclusie is dat GGO’s niet gevaarlijker zijn dan de meer conventionele manieren van plantveredeling (Europese Commissie 2010). Politieke partijen en hun bureaus zullen recente wetenschappelijke gegevens moeten gebruiken om hun standpunt ten aanzien van het gebruik van GGO’s nader te beargumenteren, anders bevinden we ons in het verboden gebied van fact free politics.
BELANGRIJKE BESLISSINGEN
We hebben ons in dit artikel gericht op politieke visies op GGO’s, maar we hadden ook een ander onderwerp kunnen kiezen. De wetenschappelijke onderbouwing van standpunten van politieke partijen is te vaak afwezig. Hierdoor is het te begrijpen dat er geen consensus is onder politieke partijen over onderwerpen waarover intussen toch voldoende wetenschappelijke gegevens voorhanden zijn om juist wel tot consensus te komen. Die wetenschappelijke consen-sus wordt simpelweg genegeerd, ondanks de door burgers gefinancierde ‘wetenschappelijke bureaus’ van politieke partijen. We vermoeden dat confirmation bias hier een belangrijke rol speelt. Milieupartijen als GroenLinks en PvdD zullen de nauwelijks te onderdrukken neiging hebben om GGO’s te zien als heel erg risicovol, ondanks dat de wetenschap laat zien dat die risico’s heel klein zijn.
We moeten niet toestaan dat wetenschappelijke gegevens genegeerd worden en partijen hun verkiezingsprogramma’s fact free opstellen. Het zou beter zijn om in dit opzicht een meer meri-tocratische overheid te hebben, waarbij de belangrijke beslissingen – zoals die over ons voedsel en onze leefomgeving – genomen worden op basis van de beste expertise die we hebben. Hoe dan ook: hoe groter ons besef van de aard en de reikwijdte van wetenschap, hoe beter we als kiezers kunnen bepalen wat werkelijk intelligent beleid is, gegeven nastrevenswaardige doelen.
LITERATUUR
- Alberts, B. e.a. (2013), Standing up for GMO’s. Science, 341: 1320.
- Comte, A. (1979 [1844]), Het positieve denken. Meppel etc.: Boom.
- Dooremalen, H., H. de Regt en M. Schouten (2015 [2007]), Exploring humans: Philosophy of science for the social sciences: A historical introduction. Amsterdam: Boom.
- Europese Commissie (2010), A decade of EU-funded GMO research. https://ec.europa.eu/research/ biosociety/pdf/a_decade_of_eu-funded_gmo_research.pdf
- Goldman, A. (2001), Experts: which ones should you trust?. Philosophy and Phenomenological Research, dl. 63, 1: 85-110.
- Kitcher, P. (2006), Public knowledge and the difficulties of democracy. Social Research, dl. 73, 4: 1205-1224.
- Lakatos, I. (1965), Falsification and the methodology of scientific research programmes. In: I. Lakatos & A. Musgrave (red.), Criticism and the growth of knowledge. Cambridge: Cambridge University Press, 91-196.
- Levelt, W.J.M. (red.) (2012), Falende wetenschap: de frauduleuze onderzoekspraktijken van
- sociaal-psycholoog Diederik Stapel. Geraadpleegd 29 april 2016: https://www.tilburguniversity.edu/ upload/197af18c-b432-442a-9449-ef04890ed936_eindrapport.pdf.
- Oerlemans, N. en N. Koffeman (2009), Opinieartikel: Gentech is paard van Troje binnenhalen. Nicolaas wetenschap G. Pierson Foundation.
- Nicolia, A., A. Manzo, F. Veronesi en D. Rosellini (2013), An overview of the last 10 years of genetically engineered crop safety research. Critical reviews in biotechnology, early online: 1-12.
- Pielke, R.A. Jr. (2007), The honest broker. Making sense of science in policy and politics. Cambridge: Cambridge University Press.
- Popper, K.R. (1997 [1963]), De groei van kennis. Amsterdam: Boom.
- Regt, H. de en R. Engelfriet (2006), Verkeerd verbonden! Hoe Nederland verzuimt problemen op te lossen. Eindhoven: Pepijn.
- Regt, H. de en H. Dooremalen (2008), Wat een Onzin! Wetenschap en het paranormale. Amsterdam: Boom.
- Regt, H. de en H. Dooremalen (2015), Het snapgevoel. Hoe de illusie van begrip ons denken gijzelt. Amsterdam: Boom.
- Regt, H. de en H. Dooremalen (2016), Voorbij de zuilen van Hercules. In: F. Bacon, Novum Organum. Amsterdam: Boom, 309-337.
- Rabesandratana, T. (2015), European Commission to appoint seven to new high-level science advice panel. DOI: 10.1126/science.aac458.
- Wilsdon, J. en R. Doubleday (2015). Future directions for scientific advice in Europe. Cambridge: Centre for Science and Policy.