Hans-Georg Gadamer voerde jarenlang strijd met twee vaders. Zijn autoritaire biologische vader Johannes en zijn niet minder autoritaire geestelijke vader Martin Heidegger. Volgens de laatste had hij “geen benul” van de filosofie. Om dan maar leraar Grieks te worden stortte Gadamer zich op de studie klassieke filologie. Wat een afgang leek, bleek later een zeer verstandige zet. Hij werd gerehabiliteerd door Heidegger en zijn hoofdwerk Wahrheit und Methode groeide al tijdens zijn leven uit tot een klassieker.
“Mijn invloed in deze wereld is minimaal’’, zei Hans-Georg Gadamer in 1993 in een interview. “Ik ben een levend anachronisme, omdat ik er eigenlijk niet meer bij hoor en er toch nog bij ben.” Gadamer werd in vele herdenkingsartikelen om zijn bescheidenheid en mildheid geprezen, nadat hij 13 maart jongstleden op 102-jarige leeftijd in Heidelberg was overleden. Die bescheidenheid lag geheel in de lijn van zijn filosofische hermeneutiek (de kunst van het interpreteren, van het Griekse hermeneuein), waarin het mogelijk gelijk van de ander het uitgangspunt vormt. Toch moet het hem veel genoegen gedaan hebben dat gedurende de laatste twintig jaar van zijn leven zijn hoofdwerk Wahrheit und Methode de status van een klassieker kreeg. Geleidelijk drong het besef tot de wereld door dat Gadamer eigenhandig de negentiende-eeuwse hermeneutische traditie had omgezet in een grondslagenleer voor de geesteswetenschappen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees