Home Kweekvlees en onze verantwoordelijkheid

Kweekvlees en onze verantwoordelijkheid

Door Cor van der Weele op 28 mei 2019

Kweekvlees en onze verantwoordelijkheid
Cover van 02-2019
02-2019 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Als kweekvlees op de markt komt, hebben we dan de ethische verantwoordelijkheid om dat te verkiezen boven vlees? Zo ja, zouden we dat dan ook doen? Cor van der Weele onderzoekt de obstakels die ons verhinderen om voor een verantwoordelijke samenleving te kiezen.

We moeten minder vlees eten, daarvan zijn steeds meer mensen zich bewust. Maar als samenleving doen we het nog nauwelijks. Onze hoge vleesconsumptie daalde een tijdje licht, maar blijft nu alweer een aantal jaar min of meer gelijk. Méér vlees eten was iets dat we ons gemakkelijker lieten zeggen. Na de Tweede Wereldoorlog begon het vlees eten toe te nemen, actief gestimuleerd door de overheid (‘Vlees mevrouw, u weet wel waarom’). Tegen de akelige gevolgen van de steeds industriëler wordende vleesproductie voor dieren werd al in de jaren zestig protest aangetekend (Harrison 1964) en peulvruchten werden aanbevolen als een uitstekend alternatief (Lappé 1971). Maar naarmate de wereld rijker werd (en wordt), bleef (en blijft) de mondiale vleesconsumptie stijgen en de peulvruchtenconsumptie dalen. Ook plantaardige vleesimitaties kwamen niet echt van de grond; volgens veel consumenten leken ze gewoon niet genoeg op vlees.

Als idee bestond kweekvlees al rond 1930. Zolang vlees niet problematisch leek, werd dat idee echter niet serieus genomen. Maar omdat de problemen rond vlees zijn blijven toenemen, kon kweekvlees rond de eeuwwisseling ineens de ultieme oplossing lijken. In vergelijking met plantaardige alternatieven is het bijzondere van kweekvlees dat het van dierlijke cellen wordt gemaakt. Je kunt daarom met meer recht zeggen dat het ‘echt’ vlees is. Het basisidee van kweekvlees is om vanuit dierlijke cellen met behulp van weefselkweektechnieken spierweefsel (vlees) te laten groeien – genetische modificatie is daarbij niet nodig. Omdat het afnemen van cellen relatief onschuldig is, vervallen de belangrijkste nadelen van vlees voor landbouwdieren. In een aantal opzichten belooft kweekvlees ook meer duurzaamheid: minder broeikasgassen, minder water- en landgebruik. Dat laatste vooral omdat er met minder vee ook minder land nodig zal zijn voor het verbouwen van veevoer. Dit vooruitzicht is ook van groot belang voor wilde dieren, waarvoor steeds kleinere stukken van de Aarde zijn overgebleven.

Kweekvlees maken is nog altijd meer een uitdaging dan een realiteit, maar er zijn steeds meer bedrijven mee bezig en het moment dat er producten op de markt zullen verschijnen komt dichterbij. Laten we even aannemen dat kweekvlees, als het op de markt komt, zijn diervriendelijke en duurzame beloftes waarmaakt, en dat het ook nog lekker en betaalbaar is. We zouden de normatieve vraag kunnen stellen of er dan niet een verantwoordelijkheid ontstaat om het te verkiezen boven vlees, of in ieder geval boven vlees uit de intensieve veehouderij. Ik wil in dit artikel empirische obstakels verkennen op de weg naar deze (en soortgelijke) verantwoordelijke keuzen, en hoe we die obstakels kunnen begrijpen en aanpakken. Het burger-consument-onderscheid biedt een eerste begripskader, de moeilijkheid van omgaan met ambivalenties een volgend. Een meer verantwoordelijke samenleving, zo zal ik betogen, vereist op allerlei niveaus meer vaardigheden in het omgaan met ambivalentie.

Burger of consument?

Westerse samenlevingen zijn afgelopen eeuw in twee golven veranderd in consumentensamenlevingen. Eerst kwamen er basale, eenvormige massaproducten op de markt (auto’s, wasmachines, stofzuigers, koelkasten en tv’s) met aanvankelijk soms lange levertijden; productie was nog een beperkende factor. Vanaf de jaren zeventig ging de consumptiemaatschappij een nieuwe fase in met steeds meer differentiatie en keuze, zodat we onze levensstijl nu in grote mate kunnen vormgeven via onze keuzen als consument. Sindsdien is de spanning tussen mensen als consument en als burger een thema geworden. In de analyse van dit onderscheid is het vertrekpunt dat we als burger deel van een politieke gemeenschap zijn en medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van de samenleving. Burgerschap vraagt om de discipline ook beslissingen te accepteren die afwijken van wat je zelf wilt. Als consument hebben we vooral individuele keuzevrijheid en zijn we vooral op onze eigen belangen gericht, als burger hebben we ook rekening te houden met de belangen van anderen.

De (hyper)consumptiemaatschappij heeft moreel geen goede reputatie: we willen almaar meer en gedragen ons als verwende kinderen, zo luidt de kritiek (Barber 2008). De rol van consument is bovendien zoveel comfortabeler dan de rol van burger, dat onze burgerdeugden in het nauw raken: ook in de politiek gedragen mensen zich steeds meer als consumenten. Gaandeweg is er een tegenstelling ontstaan tussen de altruïstische burger en de egoïstische consument; het burger-consumentonderscheid lijkt soms wel een kapstok te zijn geworden voor het onderscheid tussen goed en kwaad. Daarmee zouden we kunnen vergeten dat we bij alles wat we doen complexe wezens zijn, met nog wel meer dan twee zielen in onze borst. De spanning tussen onze rol als burger en die als consument is herkenbaar en biedt ook voor vragen rond verantwoordelijkheid een kader, maar we moeten ons ook blijven afvragen wat dit onderscheid misschien níet goed in beeld brengt.

Laten we eerst bekijken wat we wél zien als we het burger-consumentonderscheid hanteren. Er zijn veel kwesties waar we zowel in onze rol als burger als in die van consument mee te maken hebben. Vlees is er één van. Informatie over de nadelige gevolgen van vlees voor dieren, voor milieu en klimaat en zelfs voor gezondheid is op steeds meer plaatsen overvloedig aanwezig. Veel mensen zijn zich geleidelijk van die nadelige gevolgen bewust geraakt, of min of meer bewust, en veel mensen zeggen diervriendelijkheid en duurzaamheid belangrijk te vinden. Toch gedragen velen zich daar als consument niet naar. Consumentenonderzoek heeft keer op keer een kloof geconstateerd tussen attitude en gedrag. Het burger-consumentonderscheid biedt hier een verklaring: als burger hebben we allerlei mooie (altruïstische) waarden, maar als consument kiezen we (egoïstisch) voor lekker en goedkoop. Dit leidt gemakkelijk tot een cynisch mensbeeld: als puntje bij paaltje komt – namelijk in de supermarkt – laten we ons egoïstische ware zelf zien. De consument die zich wél laat leiden door bredere waarden en verantwoord wil consumeren (ook wel de burger-consument genoemd, dat wil zeggen een consument met burgerzin) is een enigszins hoopvolle mogelijkheid tot synthese. Zo’n consument wordt bijvoorbeeld flexitariër of koopt biologisch vlees. Maar de gezamenlijke invloed van burger-consumenten blijft in de supermarkt toch almaar tegenvallen.

De cynische conclusies waartoe deze verklaring aanzet, zijn niet helemaal overtuigend. Eén reden is dat onze consumentenmentaliteit, en daarmee ons gedrag in de supermarkt, niet alleen uit onszelf voortkomt. Onze op groei gerichte economie, haar marketing en consumentenideologie, geeft deze mentaliteit mede vorm. Of het nu om vlees gaat of om smartphones, de economie is afhankelijk van steeds toenemende consumptie. Een andere reden is dat eigenbelang geen puur slechte drijfveer is, maar noodzakelijk en legitiem. Omgaan met een flinke verzameling waarden en motieven waar onderlinge spanning tussen bestaat, is voor ieder van ons een hele kunst. We vinden vlees lekker, het hoort erbij, we willen onze familie verwennen, maar we zitten tegelijk in onze maag met de intensieve veehouderij en maken ons zorgen over klimaatverandering. Kortom, we zijn ambivalent over vlees.

Onderzoek leert dat ambivalentie lastig is en onrustig maakt. Zo lastig dat mensen zich er vaak aan proberen te onttrekken. Bijvoorbeeld via ‘strategische onwetendheid’: niet te veel van vlees willen weten, als zelfbescherming tegen de onrust van moeilijke onwelkome keuzen. Het is een niet altijd bewuste manier om verantwoordelijkheid uit de weg te gaan. In consumentenonderzoek kom je dan naar voren als een vleesliefhebber die het allemaal niets kan schelen, maar strategische onwetendheid is niet hetzelfde als onverschilligheid: je keert je van het onderwerp af juist omdat het je wél kan schelen, evenals allerlei dingen die ermee botsen (Onwezen en Van der Weele 2016).

Vanuit normatief-ethisch perspectief is dit ontduiken van verantwoordelijkheid weinig overtuigend, maar onder het oppervlak van het gedrag is er van alles in beweging, en veel mensen zijn zich er vaak ook wel min of meer van bewust dat er iets niet klopt. Eerder dan dat ze als burger en als consument heel verschillende waarden hebben, lijkt het dan plausibel om te zeggen dat ze het moeilijk hebben met ambivalentie en daar in verschillende contexten verschillend mee omgaan. Mensen die zeggen niet te veel van vlees te willen weten, omdat ze het anders niet meer eten, zeggen er soms bij dat ze het prima zouden vinden als vlees duurder werd. Zeggen ze daarmee in feite niet dat ze hulp zouden willen in het prioriteren van hun ‘burgerwaarden’? Dat zou aansluiten bij onderzoek waaruit blijkt dat mensen de waarden die worden geassocieerd met burgers als leidraad meer inspirerend vinden dan de waarden die worden geassocieerd met consumenten (Berglund en Matti 2006).

‘Gewoon vlees’

Het idee van kweekvlees maakt onderdeel uit van het veranderende krachtenveld rond vlees. Vanaf het begin was het niet alleen de vraag welke technische uitdagingen er nog overwonnen moesten worden, maar ook hoe samenlevingen erop zouden reageren. Onderzoek naar die vraag vanuit consumentenperspectief heeft over het algemeen als doel om via vragenlijsten een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de vraag in welke mate individuele consumenten kweekvlees zullen gaan accepteren, en of ze ervoor zullen kiezen om het te eten. Dit zijn lastige vragen voor een nog niet bestaand product; mensen hebben er immers nog geen duidelijk beeld bij. De acceptatie-uitkomsten lopen dan ook enorm uiteen, afhankelijk van hoe bijvoorbeeld de vragen worden gesteld. Wel zijn er tamelijk consistente uitkomsten rond de elementen die in ieder geval van belang zijn: consumenten vinden smaak, prijs en veiligheid van primair belang. Consumentenonderzoeker Arnout Fischer (2018) voegt daar in een overzicht aan toe dat ‘idealistische’ aspecten voor veel consumenten van secundair belang zijn, dat de productie betrouwbaar moet zijn en dat de vrijheid om te kiezen voor regulier vlees moet worden gegarandeerd.

Zelf heb ik me bij het peilen van reacties niet gericht op voorwaarden voor acceptatie, maar probeerde ik beter zicht te krijgen op wat kweekvlees betekent voor gesprekken rond vlees. Door die vraagstelling en door de context waarin het onderzoek plaatsvond (focusgroepen) zou je kunnen zeggen dat we in dit onderzoek mensen vooral meemaakten in hun rol als burgers (Van der Weele en Driessen 2013, 2014). In de focusgroepen die we hielden werd een gesprek over kweekvlees bijna onmiddellijk ook een gesprek over ‘gewoon vlees’. Als iemand bijvoorbeeld zei dat kweekvlees wel erg onnatuurlijk is, was er altijd wel iemand anders die zich afvroeg hoe natuurlijk ‘gewoon vlees’ eigenlijk is. Het gesprek kwam dan op de negatieve kanten van ‘gewoon vlees’, en geleidelijk werden tijdens zo’n gesprek verschuivingen zichtbaar: mensen begonnen te wennen aan het idee van kweekvlees en terwijl dat een beetje gewoner werd, werd ‘gewoon vlees’ een beetje vreemder. Zoals een participant zei: ‘Eigenlijk is het heel raar, we vinden het heel gewoon om beesten te doden, die een leven hebben gehad dat goed was of niet, maar in een beginfase, als het nog helemaal niet de vorm en levenskracht heeft van een levend dier, dan vinden we het gek om het te gaan eten.’

We hadden verwacht dat jonge mensen meer open zouden staan voor kweekvlees dan ouderen maar dat was niet zo. Alle leeftijdsgroepen stonden min of meer welwillend tegenover kweekvlees, vooral op basis van afkeer van de intensieve veehouderij. Opvallend was wel een leeftijdsverschil in de benadering van het onderwerp. Jonge mensen (15-22 jaar) vroegen zich vooral af of ze het zouden eten (antwoord: ja, als het niet te duur is en precies hetzelfde smaakt als een gewone hamburger) en stelden zich daarmee vooral als potentiële consument op. Ouderen (45-85 jaar) namen meer afstand en dachten eerder na over de rol van kweekvlees in de samenleving – meer een burgerrol, zou je kunnen zeggen. Daarnaast waren ze negatiever dan jongeren over vlees. Ze beschreven bijvoorbeeld dat de kwaliteit van vlees is gedaald naarmate de kwantiteit toenam, en ze realiseerden zich dat ze als consument deel waren van het probleem: ‘Ik vind vlees veel te lekker’. Maar ze hadden ook veel meer ervaring met veranderingen in hun dieet. Margarine, pasta en kiwi waren in het begin ook vreemd, merkten ze op, mensen wennen aan alles. Vanuit dit bredere en meer historische perspectief was hun vraag dus niet primair of ze het zelf zouden eten, maar leken ze in kweekvlees mogelijkheden te zoeken voor maatschappelijke verandering: ‘McDonalds zou dit moeten doen’.

Reflecterend op de vele ambivalenties (tegenstrijdige waarderingen) en ambiguïteiten (on-zekere betekenissen) in de focusgroepen kwamen we tot de conclusie dat dergelijke tekenen van spanning en onzekerheid belangrijke en onvermijdelijke elementen zijn in perioden van verandering. Ze zorgen niet voor onmiddellijke gedragsverandering, maar ze leiden wel tot veel activiteit ‘onder het oppervlak’: wat normaal was verliest zijn vanzelfsprekendheid en lijkt niet meer zonder meer goed, zonder dat al duidelijk is waar het dan wel heen moet. In perioden van grote verandering is het dan ook niet zinvol om morele activiteit alleen maar te zoeken in keuzen tussen duidelijke alternatieven (Van der Weele en Driessen 2014, Van der Weele 2018).

Vrijheid en verantwoordelijkheid

Verantwoordelijkheid nemen houdt in dat je rekening houdt met de gevolgen van je gedrag en dat je negatieve gevolgen voor anderen zoveel mogelijk probeert te vermijden. Dat geldt voor iedereen op alle niveaus, dus het is plausibel om te zeggen dat de verantwoordelijkheid voor een duurzame en diervriendelijke samenleving een gedeelde verantwoordelijkheid is: van politici, burgers, bestuurders, vaders, moeders, consumenten, producenten…van iedereen die ermee te maken heeft, waarbij iedereen naar vermogen zou moeten bijdragen. Verantwoord consumeren staat dan niet haaks op wat het betekent consument te zijn, maar houdt in dat je probeert te consumeren met zo weinig mogelijk negatieve gevolgen voor anderen (Schlaile e.a. 2018).

De laatste jaren nemen de mogelijkheden om dat te doen toe: verantwoorde producten verschijnen in steeds grotere variatie op de markt. Er zijn bijvoorbeeld plantaardige imitaties van kip en tonijn op de markt die door proevers niet van dierlijke producten kunnen worden onderscheiden. Over een paar jaar komen daar waarschijnlijk kweekvleesproducten bij. Daarmee komen we terug bij de vraag die ik aan het begin suggereerde. Als die producten ‘prima’ zijn (lekker, betaalbaar, gezond), lijkt het dan niet helder dat we de verantwoordelijkheid hebben om kweekvlees – of plantaardige alternatieven – te verkiezen boven vlees, in ieder geval uit de intensieve veehouderij?

Verantwoordelijkheid nemen vereist vrijheid om keuzen te maken. Dat is op zich geen probleem, integendeel, het is een centrale waarde in onze samenleving. Sommige mensen willen zich nergens iets van aantrekken, maar in verband met vlees is die groep inmiddels in de minderheid (Onwezen en Van der Weele 2016). Steeds meer mensen zijn zich steeds bewuster van de problemen rond vlees en maken zich zorgen. Toch is verandering in de eigen praktijk een ander verhaal. Het empirische obstakel dat ik hierboven heb benadrukt op de weg naar verantwoordelijke keuzen is dat ambivalente mensen vooralsnog vaak vertrouwde keuzen blijven maken. Een verwant obstakel volgt uit het gegeven dat mensen weliswaar willen veranderen, maar zichzelf ook wel regelmatig iets willen gunnen (‘het moet wel leuk blijven’). Op collectief niveau zijn al die uitzonderingen bij elkaar opgeteld bijna niet te onderscheiden van de oude norm. Waar blijft de prikkel tot verandering dan?

Er vallen meer obstakels te noemen (zie ook Schlaile e.a. 2018), maar het punt lijkt me duidelijk: individuele vrijheid heeft als risico dat we veel te lang blijven hangen in een moeras van ambivalente gevoelens en ontwijkingsmechanismen. Verlamming en besluiteloosheid zijn immers het spreekwoordelijke gevolg van ambivalentie; denk aan het beeld van de ezel van Buridan die niet kan kiezen tussen twee hooischelven en van honger doodgaat. Tegelijk kun je geen verantwoordelijkheid nemen zonder een zekere mate van vrijheid.

Wat zou het op basis van het bovenstaande kunnen inhouden om verantwoordelijke keuzen rond vlees in ieder geval dichterbij te brengen, terwijl de keuzevrijheid in stand wordt gehouden? Veel praktische suggesties zijn denkbaar, maar ik beperk me hier tot ambivalentie, dat in mijn ogen een belangrijk onderliggend verschijnsel is waar we iets mee moeten. Hoe begrijpelijk het ook is dat we de neiging hebben ons maar even af te sluiten voor lastige thema’s en de irritante druk die ervan uitgaat, we lopen daarmee wel weg voor het nemen van verantwoordelijkheid rond onderwerpen waar verandering hard nodig is. Er is daarom meer aandacht nodig voor ambivalentie als onderdeel van veranderingsprocessen. Het gaat dan niet alleen om erkenning voor de moeilijke kanten ervan – accepteren dat ambivalentie nu eenmaal bij verandering hoort en dat we er maar mee moeten leren leven, kan net zo goed nieuwe vormen van ontwijking opleveren – maar ook om de vaardigheden die nodig zijn om constructief en verantwoordelijk met de zure appel om te gaan.

Een voorbeeld is de vaardigheid om in gepolariseerde discussies de standpunten even te laten voor wat ze zijn en onderliggende ambivalenties aan beide zijden te onderkennen en naar boven te halen, om meer ruimte te maken voor het zoeken naar gezamenlijke nieuwe wegen. Het is misschien een beetje kort door de bocht om meteen te denken aan artikelen, filmpjes en cursussen rond ambivalentie, maar wie weet, waarom niet?

Niet alleen individuen, zowel onderling als intern, hebben zulke vaardigheden nodig in hun rollen als consument, moeder, ambtenaar, burger of wat dan ook. De samenleving als geheel is ook doortrokken van onopgeloste spanningen. De economische afhankelijkheid van groeiende consumptie is onverminderd – als het consumentenvertrouwen toeneemt, wordt dat altijd gebracht als goed nieuws. Tegelijk moeten we soberder gaan leven om de aarde te redden. En hoopvolle oplossingen in de vorm van ‘duurzame groei’ hebben voortdurend te kampen met de ‘Jevons Paradox’: van duurzamer producten gaan we zoveel meer gebruiken dat de winst al gauw tenietgedaan wordt; voorbeelden zijn ledlampen en energiezuiniger vliegtuigen. We kunnen consumenten wel verantwoordelijk stellen, punt, maar dat zal tot meer cynisme leiden zolang we niet echt geïnteresseerd zijn in de obstakels. Meer aandacht en waardering voor de rol van ambivalentie in veranderingsprocessen kunnen niet alleen aan het licht brengen hoeveel er in feite al in beweging is, maar zijn ook een basis voor het zoeken naar manieren, voor iedereen, in elke rol, om daar verantwoordelijk mee om te gaan.

Wilt u de rest van de nieuwe editie van Wijsgerig Perspectief lezen? Word lid of schaf Wijsgerig Perspectief 02 – 2019 aan in onze webshop.