Home Kleuren bestaan niet
Bewustzijn

Kleuren bestaan niet

Volgens John Locke bestaan kleuren niet. Over hedendaagse filosofen die dat niet kunnen geloven, en de Britse keuken van de empirie.

Door Hans Dooremalen op 26 maart 2013

John Locke filosoof kleuren

Volgens John Locke bestaan kleuren niet. Over hedendaagse filosofen die dat niet kunnen geloven, en de Britse keuken van de empirie.

08-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

John Locke’s beroemdste filosofische werk – An essay Concerning Human Understanding – draait om één vraag: waar halen we onze kennis vandaan?

En hoewel het driehonderd jaar geleden is dat de Britse filosoof overleed, is zijn antwoord nog steeds actueel. Locke’s analyses zijn dermate verrassend, dat sommige delen van zijn theorie volstrekt tegen onze intuïtie ingaan. Wat te denken van zijn stelling dat er geen kleuren zijn? Inmiddels wetenschappelijk bevestigd, maar voor velen onacceptabel.

Locke voltooit het Essay in Holland. Van 1683 tot 1689 verblijft hij in de republiek omdat hij op de vlucht was voor koning Charles II. De koning was achter een complot gekomen om hem en zijn broer James te vermoorden, en hij verdenkt Locke ervan één van de samenzweerders te zijn. Als in 1689 Willem van Oranje en zijn vrouw Mary de macht in Engeland overnemen keert hij terug. Een jaar later publiceert hij zijn Essay.

De vraag hoe de mens aan zijn kennis komt is meer controversieel dan je geneigd bent te denken. De Brit Locke weet dat uiteraard, en verwijst in zijn ‘Epistel aan de lezer’ in onderkoelde stijl naar deze controverse. Hij heeft het over het ‘opruimen van rommel die op de weg ligt naar kennis’, waarna het aan de bouwers als Boyle, Sydenham, Huygenius en Newton is om het ware wetenschappelijke werk te verrichten waardoor we kennis vergaren. Het klinkt alsof Locke zich bezighoudt met een klusje, opdat de grote mannen hun werk kunnen doen, maar dat klinkt toch al te nederig. Wat Locke doet is niets minder dan afrekenen met een eeuwenoude wijsgerige traditie. Een filosofische beeldenstorm in Angelsaksische stijl, wars van aannames of axioma’s die niet volgen uit door waarneming vergaarde feiten. Nuchter en kritisch – dat zijn de ingrediënten van de Britse keuken van de empirie. Eigenlijk is dat al zo sinds de Schotse nominalist William van Ockham in de veertiende eeuw zijn befaamde ‘scheermes’ introduceerde, een methode die inhoudt dat alle aannames die niet strikt noodzakelijk zijn om een fenomeen te verklaren, moeten worden weggesneden.

Elke week aan het denken worden gezet door de grootste denkers uit de geschiedenis van de filosofie? Schrijf u in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

De traditie waarmee Locke wil afrekenen is die van de rationalisten, zoals Descartes – waarvan Locke overigens een groot bewonderaar was. De rationalisten menen dat ware kennis uit de rede voortkomt. Gekoppeld aan deze opvatting van kennis is de stelling dat sommige van onze kennis ingeboren is. Locke verzet zich hevig tegen deze opvatting en vraagt zich af welke ideeën dan ingeboren zouden zijn. Het blijkt te gaan om principes als ‘Wat is, is’ en ‘Het is onmogelijk voor hetzelfde ding om te zijn en niet te zijn’. Dat deze principes aangeboren zijn, volgt volgens de rationalisten uit het feit dat je ze in alle mensen aantreft. Dat kan je alleen verklaren als iedereen met deze principes geboren wordt. Deze bewering is volgens Locke gemakkelijk te weerleggen: je kunt vaststellen dat je deze principes niet aantreft in kinderen en idioten. De redenering van de rationalisten gaat dus niet op. En aangezien we niets moeten aannemen dat niet noodzakelijk volgt uit de waarneming is – dus ook niet zoiets als ‘aangeboren ideeën’ – stelt Locke dat de mens bij geboorte een ‘wit vel papier zonder tekens, zonder enige ideeën’ is. Een tabula rasa.

Empiristisch principe

Maar als kennis niet uit de rede voortkomt en niet is aangeboren, waar komt ze dan vandaan? ‘Hierop antwoord ik, in één woord, uit ervaring; daarin is onze kennis gefundeerd’, schrijft Locke in zijn Essay. Dit is een kraakheldere formulering van het empiristisch principe: alle kennis doen we op door ervaring. Empiristen gaan, in tegenstelling tot de rationalisten, er vanuit dat we naar de wereld moeten kijken om kennis op te doen: we moeten onze zintuigen gebruiken. Maar wat is ervaring? Ook hier is Locke duidelijk: ervaring komt in twee soorten. Allereerst zijn er ervaringen van de zintuiglijke waarneming, en ten tweede zijn er ervaringen van de reflectie. Beide soorten brengen ideeën voort.

Laten we eerst naar de ideeën kijken die voortkomen uit de ervaring door de waarneming met de zintuigen. Stel dat je naar een sneeuwbal kijkt. Het object in de wereld – de sneeuwbal – beïnvloedt de zintuigen op een dusdanige manier dat in de geest ideeën gevormd worden als rond, wit, nat, hard.

Naast de normale zintuigen waarmee we de externe wereld waarnemen beschouwt Locke de reflectie als een innerlijk zintuig waarmee we de eigen geest kunnen waarnemen. Ook door deze innerlijke waarneming doe je ervaringen op waardoor ideeën ontstaan als denken, twijfelen, geloven, redeneren en kennen.

Door de ervaring via de waarneming komen de ideeën dus in de geest. Locke deelt deze in twee soorten in: de enkelvoudige en de samengestelde ideeën. Enkelvoudige ideeën zijn die ideeën die niet verder te analyseren zijn. Ze komen in onze geest, en die kan niet anders dan dit passief ondergaan. Onvrijwillig krijgt de geest via de zintuigen de bouwstenen opgedrongen waarmee het een beeld van de werkelijkheid kan construeren. En hoewel de verbeeldingskracht daarna nog alle kanten op kan, valt aan die stenen zelf niet te tornen. Met een enkelvoudig idee als ‘wit’ valt verder niets aan te vangen. Het is wat het is; ‘wit’ kan je niet verder opdelen. Het is ook onmogelijk zelf een enkelvoudig idee te verzinnen. Probeer het maar: stel je een geur voor die je nooit geroken hebt of een smaak die je nog nooit hebt geproefd. Het zal je niet lukken, onze zintuigen klinken ons onlosmakelijk vast aan de primaire ervaring van de wereld. Locke’s theorie sluit dus erg goed aan bij onze hedendaagse opvattingen. Je kan een blinde niet vertellen wat het is om rood te ervaren: wil je weten wat dat is dan zal je goed werkende ogen en hersenen moeten hebben en naar een rijpe tomaat of een brandweerauto moeten kijken.

Anders is dat met meervoudige of complexe ideeën. De geest speelt hier een actieve rol door uit enkelvoudige ideeën samengestelde ideeën te maken. De ideeën wit, zoet en hard kan je gebruiken om een complex idee van een suikerklontje te vormen. De verbeeldingskracht kan hier zijn gang gaan en zelfs een complex idee vormen van dingen die niet bestaan, zoals dat van een eenhoorn of het vliegende paard Pegasus. Maar nogmaals – Pegasus kunnen we ons niet voorstellen in een kleur die we nog nooit hebben waargenomen.

Objecten hebben dus bepaalde krachten om in ons ideeën te produceren. In die objecten onderscheidt Locke vervolgens drie soorten kwaliteiten. Hij doet dat in navolging van zijn wetenschappelijke mentor Robert Boyle (1627-1691). Deze leidde in die tijd een wetenschappelijke groep in Oxford waaruit later de Royal Society zou ontstaan. Deze club bestaat nog steeds en heeft als motto ‘Nullius in verba’, dat niets in woorden betekent, waarmee ze aangeeft dat de leden empirisch materiaal zien als de basis van kennis van de wereld.

De eerste soort van kwaliteiten van objecten zijn de eigenschappen die objecten hebben of we ze nu waarnemen of niet. De sneeuwbal is ook rond als we er niet naar kijken. Dit soort kwaliteiten noemt Locke primaire kwaliteiten. Naast vorm vallen hier bijvoorbeeld ook aantal onder en of het object al dan niet in beweging is.

De tweede soort kwaliteiten – vanzelfsprekend secundaire kwaliteiten genoemd – zijn de interessantste, omdat de implicaties ervan voor velen onacceptabel zijn, en zelfs ondanks wetenschappelijk bewijs worden ontkend. Bij de gratie van primaire kwaliteiten zijn veel objecten in staat om in ons verschillende ideeën van kleuren, geluiden, geuren en smaken te produceren. Maar hoe onthutsend het voor velen ook mag zijn: rozen ruiken niet lekker en zijn niet rood of enige andere kleur. Secundaire kwaliteiten bestaan enkel doordat waarnemers aangedaan worden door de primaire kwaliteiten van een object. Overigens onderscheidt Locke nog tertiaire kwaliteiten, maar die zijn hier niet van belang.

Polaroid

Sommigen kunnen het er hier niet bij laten zitten. Het idee dat kleuren en andere secundaire eigenschappen niet onafhankelijk bestaan vinden ze zo onthutsend dat ze proberen te laten zien dat kleuren wel degelijk primaire eigenschappen zijn. Recente pogingen zijn ondernomen door de filosofen Frank Jackson en Michael Tye. Deze ongelovigen stellen dat kleuren te identificeren vallen met licht van verschillende golflengten. Kleuren bestaan dus wél – je kan ze koppelen aan een golflengte. Geeltinten zijn er wel degelijk, namelijk als licht dat golflengten heeft tussen de 560 en 590 nanometer. Maar deze opvatting is met de grond gelijk gemaakt. Edward Land – fotograaf en uitvinder van de polaroid – toont aan dat dezelfde golflengte van licht toch verschillende kleurervaringen kan opleveren, namelijk door de omgeving van het object te veranderen.

Zonder Lands ingewikkelde experiment te herhalen kan je vrij eenvoudig zien dat dit klopt. Bekijk het plaatje bij dit verhaal en beantwoord de vraag of de twee stippen dezelfde kleur hebben. De meeste mensen zullen de twee stippen als verschillend gekleurd ervaren: de linkerstip lijkt roder en de rechter blauwer ten opzichte van de andere stip. Als je nu de omgeving van de stippen afdekt zal je zien dat er helemaal geen verschil in kleur meer is. Toch zijn de eigenschappen van de stippen, van het licht en van de waarnemer niet veranderd. Slechts de omgeving van de stippen is veranderd. Dezelfde lichtfrequentie kan dus verschillende kleurervaringen produceren.

De stelling dat kleuren wel degelijk bestaan, omdat je ze kunt identificeren met een golflengte (of een andere objectieve eigenschap of ‘primaire kwaliteit’), gaat dus niet op. Hoe teleurstellend dit voor velen ook mag zijn – er zijn geen kleuren onafhankelijk van de waarnemers. Locke had gelijk.

Hans Dooremalen is docent filosofie van de geest aan de Rijksuniversiteit Groningen, docent wetenschapsfilosofie aan de Universiteit van Tilburg en docent filosofie aan het Luzac College.